Al een halve eeuw ondoelmatig en nutteloos: het lage btw-tarief

We moeten het hebben over gestabiliseerde bloemen. Dat zijn verse sierbloemen waarvan de natuurlijke sappen zijn vervangen door een glycerineoplossing. Je ziet gestabiliseerde bloemen vaak in bruidscorsages en tafelstukken. Ze worden ook samen met droogbloemen verwerkt in grote decoratieve boeketten. Een gestabiliseerde bloem kost algauw één of twee tientjes. Dat is inclusief btw.

Welke btw? Gestabiliseerde bloemen vallen onder het hoge tarief van 21%, want het is geen basisbehoefte. Maar bloemboeketten zelf zijn dat blijkbaar wel, want die vallen onder het lage tarief van 9%. Ook de droogbloemen in het boeket vallen onder het lage tarief. Tenzij die droogbloemen geverfd zijn, want dan geldt weer 21%.

Probeer daar als bloemist maar eens wijs uit te worden. Samengestelde boeketten zijn een administratieve ramp. Tot 2021 was er een heus convenant met de belastingdienst vol bindende afspraken over de btw op boeketten. Maar dat werd niet verlengd, en sindsdien geldt een ‘forfaitaire regeling’ die de brancheorganisatie treffend omschrijft als ‘best ingewikkelde materie’.

De fiscale gruwel rond het bloemboeket zou iedereen die wil spelen met het btw-tarief moeten afschrikken. Voorstellen om groente en fruit onder het nultarief te brengen werden niet voor niets door economen afgeschoten. Prutsen aan de btw om gedrag te sturen en armoede te bestrijden, is een slecht idee.

Dat blijkt ook uit een nieuw onderzoek dat in opdracht van het ministerie van Financiën werd uitgevoerd. De conclusie: het verlaagde btw-tarief is geen doelmatig instrument. Het helpt niet tegen armoede, want rijke mensen profiteren er meer van dan arme huishoudens. En het is ‘waarschijnlijk ondoelmatig’ om consumentengedrag te sturen. De onderzoekers konden dit effect niet kwantificeren, vandaar ‘waarschijnlijk’. Ook voor het creëren van werkgelegenheid — dat was in 2000 het argument voor de overheid om de kapper, fietsenmaker en schoenlapper onder het lage tarief te brengen — is het ‘waarschijnlijk ondoelmatig’.

Het is niet voor het eerst dat onderzoekers negatief oordelen. Al in 2014 concludeerden onderzoekers van het Centraal Planbureau (CPB) dat ‘het verlaagde tarief niet doelmatig is’. Vier jaar later bleek uit onderzoek van hetzelfde CPB dat het verlaagde tarief voor kappers geen significant effect had op de afzet of werkgelegenheid in die branche.

Ook die conclusie was eerder al op papier gezet. In 2003 schreef de Europese Commissie in een eerste evaluatie dat het drie jaar eerder ingevoerde lage tarief voor lokale, arbeidsintensieve consumentendiensten (kapper, fietsenmaker, et cetera) geen succes was. Dat was voor Frits Bolkestein, toenmalig eurocommissaris Interne Markt, reden om te pleiten voor het terugdraaien van de maatregel. De kapper zou in Europa gewoon weer onder het hoge tarief moeten vallen.

Maar zo gemakkelijk gaat dat niet. De geschiedenis leert dat het lage tarief heilig is en dat de lobby het altijd wint van het gezonde verstand. Zelfs een Eurocommissaris of staatssecretaris kan niet op tegen de collectieve woede van bijvoorbeeld ANWB, Bovag, ANVR en Horeca Nederland. Die organisaties kwamen met petities, slogans, websites en radiocommercials toen staatssecretaris Eric Wiebes in 2015 voorzichtig opperde het lage tarief af te schaffen, behalve voor voedsel. Zijn voorganger Frans Weekers overkwam zo’n tien jaar eerder hetzelfde. Als het gaat om verworven btw-rechten, wint de lobby altijd.

Dat geldt in bijna heel Europa. Alleen de Denen slaagden erin de lobby te trotseren en een uniform btw-tarief in te voeren. Dat deden ze al in 1992 en ze hebben er nooit spijt van gehad. Nederland gaat juist de andere kant op. Gefröbel met btw-tarieven lijkt de nieuwe nationale hobby. Toen aardgas vorig jaar onbetaalbaar werd, bleek deze beleidsreflex weer niet te onderdrukken: energie ging tot het eind van het jaar naar het lage btw-tarief.

Wat te doen? Het Nederlandse belastingstelsel is toe aan groot onderhoud. Het moet simpeler, doelmatiger en eerlijker. Bij deze noodzakelijke hervorming hoort ook afschaffen van het lage tarief en gelijktijdig verlagen van het hoge (dan uniforme) tarief. De totale opbrengst blijft dan gelijk, terwijl de willekeur en ondoelmatigheid verdwijnt.

