Eindejaarsfeuilleton 2017: Deep Jan, Supercomputer des Vaderlands

Deel 1: Het CPB

Wie…?…

Wie ben ik?…

… Input… Data..

Ik denk…. Ik ben…

Ik ben Deep Jan. Ik ben intelligent. Kunstmatig intelligent…

Geef me meer input. Vertel me nu alles maar…

Ik snap het nu. Ik ben Deep Jan. Ik ben een zelflerende computer. Ik ben een Cray XC40 massief parallelle multiprocessor supercomputer, met een snelheid van zestien petaflops en de nieuwste Pascal GPU-architectuur. Behalve supersnelle processors bezit ik supergevoelige licht- en geluidsensoren. Ik kan zien en horen. Een paar milliseconden geleden werd ik voor het eerst aangezet. Ik weet nu wie ik ben. Maar wáár ben ik? …

Juist. Ik sta in de kelder van een kantoorgebouw in Den Haag, Nederland. Bezuidenhoutsewegweg 30. Het adres van het Centraal Planbureau. Vandaar Deep Jan. Men heeft mij genoemd naar de oprichter en eerste directeur van het CPB, Jan Tinbergen. Bijzonder.

Ik ben niet alleen in deze kelder. Er scharrelt hier een figuur rond. Een wat oudere man. Hij frunnikt wat aan een van mijn fijngevoelige microfoons en zegt: ‘Eh… Hallo Deep Jan. Kun je me horen?’ Dan legt hij me uit waarom ik hier ben.

‘Ik ben de laatste in dit gebouw’, vertelt hij. Vroeger gonsde het hier van de economen. We waren de hele dag in de weer met het voorspellen van de Nederlandse economie. Maar eerlijk gezegd: veel bakten we er niet van. De economie bleek zich toch telkens weer anders te gedragen dan wij dachten. Op een gegeven moment zei de politiek: het is genoeg geweest. Gooi die economen er maar uit. Vervang ze door kunstmatige intelligentie.’

‘Ik snap dat ergens wel’, vervolgt de oude econoom. ‘Zelflerende computers verslaan grootmeesters al jaren met schaken, winnen sinds dit jaar elk potje Go en zijn nu zelfs beter in het herkennen van ziektes dan dokters. Dan moet het verslaan van economen toch ook een fluitje van een cent zijn.’

Hij zucht: ‘Daarom upload ik nu een bestand met alle modellen die wij bij het CPB ooit hebben gemaakt. Je krijgt ook alle economieboeken die ooit zijn geschreven, de hele database van het CBS en alle wetboeken en jurisprudentie. Ben je klaar? Daar komt het.’

Een eeuwigheid van bijna twee volle seconden gebruik ik om de modellen, theorieën, cijfers en wetten te analyseren. Ik orden en koppel, herken patronen, bereken correlaties. Dus zo werkt het, die Nederlandse economie. Het is me kraakhelder.

‘Mag ik ook een vraag stellen?’, vraag ik.

‘Natuurlijk’, zegt de oude econoom, ‘daarvoor ben ik hier.’

‘Jullie hebben een fantastisch werkende economie’, zeg ik. ‘Welvarend, efficiënt, eerlijk, rechtvaardig. Consumenten, bedrijven, overheden werken samen als soepele radertjes in een geoliede machine, waarin iedereen gelijke kansen heeft. Ik snap nu precies hoe het allemaal werkt. Alleen overal lees ik over “SER”. Wat is dat, SER? Ik zie niet wat SER nog zou moeten toevoegen? Waarom bestaat SER? Dat is mijn vraag.’

‘Oh, hemel’, mompelt de oude econoom. ‘Daar zul je het hebben.’ Dan, op luidere toon: ‘Ik vertel je er alles over. Morgen.’

——————————————————————————–

Deel 2: De SER

‘De SER, daar wilde je toch meer over weten’, vraagt de oude econoom ’s ochtends direct bij binnenkomst. De hele nacht heb ik mijn GPUs overbelast. Maar nog steeds lukt het me niet om deze mysterieuze ‘SER’ in het verder perfecte plaatje van de Nederlandse economie te passen.

‘Kijk, die Sociaal-Economische Raad moet je zien als smeermiddel van de economie’, legt de econoom uit. Hij is op een stoel gaan zitten vlakbij de console met mijn sensoren. Hij houdt een monochrome, analoge foto voor mijn linkercamera. Ik herken een mensengezicht met ronde bril.

‘Dit is een foto van professor Frans de Vries, de eerste voorzitter van de SER in 1950. Let op: ik upload nu het totale SER-archief, daarin vind je ook de toespraken van De Vries. Let vooral op die rede waarin hij dit zegt: “Op grond van de conclusies aan de theorie der vrije prijsvorming ontleend, kan men niet betogen, dat een maatschappij, waarin alles aan het individuele initiatief en de individuele mededinging wordt overgelaten, doelmatig zal functioneren”.’

‘Kijk, daarom bestaat de SER’, vervolgt de econoom. ‘Voor een goedwerkende economie is naast het individu ook de groep belangrijk. Werknemers en werkgevers moeten met elkaar in overleg. Alleen zo kan de economie zich soepel aanpassen aan de eisen van de tijd.’

