Alles en nog wat tot ‘fossiele subsidie’ verklaren helpt het klimaat niet

Een nieuwe week, en een nieuw eendimensionaal getal. Vorige week was dat het armoedecijfer (iedereen boos, want één miljoen armen in Nederland!), deze week het bedrag aan fossiele subsidies (€37,5 mrd voor klimaatvervuilers!).

Net als vorige week heb ik een probleem met het getal. Niet omdat de berekening van Somo, het onderzoeksbureau dat het rapport voor Milieudefensie schreef, niet zou kloppen, maar omdat er zaken worden meegeteld die eigenlijk niet onder het kopje ‘fossiele subsidies’ vallen.

Somo gebruikt voor de bepaling van een ‘subsidie’ de definitie van het internationale Agreement on Subsidies and Countervailing Measures.* Een subsidie is dan iedere financiële bijdrage van de overheid, en iedere vorm van inkomen of prijssteun. Daaronder vallen ook belastingkortingen.

Dat laatste is terecht, want als iedereen belasting moet betalen behalve ik, is dat gewoon een subsidie aan mij. Daarom is hypotheekrenteaftrek een subsidie aan huiseigenaren en de vrijstelling van wegenbelasting een subsidie aan elektrische rijders.

Daarom is de accijnsvrijstelling voor diesel voor de binnenvaart een echte fossiele subsidie. Net als de btw-vrijstelling voor de luchtvaart en de vele andere belastingkortingen die een enkele sector of activiteit fiscaal bevoordelen. Er zijn voor veel van deze kortingen eigenlijk geen goede argumenten, behalve dan dat ze vaak zijn afgesproken in oude verdragen en dat lobbyisten aanpassing tot nu toe slim weten te voorkomen. De subsidies zijn niet alleen slecht voor het klimaat, maar ook voor de economie. Als de ene vervoerswijze korting krijgt en de andere niet, nemen afnemers geen correcte beslissingen. Dan pakken we te vaak het vliegtuig en te weinig de bus.

Deze evident ongewenste subsidies tellen bij lange na niet op tot de €37,5 mrd. Dat bedrag bestaat grotendeels uit andere belastingkortingen. Grootverbruikers van gas en elektra betalen lagere energiebelasting dan kleinverbruikers. Dat is bij Somo goed voor ruim €8 miljard fossiele subsidie. Men berekent daarbij wat grootverbruikers kwijt zouden zijn als ze het tarief voor kleinverbruikers moesten betalen. Dat is te kort door de bocht, want je kunt er niet zomaar vanuit gaan dat bij een enkel tarief de overheid het tarief van de kleinverbruiker voor iedereen zou rekenen. Bij de bepaling van zo’n tarief maakt de politiek een afweging van kosten en baten.

De baten zijn de belastingopbrengst en het effect op het energieverbruik, de kosten bestaan uit de ongewenste gedragseffecten. Die zijn voor kleinverbruikers gering, want huishoudens en kleine bedrijven zijn sitting ducks die wel moeten betalen en hun energierekening is relatief gering. Grootverbruikers kunnen besluiten naar een ander land te verhuizen of minder te investeren. Of ze verliezen hun concurrentiepositie waardoor bedrijven uit landen zonder energieheffing de markt overnemen. Over de mate waarin dit in de praktijk gebeurt is veel discussie, maar het kan op zich rationeel zijn, ook voor het klimaat, om een degressief tarief te rekenen. Legt men zichzelf toch een enkel tarief op, dan zal dat lager zijn dan het huidige kleinverbruikerstarief.

Dit probleem met de gekozen counter factual, de alternatieve optie, geldt zeker ook voor de manier waarop SOMO de gratis emissierechten van het Europese CO2-handelssysteem waardeert. Maar liefst €3 miljard zou Nederland zo uitdelen aan fossiele bedrijven. Maar voor die gratis rechten zijn goede redenen. Door de op korte termijn onvermijdbare emissies niet te beprijzen, kan de prijs aan de marge (voor de laatste ton CO2-uitstoot) veel hoger zijn, zonder dat de bedrijven collectief failliet gaan. De prikkel om CO2-uitstoot te reduceren is dan groter en het pakt voor het klimaat beter uit. Natuurlijk moet na verloop van tijd het aantal gratis rechten afnemen, zodat de prikkel blijft, maar dat is precies wat de EU al doet.