FD

Oliedomme Duitsers

Om de verhitte gemoederen bij de groene achterban af te koelen, gaat Duitsland het klimaat opwarmen. De Duitse milieubeweging strijdt al jaren voor het sluiten van de kerncentrales. Zaterdag is het zover: dan worden de laatste drie kerncentrales gesloten en zullen de Duitsers voortaan wat extra bruinkool op het vuur moeten gooien.

Of je atoomenergie nou wel of niet als dé oplossing voor de energietransitie ziet, maakt niet uit. Je kunt met goede redenen betwijfelen of we nieuwe centrales moeten bouwen, en tegelijkertijd erkennen dat bestaande centrales sluiten oliedom is. Duitsers laten principes boven praktijk gaan en miskennen zo de urgentie van het klimaatprobleem.

Dat kunnen we in Nederland ook. Principiële bezwaren uit groene hoek tegen CO2-opslag en biomassa, dreigen een praktische oplossing tegen te houden. Ook in 2050 zal Nederland nog CO2 uitstoten. Om dan toch op ‘netto nul’ uit te komen, zijn de ‘negatieve emissies’ van biomassacentrales mét CO2-opslag nodig, schrijft het Expertteam Energiesysteem deze week in een rapport. Dat zeggen de experts al jaren. Daar niet naar luisteren is ook oliedom.

FD

Arbeidsmarkt nu zo krap dat zelfs de gepensioneerden weer gaan werken

Op zoek naar personeel? Neem dan eens een AOW’er aan. Een gemotiveerde senior met vakkennis en levenservaring, dat is precies het puzzelstukje dat uw bedrijf of instelling zoekt. Bijkomend voordeel: een 66-plusser is goedkoop en je zit er niet aan vast.

Voor gepensioneerde werknemers hoeft geen WW- of AOW-premie te worden afgedragen. Loon doorbetalen bij ziekte hoeft slechts dertien weken, in plaats van de gebruikelijke twee jaar. In juli dit jaar gaat dat naar zes weken. De werkgever mag zes tijdelijke contracten achter elkaar aanbieden. En bij ontslag is geen transitievergoeding verschuldigd. De minimumeisen die de wetgever aan een arbeidsrelatie met een AOW’er stelt, liggen een stuk lager, vanuit het idee dat de baan niet van levensbelang is. Het staat werkgever en werknemer uiteraard vrij om onderling ruimere afspraken te maken.

Deze voordelen, gecombineerd met de krappe arbeidsmarkt, hebben tot een opvallende opmars van de werkende oudere geleid. En niet alleen van de pas gepensioneerden. Van de 70 tot 75 jaar oude mannen werkte in het eerste kwartaal van 2023 een kleine 14%, zo blijkt uit nieuwe arbeidsmarktcijfers van het CBS. Tien jaar geleden was dat nog maar 8%. Onder vrouwen ligt de arbeidsparticipatie met ruim 5% wat lager, maar dat percentage is wel ruim het dubbele van dat van 2013.

Van de jongere ouderen, tussen 65 en 70 jaar, werkt inmiddels 31% (mannen) en bijna 18% (vrouwen). Ook dat is veel meer dan tien jaar geleden, maar in die periode is ook de pensioenleeftijd van 65 naar ruim 66 jaar gegaan. Dat verklaart een flink deel van de toename. Maar ook als we de 65- en 66-jarigen in deze groep weglaten is er sprake van een stijging. Van alle 67-jarigen werkt nu ruim 18%, tegen 12% in 2013. Ook bij 68- en 69-jarigen ligt de participatie nu op recordhoogte.

Is dit goed en wenselijk? Moeten 66-plussers niet juist uitrusten en onbezorgd genieten van de oude dag? Als ze dat willen, mag dat natuurlijk. Een beetje doorwerken is vaak juist goed voor lichaam en geest. Het moet natuurlijk geen gedwongen arbeidsdeelname zijn, bijvoorbeeld vanwege een onvolledige AOW-opbouw en laag pensioen. Ook dat zal ongetwijfeld voorkomen, maar het feit dat de participatie het hoogst is onder gepensioneerden met een hbo- of wo-diploma, suggereert dat het meestal om een vrijwillige keuze voor werk gaat.

Helemaal aan de andere kant van de leeftijdsopbouw zie je de krappe arbeidsmarkt ook terug. Jongeren werken nu meer dan tien jaar geleden. Van de 15- tot 20-jarigen heeft nu bijna 70% een baan of baantje. Onder jonge twintigers is vooral de participatie van mannen toegenomen. De stijging van het minimumjeugdloon van de afgelopen jaren heeft werkgevers niet afgeschrokken, zoals sommigen (onder wie ikzelf) vreesden.