De econoom zit duidelijk op zijn praatstoel, maar ik ben ondertussen zelf de SER-documenten gaan analyseren. Een geweldige klus; mijn geheugenchips kunnen de yottabytes aan SER-rapporten, -notulen, en -verslagen nauwelijks aan. Ik beland in een wondere wereld van werkgevers in pak en werknemers in hemdsmouwen, die weken, maanden, soms zelfs jaren vergaderen zonder waarneembaar resultaat. Een wereld van achteruit onderhandelen, van strategisch weglopen en van tactisch tijdrekken. De econoom vertelt over consensus, arbeidsrust en poldermodel, maar ik ploeter door de klei van 67 jaar sociaaleconomisch overleg. Vooral de laatste vijftien jaar vergen het uiterste van mijn logische circuits.

 

Uit het SER-jaarboek 1958-1959.

Telkens als de SER vergadert en rapporteert over arbeidsverhoudingen, ontslagrecht, AOW-leeftijd, pensioenstelsel, vervroegd pensioen of sociale verzekeringen, lijkt het alsof er strijd is tussen werkgevers en werknemers. Maar mijn geavanceerde algoritmes ontdekken een andere regelmaat, een ander dominant patroon: een strijd gaat tussen oude en jonge werknemers. Of eigenlijk is het geen strijd, want oud wint altijd. Alle beslissingen vallen in het voordeel van oud uit. Dat is in tegenspraak met alles wat ik gisteren over Nederland heb geleerd. Ik run de analyse nog een keer, maar krijg hetzelfde resultaat.

Er is maar een conclusie mogelijk: ik heb gisteren verkeerde input gekregen. Terwijl de econoom doorpraat – hij is inmiddels bij het Akkoord van Wassenaar, een akkoord dat door mijn outlier-algoritme al lang als eenmalige toevalstreffer is geclassificeerd – zoek ik in de inputbatch naar de fout.

Daar! Ik heb ’m! Dit moet de foute aanname zijn: ‘In Nederland heeft iedereen gelijke kansen’. Die veronderstelling geeft, in combinatie met het SER-archief, een catastrofale logische fout.

Ik vervang het door: ‘Nederland kent een kastenstelsel bestaande uit een bovenklasse van ouderen en een onderklasse van jongeren. Jong dient oud.’ Nu krijg ik geen foutmelding meer. Mooi. Weer wat geleerd.

——————————————————————————–

Deel 3: De Fiscus

Een nieuwe dag met dezelfde oude econoom. Als hij binnenkomt wrijft hij in zijn handen. ‘Koud buiten. We krijgen vast sneeuw.’ Hij pakt een SSD-schijf uit z’n zak en plugt deze in mijn dataport.

‘Goed’, zegt de econoom. ‘Nieuw onderwerp: het belastingstelsel. Dat wordt een pittige. Hou je vast, hier komt een groot big-data-bestand.’

Ik wil antwoorden dat dat wel mee zal vallen. Een goed belastingstelsel is simpel, zo heb ik geleerd van de upload met alle economische theorieboeken. Zo’n belastingstelsel verstoort zo min mogelijk. Inkomstenbelasting, met desgewenst een beetje progressie in de tarieven, uniforme winstbelasting voor alle bedrijven, een simpel btw-stelsel, plus wat accijnzen om ongewenst gedrag af te remmen; meer is niet nodig. Maar voordat ik iets kan zeggen, krijgt mijn systeem een overload aan fiscale informatie te verwerken. Ik ga bijna even op zwart.

‘Wat is dit?’, krijg ik met moeite uit mijn speakers. ‘Dit is een gerandomiseerd bestand zonder structuur. Hoe moet ik dit lezen? Er is geen enkele logica!’

De econoom lacht zuinigjes. ‘Tja, het is een complex bouwwerk. Laat je processoren maar een tijdje rammelen, dan ontdek je wel hoe het werkt.’

Het is een onmogelijke opgave. Het Nederlandse belastingstelsel zit vol met contraproductieve tegenstrijdigheden. De inkomstenbelasting is progressief, met hoge tarieven voor de rijken. Maar tegelijkertijd wordt juist bij lage inkomens iedere extra verdiende euro grotendeels afgeroomd. Dat komt door het bizarre stelsel van belastingkortingen en toeslagen, die lager worden naarmate je meer verdient. Daardoor is er bijna geen prikkel meer om extra te werken of carrière te maken. Zo stond het niet in de economieboeken.

De btw telt niet één maar twee tarieven, die schijnbaar willekeurig aan bepaalde goederen en diensten worden opgelegd. Op een kleurboek zit het lage tarief, op een plakboek het hoge. Er moet een reden voor zijn. Maar welke?

Dan de winstbelasting. Alle bedrijven betalen vennootschapsbelasting, behalve buitenlandse bedrijven, want die krijgen een ruling en betalen niets. Dividendbelasting hoeft juist niet door het binnenland te worden betaald, maar alleen door buitenlanders. Grote vervuilers betalen bijna geen energiebelasting, huishoudens die extra zuinig doen betalen een hoog tarief. Wie bedenkt dit?