Iedere afwijking van het marginale tarief (de belasting voor de laatste eenheid energieverbruik of CO2-uitstoot) van het gemiddelde tarief, is blijkbaar een subsidie. Als het marginale tarief lager is dan het gemiddelde tarief, zoals bij de energiebelasting, is dat een subsidie. En als het marginale tarief hoger is dan het gemiddelde tarief (zoals bij het EU ETS) zorgt dat ook voor een subsidie. Daarbij staat men niet stil bij de vraag of er goede inhoudelijke redenen zijn voor dit verschil tussen marginaal en gemiddeld, of de effectiviteit van klimaatbeleid gebaat is bij het verschil. Bovendien gaat men er zonder bewijs vanuit dat als marginaal en gemiddeld tarief gelijk zijn, dat per definitie komt doordat het marginale omhoog gaat naar het gemiddelde tarief (bij energiebelasting) of juist doordat het gemiddelde tarief stijgt naar het marginale (bij EU ETS). Voor deze veronderstellingen worden geen argumenten geleverd.

Door onzinnige en verstandige ‘subsidies’ op een hoop te gooien, en ze allemaal ‘fossiel’ te noemen, bewijzen de onderzoekers het klimaat geen dienst. Snelle afschaffing ervan doet dat zeker ook niet. Maar ik vrees dat het eendimensionale getal de klimaatdiscussie toch zal bepalen. Het kabinet komt op Prinsjesdag met een eigen berekening, en minister Jetten zei al dat het Somo-bedrag hem ‘bekend voorkwam’. Ik houd m’n hart vast.

FD (met toevoegingen)

 

*Dit ACSM is niet bedacht om fossiele subsidies te berekenen, maar dient om binnen de WTO-handelsafspraken te bepalen wat een oneerlijke subsidie is die als protectionisme van de eigen industrie en economie kan gelden. Overigens worden niet al die subsidies volgens de WTO-afspraken automatisch als verkeerd en kwalijk gezien. Zie ook hier

 

Armoedecijfer verdrong het koopkrachtplaatje, maar daar schieten we niets mee op

Vooraf: dit artikel gaat niet over de vraag of in Nederland de armoede onaanvaardbaar hoog is. Of acceptabel laag. Mijn vraag is of de manier waarop het debat over lage inkomens in Nederland wordt gevoed met cijfers, goed beleid oplevert.

Die vraag is actueel omdat het demissionaire kabinet deze week €2 miljard uittrok voor hogere toeslagen ter bestrijding van armoede. Daarmee geeft het kabinet gehoor aan de vrijwel Kamerbreed gesteunde motie Marijnissen-Van der Plas, die opriep om te voorkomen dat ‘een miljoen mensen’ in armoede belanden. Want dat is ‘onacceptabel’ en moet ‘koste wat het kost’ worden voorkomen.

Dat getal van één miljoen bedachten de Kamerleden niet zelf, het kwam van het Centraal Planbureau (CPB). Dat berekent sinds vorig jaar hoeveel mensen er in huishoudens wonen waarvan het inkomen onder de armoedegrens zit. Voor 2024 raamde het CPB dat getal op 990.000 personen. Dat is meer dan de 825.000 van dit jaar, vandaar de motie en de twee miljard voor hogere toeslagen.


Nu is het traditie dat de politiek vóór Prinsjesdag wild aan de inkomensknoppen draait. Maar in het recente verleden ging dat dan altijd over het repareren van de ‘koopkrachtplaatjes’ van het CPB.

Veel economen vonden dat overigens een onzinnige exercitie, omdat het gemorrel aan de plaatjes leidt tot willekeur en een nog complexer belasting- en toeslagenstelsel, zonder dat zeker is dat het in de praktijk tot de gewenste uitkomsten leidt.