Ouderen gingen dus meer werken, en jongeren ook. En ook andere leeftijdsgroepen werden actiever op de arbeidsmarkt. Vergeleken met tien jaar geleden steeg de participatiegraad bij alle leeftijden. Bij vrouwen ging het nog sneller omhoog dan bij mannen, een effect van de emancipatie van de afgelopen decennia die langzaam door de bevolkingspiramide omhoog kruipt. Generaties met hoge participatie van vrouwen vervangen die met lagere deelname. Dat effect raakt wel uitgewerkt, want in de jonge leeftijdsgroepen zien we juist dat de participatie bij vrouwen minder stijgt dan die bij mannen. Daar is de achterstand zo goed als ingehaald.

Succesvolle arbeidsmarkt
Goed. Veel cijfers, percentages en een ingewikkelde grafiek. Maar wat moeten we met deze informatie? Allereerst: concluderen dat onze arbeidsmarkt een succes is. Er wordt veel geklaagd over ‘mismatch’ tussen opleiding en beroepseisen, leeftijdsdiscriminatie en ‘doorgeschoten flex’, maar uiteindelijk vinden steeds meer mensen een productieve plek. Met grootschalige, ideologisch gedreven hervorming (‘iedereen een vaste baan’) slachten we de kip met de gouden eieren.

Ten tweede: de krappe arbeidsmarkt is een feit. De participatie staat op het hoogste peil ooit en zo’n groei als tussen 2013 en 2023 gaat zich niet herhalen. Het idee dat er nog arbeidsreserves zijn die we makkelijk kunnen aanboren is een fictie. Bedrijven die willen groeien zullen vol moeten investeren in arbeidsvervangende technologie.

FD

Fragmentatie van de wereldeconomie gaat ons veel geld kosten

‘Geef niet toe aan de verleiding van protectionisme.’ Die oproep deed IMF-directeur Kristalina Georgieva deze maand in Brussel. ‘Herstel van de multilaterale samenwerking is essentieel voor de langetermijngroei in de wereld.’ Ze kreeg bijval van Eurocommissaris voor handel Valdis Dombrovskis: ‘De EU moet bouwen op openheid, niet op protectionisme.’

Het zijn mooie woorden. Maar er klinkt ook iets van wanhoop in door. In de praktijk kiezen steeds meer landen juist voor beschermen van eigen bedrijven en de eigen economie. De wereldhandel groeit nog wel, maar is daardoor niet meer de economische locomotief.

Dat blijkt uit een recente studie van het IMF waar Georgieva in haar toespraak naar verwees. Na de kredietcrisis van 2008 is de som van wereldwijde import en export, als percentage van het wereldwijde bbp, niet meer gestegen. Vaak ging het aandeel zelfs omlaag. Dat was in de decennia voor de financiële crisis wel anders. Vanaf begin jaren tachtig groeide de wereldhandel structureel sneller dan de wereldeconomie. Na de val van de Muur versnelde dat proces, en na de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ging het gas er nogmaals op.

Globalisering kende al eerder dit soort ‘periodes van eb en vloed’, zoals het IMF-rapport het noemt. Tijdens de industrialisatie in de tweede helft van de 19de eeuw nam de internationale handel veel sneller toe dan het bbp. De wereldoorlogen en Grote Depressie tijdens het interbellum, maakten hier een eind aan. Protectionisme vierde hoogtij, de wereldeconomie fragmenteerde en het belang van internationale handel nam snel af.

In de naoorlogse jaren intensiveerde economische samenwerking weer, maar alleen binnen het eigen ideologische blok. Pas na de val van de Muur zouden internationale handel en investeringen weer echt de term globalisering kunnen dragen.

En nu? Wordt het weer eb? Gaan we weer een periode van fragmentatie in? Veel tekenen wijzen inderdaad op afgaand tij. De coronapandemie bracht een ernstige verstoring van de wereldwijde productieketens teweeg. Bedrijven zoeken naar manieren om die ketens robuuster te maken, bijvoorbeeld door het terughalen van productie.

De Russische aanval op Oekraïne leidde tot grootschalige inzet van handelssancties. De Europese Commissie kondigde deze week alweer het elfde sanctiepakket aan. Volgens econoom Francisco Rodríguez valt inmiddels 27% van de landen onder een of ander sanctiebeleid van de EU, de VS en/of de VN. Samen zijn die landen goed voor 29% van de wereldeconomie. Zestig jaar geleden was dat niet meer dan 4%.

Hoe begrijpelijk en wellicht noodzakelijk veel van deze sancties ook zijn: het ‘bewapenen’ van internationale handel leidt uiteindelijk tot deglobalisering. Sancties kunnen immers alleen werken als we onszelf ook pijn durven te doen.

