Goed en goedkoop peuteronderwijs, niet voor de ouders maar voor de kinderen en de economie

Geef eens een jaarbudget van een miljard aan een groep verstandige beleidseconomen en kijk vanaf een afstandje wat ze er mee doen. Het geld moet de samenleving zoveel mogelijk opleveren, dat vertellen we er meteen bij. Anders verdelen de economen het geld natuurlijk onder elkaar. Homo economicus, u weet wel.

Wat gaan ze, na bestudering van de vakliteratuur, doen met het miljard? Snelwegen aanleggen? Een waterstoffabriek bouwen? Hogere lonen in de zorg? Mogelijk kiezen de economen voor een heel andere bestemming: peuteronderwijs. Een speels en ongedwongen, dagelijks curriculum voor kinderen die nog te jong zijn voor de kleuterschool, gedoceerd voor goed opgeleid en gemotiveerd personeel. Zo goedkoop mogelijk en misschien zelfs gratis.

Verrassend? Niet voor wie het werk van econoom en Nobelprijswinnaar James Heckman kent. Deze Amerikaanse wetenschapper deed vele jaren onderzoek naar het effect van onderwijs op jonge kinderen, met name die uit achterstandsgezinnen. Zijn conclusie: een onderwijsdollar is meer waard naarmate je ‘m vroeger besteedt. Hoe jonger de leerling, hoe groter het effect.

Goed peuteronderwijs betaalt zich het hele leven terug. Letterlijk, want het zorgt voor hoger inkomen op latere leeftijd. En ook de maatschappij als geheel profiteert ervan: minder ongelijkheid, minder overerving van sociaal-economische problemen en een beter opgeleide bevolking die zorgt voor extra economische ontwikkeling. Een euro voor een peuter levert een factor zes tot acht aan rendement op, berekende Heckman.

Blokken stapelen, woordjes leren en spelen met andere peuters, het blijkt allemaal veel serieuzer dan we dachten. Kwalitatief peuteronderwijs is een van de sleutels voor maatschappelijke vooruitgang. Natuurlijk zijn de Amerikaanse onderzoeksresultaten niet een op een te vertalen naar Nederland, maar dat peuteronderwijs ook bij ons zou lonen is geen gewaagde stelling, want kansenongelijkheid is ook hier aanzienlijk. Ook bij ons gaat talent al jong verloren.

Dit is allemaal geen nieuwe kennis, maar in discussies over kinderopvang en voorschools onderwijs hoor je het toch weinig terug. Dan gaat het vooral over de toeslagen, over de kosten van kinderopvang en wie moet betalen, en over hoe kinderopvang ervoor gaat zorgen dat meer vrouwen fulltime gaan werken. De directe baten van kwalitatief peuteronderwijs zelf, voor de kinderen en de maatschappij, blijven op de achtergrond.

Tekenend is dat we voorschools onderwijs nog steeds vaak afdoen als ‘kinderopvang’. De kinderen worden beziggehouden, zodat de ouders kunnen werken. Een armoedige benadering die je ook terugziet in de cijfers. In het Europese peloton is Nederland bepaald geen koploper. Uit een inventarisatie van de OESO blijkt dat de overheid relatief weinig geld uitgeeft aan opvang en vroeg onderwijs: slechts 0,6% van het bbp. In Frankrijk en Scandinavische landen is dat minstens het dubbele.

Gevolg is dat Nederlandse ouders gemiddeld zelf flink meebetalen. Voor een gezin met twee kleine kinderen kan het wel om 14% van het huishoudinkomen gaan. Dat is meer dan in de meeste Europese landen. Logisch daarom dat Nederlandse ouders veel vaker dan elders voor informele vormen van opvang kiezen, bijvoorbeeld bij de grootouders.

Daar is op zich niets mis mee natuurlijk. Opa en oma zijn vaak prima oppas. Maar juist de interactie met andere peuters en de pedagogische kwaliteiten van het personeel zijn essentieel om het ‘Heckman-effect’ te bereiken. Informele opvang kan dat vaak niet bieden.

Mooi daarom dat de SER deze week kwam met een pleidooi voor betere voorzieningen voor jonge kinderen. Het rapport — geschreven voor de informateur die toevallig ook SER-voorzitter is, het blijft een koddige situatie — wijst nadrukkelijk op de baten van goede kinderopvang. Het mag dus wat kosten.

Die baten bestaan deels uit de productie van ouders die kunnen werken als de opvang goedkoop is. Dat voordeel is er vast, maar zou wat mij betreft niet de doorslag moeten geven. Nee, het gaat vooral om de baten voor de kinderen zelf in de rest van hun leven, en om het voordeel voor de economie en maatschappij. De SER benoemt die voordelen gelukkig ook. Zodra de formatie niet meer alleen over poppetjes gaat, maar eindelijk over de inhoud, mag dit onderwerp bovenaan de lijst.