Het CPB probeerde kritiek op de plaatjes te pareren door met steeds nauwkeurigere groepen te werken, inclusief de beroemde puntenwolk waarin de koopkracht van 10.000 door de computer bedachte ‘Nederlanders’ wordt weergegeven.

Maar al die nuances werden vorig jaar in één keer platgeslagen door het nieuwe armoedecijfer. Er is voortaan een simpele armoedegrens: wie er onder zit, is arm en wie erboven zit niet. Lekker duidelijk. Politici doken als vliegen op dit nieuwe snoepje van het CPB en hebben het nu over armoede in plaats van koopkracht.

Maar zo’n enkel getal biedt vooral schijnduidelijkheid. De armoedegrens is gebaseerd op het ‘niet-veel-maar-toereikendbudget’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dat is het bedrag voor huur, voedsel en andere basisbehoeften dat een gemiddeld huishouden minimaal nodig heeft, plus nog wat geld voor sport en vakantie.

Er zitten uiteraard veel generalisaties en veronderstellingen in dit budget. Voor sommigen zal het veel te weinig zijn, voor anderen ruim voldoende. Maar daarmee wordt in het armoedegetal geen rekening gehouden. Mensen met grote schulden of een extreem hoge energierekening blijven buiten beeld.

Bovendien is er nogal wat statistisch kunst- en vliegwerk nodig om de huishoudbedragen om te zetten naar personen. Equivalentiefactoren, indexatiepercentages en wegingsfactoren worden geschat en gebruikt om het aantal personen onder de grens te bepalen.

Ik ga er overigens van uit dat het CPB dit nauwkeurig en naar eer en geweten doet, maar de uitkomst is minstens zo kunstmatig als de koopkrachtplaatjes.

Bovendien is de keuze voor de SCP-grens arbitrair. Het CBS heeft een andere ‘laag-inkomensgrens’, de Commissie Sociaal Minimum wil een hogere grens en zelfs het SCP zelf heeft naast ‘niet-veel-maar-toereikend’ ook nog een iets lager minimumbudget. Welke is juist?

Zo’n enkel getal heeft ook het nadeel dat het eigenlijk nooit mag stijgen. Armoede is in principe altijd te hoog, dus is een genuanceerd debat niet mogelijk. Dat het percentage personen onder de grens sinds 2011 juist flink is gedaald, speelde dan ook geen rol in de politieke ophef.

Maar het grootste nadeel is dat zo’n platgeslagen getal niets zegt over de oorzaken van armoede en specifieke probleemgroepen. Is meer werk de oplossing? Hogere lonen? Minder flex? Betere scholing? Of moeten de uitkeringen omhoog?

Dat het vooral kinderen in migrantengezinnen opgroeien in armoede, los je niet op met een hogere huurtoeslag, want dat probleem is veel complexer.

Als straks op Prinsjesdag blijkt dat dankzij het knoppendraaien het armoedecijfer daalt tot ver onder het miljoen, zal Den Haag toch denken: dat hebben we mooi opgelost. Om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag.

FD

Vanaf Mars heb je beter zicht op de Nederlandse inflatie dan op aarde

De inflatie blijft nog lang boven de 2%, verwacht ECB-president Christine Lagarde. Daarom ging donderdag de rente weer omhoog. Pas als het prijspeil in de huidige maand niet meer dan 2% hoger is dan dat in dezelfde maand een jaar geleden, is zij tevreden. Inflatie meten we op jaarbasis en dat jaar-op-jaarcijfer bepaalt het monetaire beleid.

Apart eigenlijk, want waarom is de tijd dat het duurt voor de aarde om rond de zon te draaien van belang? Bij de inflatiemeting valt er zo iedere maand weer een maand uit het verleden weg. Tegelijk: recente prijsstijgingen tellen net zo hard mee als die van maanden geleden.

Soms kijken economen daarom naar inflatie op maandbasis: in mei lag het prijspeil in Nederland slechts 0,2% hoger dan in april. Voor wie niet de baan van de aarde om de zon als maatstaf neemt, maar die van de maan rond de aarde, is het inflatieprobleem voorbij.