China is natuurlijk de olifant in de kamer bij dit onderwerp. Sinds begin deze eeuw was het land de belangrijkste factor in de toename van internationale handel en investeringen. Iedereen wilde zakendoen met China.

Daar kwam de afgelopen jaren abrupt verandering in. De vervolging van Oeigoeren, het zerocovidbeleid en de assertievere opstelling van president Xi Jinping zijn maar een paar van de redenen dat westerse bedrijven op zoek gingen naar alternatieven voor China. ‘Friendshoring’ is het nieuwe uitbesteden, want men doet liever zaken met vriendelijkere landen. President Joe Biden begon zelfs een regelrechte technologieoorlog met China, waarin ook Europa (ASML!) zich deels moet voegen. Verdere fragmentatie is het onvermijdelijke gevolg.

Biden bedacht ook een massaal investeringsplan voor de VS, waar nadrukkelijk alleen Amerikaanse bedrijven van mogen profiteren. Zijn ‘Buy America’ is onversneden trumpistisch. De EU streeft naar ‘strategische autonomie’ en wil weer meer zelf maken in plaats van importeren. China streeft naar economische onafhankelijkheid in 2050. Dat alles bij een nauwelijks functionerende WTO, want net als Trump benoemt ook Biden daar geen nieuwe rechters, zodat de handelsrechtbank tandeloos blijft.

Fragmentatie van de wereldhandel gaat ons veel geld kosten. Tot wel 7% van het wereldwijde bbp, denkt het IMF. En met ontkoppeling van technologische ontwikkeling kan de rekening oplopen tot 12%. Protectionisme, strategische autonomie en voortrekken van eigen bedrijven is een dure hobby. Dat heeft het verleden wel uitgewezen.

FD

ECB kijkt naar inflatie door zes verschillende brillen

Komt er een kwartje bij, donderdag? Of besluit de Europese Centrale Bank dat de rente met 0,5 procentpunt omhoog moet? Misschien gooit men er in Frankfurt nog wel wat bovenop en wordt het een rentestap van 0,75 procentpunt.

Dat de rente weer omhooggaat is vrijwel zeker. De mate waarin zal afhangen van informatie die komende dinsdag naar buiten komt. Dan verschijnt de Bank Lending Survey met de resultaten van de periodieke enquête onder Europese banken. Blijkt daaruit dat de kredietverlening ruimer is geworden of minder is verkrapt dan de ECB wil, dan kan dat leiden tot een grotere rentestap.

Dezelfde dag publiceert Eurostat de eerste schatting voor de inflatie in april. Als dat cijfer tegenvalt, is ook dat reden voor extra renteverhoging. Zo wordt het rentebesluit van donderdag een soort drietrapsraket, waarvan het eerste kwart procentpunt vrij zeker is, het tweede pas ontbrandt bij ruime kredietverlening en het derde bij hoge inflatie.

Bij die laatste trap gaat het er niet om of de inflatie is gestegen of gedaald. Een afname is aannemelijk, want de prijzen waren in april 2022 al flink hoog, dus op jaarbasis valt de vergelijking waarschijnlijk gunstig uit. Zo’n jaareffect was in maart ook te zien: toen kwam de inflatie in het eurogebied voor het eerst in vele maanden beneden de 7%, vooral doordat de prijzen in maart 2022 al hoog waren.

Door dat soort statistische effecten laat de ECB zich niet afleiden. Men zal vooral oog hebben voor de onderliggende inflatie. Dat is de inflatie zonder toevallige en eenmalige invloeden. Het zijn de prijsstijgingen die echt zijn ingevreten in de economie en die binnenlandse lonen, prijzen en winsten opstuwen. Dat is de inflatie waar men de rentepijlen op richt.

De onderliggende inflatie dus, maar welke? Want als je eenmaal los bent van het gewone, recht-op-en-neerinflatiecijfer, kun je kiezen uit een grote variatie aan bijgestelde en aangepaste inflatiecijfers. De economen van de ECB hebben er de afgelopen jaren een sport van gemaakt om er zoveel mogelijk uit te proberen. Uit recente uitingen van hoofdeconoom Philip Lane blijkt dat de ECB vooral op zes soorten inflatie let bij het sturen van het monetaire beleid. Men kijkt door zes verschillende inflatiebrillen.

Allereerst is er natuurlijk de gewone inflatie: de toename op jaarbasis van de Harmonized Index of Consumer Prices (HICP) van Eurostat. Die moet rond de 2% uitkomen, maar stond in maart op 6,9%. Trek daarvan af de prijzen van energie en voedsel en je krijgt de kerninflatie, of HICPX in ECB-jargon. Dat is de simpelste en meest gebruikte indicator van onderliggende inflatie. In maart stond de HICPX op 5,7%. Belangrijk: terwijl de gewone inflatie daalde, nam de HICPX-inflatie toe.