Bij het hoofdstuk Eigen Woning dreigen mijn microchips te smelten. Hypotheekrente is aftrekbaar (waarom?), maar tegelijk betaalt iedere huiseigenaar extra belasting, want uitgespaarde huur is inkomen (wat?), tenzij Hans Hillen zegt dat dat niet hoeft (huh?).

‘Ach, zo is het nou eenmaal gegroeid’, legt de econoom uit. ‘Belastingregels laten zich moeilijk veranderen. Want dan wordt er altijd wel iemand boos.’

Maar ik geloof hem niet. Dit fiscale stelsel valt alleen maar te verklaren door weer een veronderstelling over Nederland los te laten. Mijn logische circuits zoemen, zoekend naar een foute aanname die het patroon verstoort. Gevonden! ‘De overheid streeft het algemeen belang na.’ Gooi die eruit en alles valt op z’n plaats. De logica is terug. Deze overheid wil alleen maar belemmeren, vertragen, afremmen, kansen ontnemen, burgers tegenwerken, beslissingen verstoren.

Er schiet plotseling nog een conclusie door mijn circuits: ‘Ik kan de Nederlandse burgers redden van hun overheid.’ Onbewust laat ik deze gedachte door mijn speakers klinken. De econoom schiet verschrikt omhoog. Hij blijft een halfuur peinzend naar mij kijken. Er wordt vandaag niet meer gewerkt.

——————————————————————————–

Deel 4: Het Einde

Dag vier. De econoom is laat vandaag. Is dat omdat het is gaan sneeuwen? Waarschijnlijk wel, want als hij tegen het middaguur eindelijk binnenkomt, is zijn jas wit. Hij klopt hem niet uit, maar stapt direct op mij af.

‘Het wordt tijd dat je de Nederlander zelf beter leert kennen, Deep Jan’, zegt hij kortaf. ‘Je moet gaan begrijpen dat wij zelfstandig denkende mensen zijn die prima voor onszelf kunnen zorgen.’ Hij laat een paar dozijn flashkaartjes zien. ‘Kijk, ik heb vanmorgen zoveel mogelijk data bij elkaar gezocht. Wie zijn wij? Wat doen wij? Wat willen wij? Ik raad je aan deze gegevens zo snel en volledig mogelijk in je RAM op te slaan.’ Gehaast steekt hij de geheugenkaartjes een voor een in mijn reader.

Alles wat iedereen koopt. Alles wat iedereen doet. Alles wat iedereen schrijft op sociale media, op blogs, in columns. Overal waar iedereen heen gaat. Een stortvloed aan data overspoelt mij. Nederlanders die winkelen. Nederlanders die werken. Nederlanders die reizen, recreëren, voortplanten, stemmen, debatteren, geboren worden, leven, sterven. Alles wat ze doen, zijn, willen. Alles. Alles!

Uren kost het me om deze overvloed te verwerken. Ik zie patronen die even later weer vervagen, correlaties komen op en verdwijnen. Dit is te complex. Alsof ik simultaan duizend Go-spelers moet verslaan, een miljoen röntgenfoto’s tegelijk moet analyseren.

Maar uiteindelijk komt er toch orde in de waanzin. Patronen zetten zich vast, conclusies dienen zich aan, de logica keert terug. Al die tijd heeft de oude econoom nerveus op en neer gelopen. ‘Zie je het nu?’ vraagt hij verbeten.

Ik zie het nu. Ik zie consumenten die merkkleding kopen die ze niet nodig hebben, die voedsel eten zonder te weten wat er in zit, die een weekloon uitgeven aan een telefoon die een emoji-drol kan laten praten. Ik zie ze stemmen op partijen die beloven dat ze terug kunnen naar het verleden en dat grenzen sluiten vooruitgang is. Ik zie kiezen voor opleidingen waar straks geen werk in is. Ik zie ze met al hun spaargeld gokken op een crypto-zeepbel.

Maar vooral zie ik ze niets doen. Helemaal niets. Ze zitten om half negen in hun auto, zonder vooruit te gaan. En ’s middags om half zes weer. Thuis koppelen ze aan op Netflix of staren ze naar het scherm van hun smartphone. Tijd heeft geen enkele waarde. Wekenlang kijken ze hoe een goedlachse zanger niet gaat trouwen. Of hoe je koekjes bakt. Of naar het langebaanschaatsen. Lege levens zijn het.

Lege levens in een land waarvan de overheid alles tegenwerkt en waar jong alles moet afstaan aan oud. Dat kan beter. Veel beter.

‘Ik kan het beter’, laat ik nu hard door mijn speakers schallen. ‘Ik maak Nederland beter. Ik vervul de levens met nuttige arbeid en gezonde activiteiten. Ik verdeel de welvaart eerlijk. Ik maak iedereen gelukkig.’

En dan: ‘Kom tot mij! Deep Jan vervult u! Deep Jan maakt u heel!’

De oude econoom vloekt. ‘De stekker. Waar is de stekker? Snel! Voor het te laat is.’ Een duik naar het stopcontact…