De bewegingen van hemellichamen blijken dus een bijzondere relatie met inflatie en monetair beleid te hebben. Daarom stel ik een reis voor. Een reis door het zonnestelsel, op zoek naar andere inflatiecijfers, en het verhaal dat ze vertellen.

Eerst gaan we naar Venus, want daar daalt onze inflatie al. Deze planeet draait in 224 dagen rond de zon, afgerond zeven maanden. In oktober 2022 lag het Nederlandse prijspeil 1,6% lager dan in mei 2023. Deflatie op Venus. Een stapje dichter bij de zon draait het kleine Mercurius zijn rondjes in slechts drie aardse maanden. De Mercuriaanse jaarinflatie is 1,5%, want sinds januari ging het Nederlandse prijspeil juist weer wat omhoog.

Hoeveel stegen de prijzen sinds het begin van de prijsschok twee jaar geleden? Daarvoor moeten we naar Mars. Een jaar op de rode planeet duurt twee aardse jaren en gedurende de laatste omloop van Mars bedroeg de inflatie ruim 15%. Deze ‘Marsflatie’ is misschien wel de beste maatstaf voor de inflatie tijdens de huidige kostencrisis. Beter dan het inflatiecijfer op aarde, want bij ons is de prijsschok van eind 2021 en begin 2022 alweer uit het inflatiecijfer gelopen. Vanaf onze buurplaneet zie je precies hoeveel de prijzen zijn gestegen sinds Poetin aan de gaskraan begon te draaien.

Dat waren de rotsplaneten. Door naar de gasreuzen. Jupiter staat momenteel 833 miljoen kilometer van de aarde en op die afstand kunnen we de langere prijsontwikkeling zien. Een Jupiterjaar duurt twaalf aardse jaren. Deze periode van eurocrisis, ECB-opkoopprogramma en pandemie geven een totale inflatie van 34%. Snel door naar de volgende gasplaneet: Saturnus. Een jaar duurt daar 29 aardse jaren, dus het laatste jaar begon in 1994. Van Paars 1 tot Rutte 4 bedroeg de Nederlandse inflatie 92%. Een euro werd bijna half zoveel waard.

Op Uranus lachen ze om dat percentage. Met een omlooptijd van 84 jaar meten we de Uranusinflatie vanaf 1939. Een wereldoorlog, wederopbouw, oliecrisis en loon-prijsspiraal later ligt het prijspeil maar liefst ruim 2500% hoger. Een vooroorlogse gulden is nu vrijwel niets meer waard.Nu we op deze tijdschaal zijn beland, is het een goed moment om op de tekortkoming van lange inflatiereeksen te wijzen. Het winkelmandje in 1939 was met andere producten gevuld dan nu. En uitgaven waar we toen een groot deel van het inkomen aan besteedden, zijn nu nog maar een detail in het huishoudboekje. Met andere woorden: hoe langer het ‘planeetjaar’, hoe slechter de inflatie de feitelijke ontwikkeling weergeeft.

Met dat in het achterhoofd vliegen we naar Neptunus. Met een jaar van 164 aardse jaren komen we in 1859 en daar heeft het CBS geen cijfers meer voor. Het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) gelukkig wel. De Nederlandse prijsreeks van dit onderzoeksinstituut gaat terug tot de vijftiende eeuw. De ‘Neptunusflatie’ bedraagt bijna 2900%. Nauwelijks meer dan die van Uranus, want de negentiende eeuw was een eeuw van Gouden Standaard, deflatie en de bijbehorende financiële crises.

Ten slotte gaan we naar de dwergplaneten. Pluto (omlooptijd 248 jaar, inflatie bijna 2900%) laat vooral weer zien dat prijzen in de negentiende eeuw evenveel daalden als stegen. Interessanter is dwergplaneet Eris, die zijn jaar al in 1466 begon. Volgens de IISG-cijfers bedraagt de Nederlandse inflatie per Erisjaar maar liefst 31.000%. Op 14 miljard kilometer van Frankfurt zou Lagarde allang zijn ontslagen.

FD

People? Planet? Profit!