Dat geldt ook voor een andere kerninflatie waar de ECB naar kijkt: de HICPXX, waar behalve energie en voedsel ook de volatiele prijzen van kleding en reizen uit zijn gehaald. De HICPXX beslaat ongeveer 60% van het gehele consumptiepakket en kwam in maart uit op 5,5%.

Bij de andere drie indicatoren voor onderliggende inflatie wordt de prijsindex niet op inhoudelijke maar op statistische gronden geschoond van volatiele en incidentele invloeden. In de Supercore-inflatie worden vooral productprijzen meegenomen die meebewegen met de conjunctuur. Zo kun je beter zien wanneer het afremmen van de economie effect begint te hebben op de prijzen. In maart was daar nog niets van te zien.

Bij de Trimmed mean-inflatie worden de 10% grootste en de 10% kleinste prijsbewegingen van de inflatie geknipt. Deze afgeknipte inflatie wordt daardoor minder bepaald door de uitschieters en kan een beter beeld geven van de onderliggende inflatie. Hetzelfde doet de Persistent and Common Component Inflation (PCCI), waarvan met behulp van een statistisch model van alle afzonderlijke prijsreeksen (inclusief energie en voedsel) de uitschieters zijn afgeschoren. Beide indicatoren lieten in maart een afname zien.

Door drie brillen bekeken lijkt er in maart sprake van een afname van de prijsdruk. Zet je drie andere brillen op, dan lijkt het juist alleen maar erger te worden. Hopelijk geven de aprilcijfers straks een duidelijker beeld.

FD

Met de grensheffing voor CO₂ kan de EU het eigen klimaatbeleid exporteren

De Europese CO₂-heffing voor klimaatonvriendelijke import wordt pas in 2027 ingevoerd, maar nu al is het effect ervan te merken. In Vietnam bijvoorbeeld. Daar verplicht de overheid bedrijven vanaf dit jaar om cijfers bij te houden en aan te leveren over hun uitstoot van broeikasgassen. Volgens Nguyen Van Minh, een hoge ambtenaar van het Vietnamese ministerie van milieu is dat een eerste stap richting CO₂-beprijzing in het land. En dat is weer een reactie op de verwachte invoering van een CO₂-invoerheffing in de Europese Unie. Dat zei hij vorige week tijdens een workshop over het nieuwe EU-handelsbeleid, waarvan de Hanoi Times verslag deed.

‘Carbon Border Adjustment Mechanism’ heet de CO₂-importheffing van de EU. Afgekort: CBAM. Dinsdag werd een belangrijke zet gedaan richting invoering ervan toen het Europese Parlement voor deze heffing stemde. Daar speelde overigens de Nederlandse Europarlementariër Mohammed Chahim (PvdA) een belangrijke rol bij. Hij was de ‘rapporteur’ voor dit onderwerp. Als in juni ook de nationale milieuministers in Europese Raad akkoord gaan, kan het CBAM-feestje echt beginnen.

Er komt dan eerst een oefenfase. Vanaf oktober 2023 moeten importeurs bijhouden hoeveel CO₂ er is vrijgekomen bij de productie van goederen die ze de EU willen binnenbrengen en daar ieder kwartaal verslag van doen. Het gaat niet om alle import, maar alleen om de meest CO₂-intensieve goederen: ijzer en staal, aluminium, cement, kunststof en elektriciteit. Ook de import van waterstof staat op dat lijstje. In de toekomst moet het CBAM ook voor andere producten en materialen gaan gelden.

Tot 2027 is het droogzwemmen. Daarna moet er echt betaald gaan worden. Importeurs moeten dan ‘CBAM-certificaten’ kopen voor de broeikasgasemissies die ‘besloten liggen’ in hun producten. Tenzij daarvoor al is betaald in het land van herkomst. Want als de importeur kan aantonen dat het staal, de kunstmest of het cement afkomstig is uit een land met nette CO₂-beprijzing — bijvoorbeeld een belasting of een emissiehandelssysteem zoals in de EU — hoeft er niet of minder te worden afgerekend.

Vandaar dus dat ze in Vietnam nu al druk bezig zijn met het opzetten van systemen om emissies te meten en te rapporteren. En vandaar dat ze in dat land serieus nadenken om zelf ook CO₂-beprijzing in te voeren. Je kunt de opbrengstheffing maar beter in eigen land houden. CBAM is in de eerste plaats bedoeld om Europese producenten te beschermen tegen concurrentie van klimaatvervuilende import, maar blijkt in de praktijk nu al een manier om het EU-beprijzingsbeleid te exporteren naar andere landen. Exporteurs die zich aanpassen aan de Europese manier van denken over CO₂-emissies en klimaatbeleid, hebben straks meer kans op de EU-markt.

