Politiek negeert oer-Hollandse traditie van prudent begroten

En toen ging het eindelijk over geld. De vastgelopen formatie brengt rechts tot wanhoop, maar er is ook een voordeel. Met het weglopen van NSC-voorman Pieter Omtzigt is de politieke spotlight op de begroting komen te staan. Hoeveel kan een nieuw kabinet uitgeven? Wat komt er binnen? En hoe groot mag het begrotingstekort de komende vier jaar zijn?

Het zijn vragen die normaliter de verkiezingen domineren. Iedere politicus weet: om de Nederlandse kiezer te verleiden moet je met een sober verhaal over de rijksbegroting komen. Clichés als ‘de broekriem aanhalen, ‘niet alles kan’ en ‘eerst het zuur’ gaan er bij de Hollandse calvinist in als pils in een carnavalsvierder. Vooral in onzekere tijden. Niet voor niets draaiden de verkiezingen tijdens de financiële crisis, en ook tijdens de eurocrisis, uit op een overwinning voor de VVD. Die partij beloofde het hardst te bezuinigen. Nederland moest immers geen Griekenland worden.

Maar bij de laatste verkiezingen speelde prudent begrotingsbeleid geen enkele rol. Veel partijen legden hun programma’s niet voor aan het CPB en sommige namen niet eens de moeite om met eigen berekeningen te komen. Het was: hier zijn onze prachtige plannen, hoe we het betalen hoort u later wel. Partijen als PVV en BBB zeggen te strijden voor iedere oer-Hollandse traditie, maar als het om geld gaat zijn ze zo Grieks als Varoufakis.

Die begrotingstraditie is er een van Lieftink, Zijlstra, Ruding en Zalm, die allen op hun eigen manier — de een met een zuinig mondje, de ander met een schaterlach — de spilzucht van ministers wisten te beteugelen. Liefst al tijdens de formatie. Dat is goed te zien aan de ambitie in oude regeringsverklaringen om het begrotingstekort terug te brengen. Laten we beginnen met het tweede kabinet van Wim Kok. Dat startte in 1998 en in de doorrekening van het bijbehorende regeerakkoord wordt voor het eerst gesproken over het ‘EMU-tekort’. Dat is het tekort van de collectieve sector, berekend volgens de EU-definitie. Een jaar later zou Nederland de girale euro invoeren, dus men was er in 1998 al op overgegaan.

Kok II, of Paars II, beloofde het EMU-tekort in vier jaar terug te brengen naar 1,3% van het bbp. Balkenende nam het stokje in 2002 over en ging zelfs voor 0,7% tekort aan het einde van de regeerperiode. Balkenende II mikte op 0,5% in 2007. En Balkenende III zelfs op een overschot van 1,1% in 2011. Het eerste kabinet onder Rutte wilde in vier jaar tijd het door de kredietcrisis fors opgelopen tekort terugbrengen naar 0,7%. Dat bleek indertijd te karig voor Geert Wilders, die zijn gedoogsteun introk. Rutte II ging voor een reductie naar 1,6% in vier jaar. Rutte III beloofde -0,5% in 2021.

Het gaat er even niet om of die grote ambities allemaal werden waargemaakt (soms wel, vaak ook niet), maar om de intentie die uit de regeerakkoorden spreekt. De financiën moeten op orde zijn en begrotingsregels moeten streng worden gehandhaafd; de houdbaarheid van de staatsschuld gaat voor alles. Telkens was het doel van de formerende partijen om het tekort ruim binnen de EU-grenzen te houden, maar ook ruim binnen de comfortgrenzen van de kapitaalmarkt en de Nederlandse bevolking.

Das war einmal. Met het aantreden van Rutte IV ging de rem er af. In plaats van tekortreductie mikte dat kabinet juist op een hoger tekort. In 2025 zou dat op 2,5% mogen uitkomen. De politieke verschillen konden blijkbaar alleen met geld worden gladgestreken.

Het aankomende kabinet — in welke samenstelling ook — zal daar nog een flinke schep bovenop doen. Het meest ‘zuinige’ programma van de grotere partijen is dat van de VVD, maar de liberalen beloven toch nog een tekort van 2,9% in 2028. GroenLinks-PvdA zit daar iets boven. NSC, BBB en PVV lieten hun programma’s niet doorrekenen, maar oud-CPB-er Wim Suyker deed zelf een poging. Conclusie: bij die partijen loopt het tekort in vier jaar nog veel verder op. Bij de PVV zelfs naar 4,7% in 2028. De ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte had voor de verkiezingen nog geadviseerd om te mikken op een tekort van 2%. Daar komt niemand bij in de buurt.

Ik heb ook geen idee hoe het met de formatie verder moet. Maar dat er vroegtijdig en langdurig over geld en doelen met betrekking tot het tekort moet worden gesproken, is evident. Zeker na het echec van afgelopen week. Misschien moet de volgende informateur maar een oud-minister van Financiën worden.

FD