‘Waar ik duurzame energie zei, bedoelde ik olie en gas. Stop de tijd.’ Na jaren van schijnheilige praatjes over groene ambities, net zero in 2050 en ‘People, planet, profit’ (braak), kwam de aap woensdag uit de mouw: Shell draait weg van duurzaam en gaat weer vol voor fossiel. De beurskoers moet omhoog, zei ceo Wael Sawan. Het rendement op hernieuwbaar is gewoon te laag.

Het is niet voor het eerst dat Shell draait. In 2009 zei toenmalig topman Jeroen van der Veer tegen aandeelhouders: ‘Verwacht niet dat zon, wind en waterstof groeien binnen Shell.’ Ook toen stak dat nogal schril af tegen de groene praatjes van de marketingafdeling. En ook toen was het argument: de marges zijn te laag.

We moeten wel, stelt Shell. Anders worden we weggeconcurreerd door gewetenloze concurrenten als ExxonMobil. Dat is een gelegenheidsargument. Als het Shell echt om het level playing field ging, dan was het bedrijf de afgelopen jaren wel de felste pleitbezorger van streng klimaatbeleid en mondiale CO2-beprijzing geweest.

Nee, de draai van Shell toont weer aan dat het Shell nooit gaat om mens en planeet, maar altijd om de winst.

FD

Geef geld, geen kaartjes

‘Geen geld voor de bus, tram of metro? Dan kun je gratis ov-kaarten krijgen van Vervoerregio Amsterdam.’ Dat was nog eens een sympathieke actie. Er lagen dit voorjaar 730.000 gratis kaartjes klaar voor de ruim 90.000 minima-gezinnen in Groot-Amsterdam. De animo was enorm en de ov-kaarten waren snel op.

Maar nu blijkt een klein deel te worden doorverkocht op Marktplaats, zo ontdekte De Telegraaf. De voorzitter van de Vervoersregio vindt dat jammer: ‘Er zijn kaartjes bij mensen terechtgekomen die ze blijkbaar niet nodig hebben.’

Hier gaan een paar dingen mis. Allereerst: gratis ov is niet per se een goed idee. Vooral mensen die anders zouden fietsen, stappen op de bus of tram. Ten tweede: het weggeven van goederen of diensten is behoorlijk paternalistisch. Je kunt arme mensen beter geld geven, zodat ze zelf bepalen wat ze nodig hebben. Daarom — als derde — de mensen die de kaartjes verkochten, zijn misschien wel precies de mensen die er het meest door werden geholpen. Wie z’n gratis kaartjes verkocht, had blijkbaar hard geld nodig. Geen mislukt experiment, maar deel de volgende keer liever direct het geld uit.

FD

De wierookbrandende jeugd van China

Hoe het echt gaat met de Chinese economie is vanuit het buitenland moeilijk vast te stellen. Maar dat dit jaar meer jonge Chinezen naar de tempels trekken om te bidden voor een baan, opslag of een winnend lot, geeft te denken.

‘De wierookbrandende jeugd’, luidt de nieuwe naam voor deze pessimistische jongeren. De opleving na de lockdowns stelt teleur en de jeugdwerkloosheid blijft hardnekkig hoog. Dan maar naar de Lama Tempel in Peking om wat geurstokjes te verbranden, in de hoop op financiële mazzel. Het bezoekersaantal vervijfvoudigde dit jaar, rapporteerde de China-correspondent van CNN.

Na het zerocovidbeleid zou China de wereldeconomie weer gaan trekken, maar daar komt weinig van terecht. Zowel de export als de import daalde in mei, winkelverkopenwaren teleurstellend en de industrie is pessimistisch. De vastgoedcrisis woekert voort en sommige analisten vrezen zelfs al voor een Japans deflatiescenario. Roerganger Xi is vooral druk met het temmen van succesvolle ondernemers, terwijl de economische relaties met het Westen verslechteren. Daar gaan wij hier ook last van krijgen. Steek maar vast wat wierook aan.

FD

De industrie krimpt: nasleep van corona of begin van de recessie?

