Alle berichten van Mathijs

Pensioengrap

Kent u die mop van de pensioenkortingen? Nou, ze kwamen niet. Waarom niet? Omdat politiek en polder ook nu weer een maatregeltje ritselen om de kortingen uit of af te stellen.

Misschien vergis ik me en worden de regels dit keer niet tijdens het spel herschreven. Misschien wordt 2020 het jaar dat minister en toezichthouder wel doorbijten. Het zou kunnen. Maar sinds de open brief van ’veertig prominenten’ deze maand, waarin een oproep wordt gedaan om de rekenrente te verhogen, reken ik er niet meer op.

‘Onnodig korten is onverstandig’, schrijven de veertig aan de Tweede Kamer. Dat lijkt een open deur, want wie wil er nou iets doen dat onnodig is? Maar de term sluit perfect aan bij de discussie in Den Haag. De voltallige Tweede Kamer riep het kabinet afgelopen zomer per motie op om ‘onnodige kortingen’ te voorkomen. Daarbij werd niet gespecificeerd wanneer een korting ‘onnodig’ is, dus veel stelde die motie niet voor.

Wat is een onnodige korting? Een naïeveling zou denken: een korting die volgens de geldende pensioenregels niet hoeft. Maar zo is het niet bedoeld. De brief van de veertig geeft invulling aan het begrip: het is een korting die niet nodig zou zijn als de rekenrente voor een deel gebaseerd werd op de historische beleggingsrendementen. Zo’n rekenrente is hoger dan de risicovrije die volgens de huidige regels moet worden gebruikt, dus de dekkingsgraden van de fondsen stijgen.

‘We gaan korten, dus de rekenrente kan omhoog, dus we hoeven toch niet te korten’

Als argument voor het gebruiken van deze hogere rekenrente stellen de veertig dat de pensioenuitkering onzeker is. Het feit dat er kan worden gekort is daarvan het bewijs. Een onzekere uitkering hoef je niet met de risicovrije rekenrente te verdisconteren.

We gaan korten, dus de rekenrente kan omhoog, dus we hoeven toch niet te korten. Professor Sweder van Wijnbergen noemde dat een cirkelredenering en daar heeft hij gelijk in. Denk er meer dan een minuut over na, en je wordt vanzelf draaierig.

Toch vrees ik dat het precies is waar Den Haag op zat te wachten: een semiofficiële invulling van het begrip ‘onnodig korten’, waarmee men de pensioenkortingen voor de zoveelste keer op de lange baan kan schuiven. Want de verkiezingen komen eraan en er zijn in 2021 weer meer gepensioneerde kiezers dan vier jaar eerder.

In het pensioenakkoord hebben vakbonden en fondsen plechtig beloofd om in de toekomst dapper te zijn en veel eerder te korten dan nu. Het pensioen wordt minder zeker en dat gaat men helder en eerlijk aan de deelnemers uitleggen. Wat een mop.

(FD)

Vroeger waren ze al desastreus, maar in de huidige economie zijn handelsoorlogen nog verwoestender

De winstwaarschuwing van Philips eerder deze maand bewijst het maar weer eens: handelsoorlogen zijn niet ‘good and easy to win’, zoals Donald Trump in 2018 twitterde. Integendeel, ze zijn slecht en kennen alleen maar verliezers.

Dat gold vroeger al, toen internationale handel nog vooral een zaak was van over landsgrenzen heen verkopen van gereed product. Open grenzen leidden in die tijd tot nationale specialisatie en de voordelen van handel bestonden uit lagere prijzen, betere producten en meer keuze voor de consument. Vrijhandel maakte dat Nederlanders zich konden kleden in schoenen uit Italië en zijde uit China. Introduceer handelsbelemmeringen in zo’n wereld en we lopen allemaal weer in een blauwgeruite kiel, en op klompen van Hollands populierenhout.

Erg genoeg. Maar in de wereld van nu hebben handelsoorlogen een nog veel groter effect. Importtarieven doorsnijden de internationale productieketens waarop multinationale producenten zijn gaan vertrouwen. Handel is niet meer alleen de uitwisseling van eindproducten, maar bestaat vooral uit het rondschuiven van intermediaire producten. Grondstoffen uit het ene land worden halffabricaten in het volgende land, gaan dan door naar een derde land voor verdere bewerking of assemblage, om vervolgens in weer een ander land tot eindproduct te worden verwerkt. Dankzij de globalisering spon de productieketen zich uit tot alle uithoeken van de aarde. Ieder deel van de productie wordt uitgevoerd op de plaats waar dat het beste of goedkoopste kan gebeuren.

Multinationals zoals Philips coördineren deze internationale productieketens. Soms door zelf in meerdere landen te produceren, maar vaak ook door gebruik te maken van lokale toeleveranciers en onderaannemers. Just-in-timeleveranties zorgen ervoor dat de voorraad onderhanden werk in de pijplijn zo klein mogelijk blijft en de financieringslast draaglijk. De internationale productieketen is als een snelweg waar superefficiënte auto’s bumper aan bumper met volle snelheid overheen razen. Zet op deze snelweg ineens een hek of tolpoort neer, en de ramp is niet te overzien.