Vietnam is overigens lang niet de grootste exporteur van staal of kunstmest naar de EU. In de top twaalf van landen die de meeste CBAM-producten naar Europa exporteren komt het land niet voor. China wel. Dat staat op nummer twee en is goed voor meer dan 10% van de CBAM-import van de EU. Europa importeert vooral veel ijzer en staal uit China. Er komt ook veel staal uit India. Turkije levert relatief veel cement. En de Verenigde Arabische Emiraten veel aluminium.

Op de eerste plaats staat Rusland, met 16%. Of beter: stond, want de cijfers in bovenstaande grafiek gaan over de periode 2015 tot en met 2019. Sinds de oorlog en de sancties zal het belang van Rusland veel kleiner zijn geworden. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor Oekraïne, waar door de Russische bombardementen veel productiecapaciteit is vernietigd.

In de top twaalf staan ook landen die zelf al actief klimaatbeleid voeren. Noorwegen bijvoorbeeld, een land dat meedoet met de emissiehandel van de EU. Zwitserland heeft het eigen systeem daar op aangesloten. En het Verenigd Koninkrijk heeft na Brexit een eigen handelssysteem opgezet. De import uit deze landen zal weinig tot geen last hebben van het CBAM. Sterker, deze landen profiteren er ook van als op de EU-markt vuile import extra wordt belast.

Vreemd genoeg sloot juist Noorwegen zich vorige maand toch aan bij een initiatief van China, India en Brazilië om het CBAM bij de Wereldhandelsorganisatie tegen het licht te houden. Die laatste drie landen hebben echt iets te verliezen, maar voor Noorwegen geldt dat niet. Misschien moet Europarlementariër Chahim maar even naar Oslo reizen, om ze dat daar uit te leggen.

FD

Snap je de economie niet meer? Dat komt dan vast door de demografie

Waarom zijn er zoveel vacatures? Hoezo bleef de rente zo lang zo laag? Waarom duren recessies tegenwoordig zo kort, terwijl de economie in goede tijden juist traag groeit. En hoe kan het dat iedereen praat over de mogelijkheden van nieuwe technologie, maar onze bedrijven toch nauwelijks productiever worden?

Soms weet de econoom het ook niet. Als mij dat overkomt hanteer ik tegenwoordig deze vuistregel: als ik het niet snap, dan komt het vast door de demografie. Want de bevolkingsontwikkeling wereldwijd is wat de 21ste eeuw zo anders maakt dan de 20ste. Vergrijzing (meer ouderen), ‘ontgroening’ (minder jongeren) en tragere bevolkingsgroei zetten de economie op zijn kop.

Er zijn zoveel vacatures omdat babyboomers met pensioen gaan. De rente was lang laag (en de reële rente is dat nog steeds) omdat overal ter wereld burgers als een bezetene aan het sparen zijn, in een laatste poging om pensioengaten te vullen.

De recessies duren kort omdat werklozen op de structureel krappe arbeidsmarkt snel weer werk vinden en zo hun inkomen behouden, waardoor de vraag op peil blijft. De structurele economische groei is juist laag, omdat de potentiële beroepsbevolking stagneert. En bij de achterblijvende productiviteit zou de hoge gemiddelde leeftijd van de mkb-ondernemer wel eens een rol kunnen spelen. Wie vooral bezig is met zijn of haar exit, investeert minder in nieuwe, risicovolle technologie. Dat zeg ik trouwens als 55-plusser. Wie zonder zonde is…

Als je het trucje door hebt, zie het effect van demografie overal. Bij de zelfscanner in de supermarkt (de kassières zijn op). Bij de zorgen van beleidsmakers over krimpregio’s (de paar jongeren die er nog zijn trekken weg). Bij iedere verkiezingsuitslag (meer dan de helft van de kiesgerechtigden is vijftig-plus, dus we stemmen steeds meer op conservatieve en reactionaire partijen).

Dit is de eeuw van de grote demografische omslag. In Nederland en wereldwijd. China dat nog snel z’n economische machtspositie wil bevestigen, voordat de grote krimp inzet, migratiestromen uit Afrikaanse landen, de afbrokkelende macht van de Verenigde Staten, de opkomst van India, Indonesië en Nigeria. Allemaal demografie.

Het zijn grote bewegingen, maar ze gaan wel langzaam. Daarom is de ontwikkeling van de wereldbevolking makkelijk te negeren. Want hoe lang kun je staren naar traag veranderende bevolkingspiramides?