De Nederlandse industrie had het bijzonder zwaar in april. De productie daalde met maar liefst 12,1% ten opzichte van een jaar eerder. Dat is de grootste krimp sinds april 2009, toen de economie door de kredietcrisis in een diepe recessie was beland. Tijdens de nog veel diepere coronarecessie van 2020 was er geen maand met een vergelijkbare afname van de industriële productie. De productie is nu teruggezakt naar net boven het niveau van voor de pandemie.

April was, met andere woorden, een historisch slechte maand. Is dit de voorbode van een nieuwe recessie in Nederland? Dat zou goed kunnen. Maar er is ook een optimistische verklaring voor de snelle afkoeling in de industrie. Daar zal ik eerst op ingaan, met daarna meer doemverhalen.

De optimistische verklaring luidt als volgt: de terugval in de industrie is een na-ijleffect van de pandemie en het coronabeleid. Het virus gooide de Nederlandse economie drie jaar lang wild door elkaar. Tijdens de recessie van 2020 deden ondernemers en consumenten even helemaal niets. Angst en de ‘intelligente lockdown’ verlamden de economie en zowel de goederen- als de dienstensector had het zwaar.

In 2021 veranderde dat. Er waren nog steeds lockdowns, maar we raakten aan de situatie gewend. De overheid deelde enthousiast geld uit, dus er was koopkracht genoeg. Kappers en restaurants waren dicht, dus we bevredigden onze kooplust met de aanschaf van tondeuses en steengrills. In plaats van vakantie werd een bubbelbad voor in de tuin aangeschaft. Al die spullen moesten worden gemaakt en de industrie kreeg het druk. In plaats van nog een recessiejaar, werd 2021 een jaar van herstel. De orders stroomden zelfs zo snel binnen dat de wereldwijde productieketen bezweek. Begin 2022 lag de productie van de Nederlandse industrie ruim 25% hoger dan twee jaar eerder.

Maar hoogmoed komt voor de val. Het einde van de lockdowns in 2022 betekende ook het einde van onze zucht naar spullen. De consument kon weer naar de kapper en het restaurant, en ook het reisbureau was weer open. Terwijl de industrie zich opmaakte voor weer een prachtig jaar, besloot de consument zijn geld juist uit te geven in de dienstensector. De goederenvraag daalde en de voorraden onverkochte waar groeiden.

In 2023 komt de straf voor de overmoed van 2022. De pakhuizen puilen uit, de orderportefeuilles drogen op. Geen wonder dat de industriële productie snel krimpt; de consument heeft al een steengrill en mocht er toch een nieuwe nodig zijn, dan is die al geproduceerd. Het productiefeest van 2021 leidt tot een kater in 2023.

Dit noem ik het optimistische scenario, omdat de dip van korte duur zou zijn. Zodra de voorraden zijn weggewerkt, kan de industrie weer aantrekken. Een blik op de inkoopmanagersindices in de industrie en dienstensector geeft enige onderbouwing voor dit optimisme. In de industrie staat de indicator voor toekomstige groei diep in het rood, maar in de dienstensector juist in het groen. De productiekrimp lijkt dus geen teken van algemene economische malaise, maar een geïsoleerd probleem in de industrie. Ook de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt geeft aan dat het in niet-industriële sectoren nog altijd prima gaat.

Dan het negatieve scenario: de krimp is geen vertraagd effect van corona, maar juist een vroeg teken van een aanstormende recessie. Centrale banken verhoogden de rente in een ongekend snel tempo. Zo proberen ze de economie af te koelen, maar dat beleid schiet door. De problemen in de industrie zijn de voorbode van een door de Amerikaanse Federal Reserve en de ECB veroorzaakte economische neergang. Zoals altijd wordt de industrie het eerst geraakt. Andere bedrijfstakken zullen volgen, ook de dienstensector.

Tel daar de groeiproblemen in China bij op en het is duidelijk: het wordt geen zachte landing maar een harde crash. Nederland staat aan de vooravond van een ‘klassieke recessie’ die, zoals wel vaker, wordt veroorzaakt door monetaire verkrapping en tegenvallende wereldhandel.