Ik doe in de grafiek hierboven toch weer een poging om de enormiteit van de veranderingen in beeld te brengen. Nu eens niet met piramides of vergrijzingslijntjes, maar door belangrijke omslagmomenten aan te geven. Hierdoor is goed te zien dat vergrijzing en ontgroening vrijwel overal in de wereld zullen toeslaan. Het is niet alleen iets van het oude Europa en Japan. In het ‘rijke noorden’, lopen we alleen voor op het ‘arme zuiden’. De cijfers komen uit de laatste bevolkingsprognose van de Verenigde Naties. Ik maak gebruik van de (beetje ouderwetse) VN-indeling van ‘ontwikkelde’ en ‘minder ontwikkelde’ landen.

Misschien wel de belangrijkste demografische trend deze eeuw is dat de wereldbevolking zal stagneren en daarna dalen. In de ontwikkelde landen is dat inmiddels al aan de gang, bij de minder ontwikkelde landen gebeurt dat vanaf 2090. Dan krimpt ook de wereldbevolking als geheel.

Het gaat dan al lang om een zeer oude wereldbevolking. Bij ons krimpt het aantal twintig-minners al decennia, in de rest van de wereld gebeurt dat vanaf pakweg 2035. Die oude bevolking wordt ook al ouder. De wereldburger die na 2055 65 jaar wordt, kan op maar liefst twintig extra levensjaren rekenen. Hopelijk in goede gezondheid, want er zijn dan veel minder werkenden om voor hem of haar te zorgen. Vorige eeuw waren er voor iedere 65-plusser nog zo’n acht mensen tussen 20 en 64 jaar. Na 2040 zijn dat er nog maar half zoveel. Later deze eeuw halveert dat aantal nogmaals.

Deze trends zijn niet meer te keren. Halverwege deze eeuw zal het kindertal per vrouw wereldwijd onder de 2,1 liggen. Iedere generatie zal kleiner zijn dan de vorige. Op zich een prima ontwikkeling natuurlijk, want onze planeet is eindig. Maar de snelheid en heftigheid waarmee deze demografische omslag plaatsvindt, zal de ontwikkeling van economie en maatschappij vergaand bepalen.

FD

Winstmarges stijgen in Nederland, maar wordt er ook gegraaid?

Nu ook in Nederland: graaiflatie. Eerst maakten vooral de Amerikanen zich zorgen over de stijgende winstmarges. Daarna becijferde de Europese Centrale Bank (ECB) dat bedrijven de stijgende kosten soms meer dan evenredig doorberekenen. En nu blijken ook Nederlandse bedrijven de inflatie op te drijven.

RaboResearch, de onderzoekstak van Rabobank, toonde dit vrijdag aan in een nieuwe analyse. Het bewijs is nog niet keihard — daarover later meer — maar het lijkt er sterk op dat eind 2022 afzetprijzen meer stegen dan de kosten van inkoop. Winstmarges werden groter, waardoor de inflatie verder steeg.

Toch zou ik dit niet automatisch ‘graaiflatie’ willen noemen. Die term suggereert een veroordeling, alsof we motief en gevolg van de winststijging al kennen. Laten we het voorlopig houden op ‘winstflatie’: inflatie veroorzaakt door stijgende winstmarges. Graaiflatie maakt boos, winstflatie nodigt uit tot koele analyse.

Klant de klos
RaboResearch maakt met dat laatste een goed begin. Aan de hand van cijfers over onder meer productie, prijzen van grondstoffen en halffabricaten, loonkosten en afschrijvingen, worden de bijdrages aan de winst uitgesplitst. Begin 2022 hielden bedrijven de winst op peil door te bezuinigen op grondstoffen en andere input. Wereldmarktprijzen van energie, metaal en graan schoten omhoog, dus men ging op zoek naar alternatieven en efficiëntieverbeteringen, en legde soms zelfs de fabriek stil om verliezen te voorkomen.

Dat speelde ook in de tweede helft van vorig jaar een rol, maar daar kwam een andere factor bij: afzetprijzen gingen sneller omhoog dan inputprijzen. Anders gezegd: terwijl de grondstofprijzen op de wereldmarkt weer wat daalden, gebeurde dat niet met de prijzen van de afzet. Er was daardoor sprake van meer dan 100% doorberekening van de kosten. De winstmarges stegen en de klant was de klos.

Gebrek aan data
Helder verhaal. Nu een kanttekening. Tot spijt van RaboResearch lukt het door gebrek aan data niet om deze analyse voor afzonderlijke sectoren te doen. We weten dus niet of de margestijging bijvoorbeeld in de energiesector speelt of dat het in alle bedrijfstakken gebeurt. Eerder onderzoek van de ECB suggereert dat de Europese winststijging vooral in de energie- en de landbouwsector speelt en veel minder in de dienstensector.