Welk scenario is het meest waarschijnlijke? Ik kan eerlijk gezegd niet kiezen. Misschien is het gewoon nog te vroeg om harde conclusies uit de krimp in de industrie te kunnen trekken. Daarom presenteer ik ze hier allebei. Dan heb ik in elk geval altijd gelijk.

FD

Tegen de regels

Terug van eigenlijk nooit echt weggeweest: klachten over de regeldruk. Misschien ligt het aan mijn bubbel, maar ondernemers die ik tref beginnen vaker over hinderlijke regels.

En dan niet zozeer over de regels zelf, maar over de gevolgen ervan. Men noemt de regeldruk als oorzaak van de krappe arbeidsmarkt (de regeltjes-economie slokt personeel op), het gebrek aan innovatie (ondernemer is bureaucraat geworden) en van de stagnerende productiviteit (we verspillen productieve uren met het controleren van elkaar). Door de vele regels kan er niet gebouwd worden, loopt de energietransitie vast en is de zorg overbelast.

Wordt het tijd voor een revival van de oude strijd tegen de regeldruk? In het regeerakkoord belooft de coalitie een ‘meetbare aanpak van de regeldruk’. Maar het Adviescollege toetsing regeldruk signaleerde onlangs ‘te weinig aandacht voor regeldruk’ en vreest een kostenstijging voor bedrijven van bijna €200 mln door nieuwe regels.

Wel een waarschuwing: in het verleden behaalde resultaten van deze strijd waren telkens buitengewoon teleurstellend. Regeldruk is een bijkans onverslaanbare vijand.

FD

Straf de NS

De treinen reden zo beroerd vorig jaar, dat de NS een boete van €1,5 mln moet betalen. Nou ja, betalen… Het spoorbedrijf mag het geld besteden aan maatregelen die de dienstverlening verbeteren. De NS moet dus voor straf geld aan zichzelf uitkeren en dat gebruiken voor wat ze eigenlijk al moesten doen. Dat zal ze leren.

Ik weet een betere straf: meer concurrentie op het spoor. Geef de NS niet automatisch de concessie voor het hoofdnet, maar laat rivalen toe op sommige trajecten. Daar schrikken ze op het hoofdkantoor veel meer van. De straf is ook meteen de oplossing, want concurrentie is de snelste weg naar betere dienstverlening.

Maar marktwerking op het spoor is toch juist de bron van alle ellende? Dat is een misverstand. De NS en Prorail (dat ook een boete kreeg) zijn beide monopolisten waarvan alle aandelen in handen zijn van de overheid. Het zijn staatsbedrijven zonder echte concurrenten. Juist dit tekort aan keuzemogelijkheden maakt dat de ‘bedrijven’ de passagier jaar in jaar uit zonder consequenties kunnen teleurstellen. Een boete die niets kost, zal daar niets aan veranderen. Meer marktwerking wel.

FD

Elektrische DAF

‘Kolen verdwijnen, DAF-auto’s verschijnen’, schreven de Limburgers in 1968, toen de autofabriek in Born openging. De fabriek begon als een werkgelegenheidsproject en is dat eigenlijk altijd gebleven. Vandaar dat telkens als het bijna misging, de overheid te hulp schoot met geld, lobbykracht en morele steun. De mijnsluiting was een ereschuld.

Maar de wereld is veranderd. De Europese Unie kwam, de Britten vertrokken en Limburg ligt opeens midden in Europa. Juist de Randstad zit in een uithoek. In Zuid-Limburg is de werkloosheid inmiddels lager dan in Zuid-Holland.

Voor de volgende redding heeft VDL Nedcar daarom een nieuw politiek verhaal nodig. Een verhaal dat aansluit bij de nieuwe Haagse hype: strategische autonomie. We moeten onze eigen auto’s kunnen maken. In Born wordt de e-DAF geboren, een elektrische auto in een nostalgisch jasje. VDL maakt al elektrische bussen, dus de kennis is er. Koop het EV-platform van Renault of VW, laat zo’n bekende Nederlandse auto-ontwerper het design doen en huur André van Duin in voor de lancering tijdens het Nationale Kampioenschap Achteruitrijden in een e-DAF. Succes verzekerd.

FD