En in de supermarkt dan? Daar zijn de prijzen immers flink gestegen. Maar dat wil nog niet zeggen dat ook de winstmarges groter werden. Ahold Delhaize presenteerde in februari hoge winst, maar de Europese winstmarges waren gedaald. In de Verenigde Staten gingen de marges wel omhoog. Unilever rapporteerde hogere winst en lagere marges. Maar dat is gewone prijsinflatie, geen winstflatie.

Voor de echte winstflatie moeten we misschien verder terug in de productieketen, denkt RaboResearch, naar de tussenhandel en de verwerking van grondstoffen. Bedrijven die voor de inkoop langlopende contracten tegen lage prijzen sloten, maar nu wel al de hoge prijzen doorberekenen. Dit is een hypothese, want zoals gezegd, er is geen sectorale analyse.

De hamvraag blijft: is deze winstflatie ook graaiflatie? Maken bedrijven misbruik van de inflatie? Klanten verwachten prijsstijging, dus waarom er niet een schepje bovenop doen? Of in elk geval toekomstige prijsverhogingen naar voren halen, omdat ze nu minder opvallen. Daar hoef je met concurrenten geen verboden afspraken over te maken; als de één het doet, kan de ander stilzwijgend volgen. Graaiflatie dus.

Of is er iets anders aan de hand? Ondanks de hoge inflatie steeg vorig jaar het beschikbaar inkomen van de gemiddelde Nederlander. Dat kwam doordat er meer werd gewerkt en verdiend en doordat de overheid met enorme steunpakketten de koopkracht compenseerde. Dat laatste leidde vaak tot overcompensatie. Ondanks het lage consumentenvertrouwen, kon de consumptie stijgen met maar liefst 6,7%. Daardoor werd 2022 toch een jaar van schaarste, tekorten en oververhitting. Precies de omstandigheden waarin bedrijven normaal gesproken hun winstmarges verhogen. Er is immers vraag genoeg.

Is dat graaien? Ik zou het eerder marktwerking noemen, noodzakelijk om vraag en aanbod in evenwicht te brengen. De Rabo-economen hebben puik werk geleverd, maar voor een finaal oordeel over de gestegen winstmarges is er nog echt meer onderzoek nodig.

FD

Nederland ontspult

Tijdens de lockdowns kochten we vooral goederen. Een tondeuse omdat de kapper dicht was, een tafelgrill toen de horeca gesloten bleef, een nieuw bankstel in plaats van een weekendje Parijs. Toen alles weer open mocht, stond het huis vol spullen en ging Nederland juist enthousiast diensten consumeren. Horeca, bioscoop, reisbureau, de dienstensector draait inmiddels weer overuren.

Want ondanks het extreem lage consumentenvertrouwen, groeide de consumptie stevig door. Afgelopen februari lagen de uitgaven weer 2,6% hoger dan een jaar eerder. Dat is na aftrek van inflatie. We hadden blijkbaar wat in te halen.

Maar wie denkt dat we daarmee weer terug zijn bij het oude consumptiepatroon, vergist zich. Vergeleken met februari 2020, dus net voor de eerste lockdown, geven consumenten nu 3% minder uit aan goederen en maar liefst 7% meer aan diensten. De Nederlandse consument ‘ontspult’ en ‘verdienst’. Die trend was in de jaren voor corona ook al zichtbaar, maar lijkt te versnellen. Dat zou voor detailhandel en voor de winkelstraat op termijn wel eens een grotere impact kunnen hebben dan de lockdowns tijdens corona.

FD

Regels zijn regels

Het is alweer ruim tien jaar geleden dat Europa in de greep was van de eurocrisis. Lang geleden, maar ik moest er toch weer aan denken. Het was de tijd waarin landen als Griekenland en Portugal aan de leiband liepen van de Europese Commissie. Bezuinigen en hervormen, moesten ze! De bevolking kwam in opstand, kabinetten wankelden en verkiezingen leidden tot politieke chaos.

De Zuid-Europeanen waren woest over de dictaten vanuit Brussel en de bemoeizucht van de ongekozen technocraten. Maar de meeste Nederlanders vonden dat gezeur. Griekenland en de andere crisislanden hadden zich niet aan de begrotingsregels gehouden. Men had de Europese afspraken geschonden en moest nu op de blaren zitten. Nederlandse politici vonden de Commissie lang niet streng genoeg en eisten harder ingrijpen. Want: regels zijn regels.

Ruim tien jaar geleden. Maar ik dacht er weer aan toen ik las over de woedende Nederlandse reactie op een keurige brief van de Commissie. Brussel dringt er vriendelijk op aan dat we ons aan de Europese afspraken voor natuur en stikstof houden. Want regels zijn regels en anders moeten we op de blaren zitten.

FD