Er zijn drie redenen waarom een handelsoorlog in een wereld met internationale productieketens zoveel meer pijn doet. Allereerst omdat een product veel vaker de grens over gaat. Eerst als grondstof, dan als halffabricaat, et cetera. Er moet dus telkens worden afgerekend. De totale som aan betaalde tarieven die op het eindproduct drukken, is zo vele malen groter dan bij ‘ouderwetse’ handel.

Ten tweede leidt een handelsoorlog tot kostbare verplaatsingen van productiefaciliteiten. Je ziet dat momenteel gebeuren in China, waar Amerikaanse, maar ook Europese bedrijven hun productie verminderen en verplaatsen naar andere Aziatische landen. Dit gaat in potentie gepaard met grote investeringen en kapitaalverliezen.

Ten slotte zorgt het voor onzekerheid. In het complexe netwerk van internationale relaties tussen producenten, zijn de gevolgen van een handelsschok moeilijk te voorspellen. Je hoeft als bedrijf niet in China te produceren en in de VS te verkopen om last te hebben van de handelsoorlog tussen die landen. Als je toeleveranciers of klanten – of de toeleveranciers en klanten daarvan – wel zaken doen met China en de VS, word je toch geraakt.

Juist een land als Nederland heeft daarom veel te verliezen. Volgens cijfers van de Wereldhandelsorganisatie is onze economie bovengemiddeld blootgesteld aan problemen in de internationale productieketen. Onze zogenoemde Global Value Chain Participation Index (GVCP-index) is een van de hoogste van de wereld. Deze index is een optelsom van twee handelscijfers: het aandeel van buitenlandse input in onze eigen export (‘achterwaartse’ afhankelijkheid) en de hoeveelheid Nederlands (intermediaire) productie die in de export van andere landen terecht komt (‘voorwaartse’ afhankelijkheid). Beide cijfers geven aan hoe belangrijk een land is als schakel in de productieketen.

Een aantal Oost- en Midden-Europese landen hebben een nog hogere GVCP-index, vooral vanwege de vele Westerse investeringen in deze landen. Zuid-Korea en België staan ook net iets hoger. Samen met Nederland zijn dit de landen die enorm profiteren van open grenzen. In tijden van handelsoorlog zijn het de ultieme verliezers.

FD

Boos over idee van negatieve rente? U betaalt waarschijnlijk nu al om te mogen sparen

Banken moeten juist wel negatieve rente rekenen op spaargeld. Dat zei de voorzitter van de European Banking Federation (EBF) vrijdag in het FD. Volgens Jean-Pierre Mustier werkt het rentebeleid van de Europese Centrale Bank pas goed als de banken het doorberekenen aan de klant. De ECB wil dat mensen minder sparen en meer uitgeven, en dat is precies wat negatieve spaarrente kan bewerkstelligen.

Het is vloeken in de Nederlandse kerk. Onze banken vrezen dat zo’n straf op sparen de geschiedenis in zal gaan als de grootste marketingblunder aller tijden. Het levert de bank niet veel op, maar slaat wel voor jaren een gat in de toch al niet bijster sterke reputatie van de banken. Met een beetje pech wordt betalen-om-te-sparen net zoiets als dat kwartje-van-Kok uit 1991, waarvan bij sommige autorijders ruim een kwart eeuw later nog stoom uit de oren komt.

Politici voelen de potentiële woedefactor van negatieve rente haarfijn aan en roepen vast om een verbod. Volgens tv-programma Radar is 96% van de Nederlanders voor zo’n wettelijke maatregel. ‘De banken maken al winst genoeg en bankiers verdienen te veel’, luiden de onderbuikgevoelens. Minister Wopke Hoekstra van Financiën is niet enthousiast over een verbod op negatieve spaarrente, maar sluit het ook niet bij voorbaat uit.

Ophef genoeg. Maar wat tot nu toe nog in de discussie ontbrak is het feit dat de spaarrente al lang negatief is. Of beter: het rendement op spaargeld is voor de meeste spaarders negatief. Niet omdat de inflatie hoger is dan de spaarrente, en ook niet omdat de belastingdienst langskomt voor de vermogensrendementsheffing, maar gewoon omdat de bank per saldo geld vraagt in plaats van geeft.

Voor een simpele betaal- en spaarrekening betaalt u bij de bank iedere maand een klein bedrag. Bij Rabobank, ING en ABN Amro is dat €1,55 per maand, of te wel €18,60 per jaar. Bij SNS Bank kost het €2,75 (€33,00) en bij Triodos €3,00 (36,00). Het kan ook duurder, maar dan krijgt u er bijvoorbeeld een creditcard of tweede rekening bij.

De rentes op direct opvraagbaar spaargeld zijn bij deze banken inmiddels zo ver gezakt, dat alleen grote spaarders deze kosten nog goed kunnen maken. Zo betaalt Rabobank 0,03% rente op een internetspaarrekening. Pas bij een spaartegoed van €62.000 is die renteopbrengst voldoende om de jaarlijkse kosten te dekken. Voor spaarders met een lager tegoed geldt dus nu al dat de spaarrente de facto negatief is.

ING en ABN Armo vergoeden 0,02% rente, dus daar moet je zelfs €93.000 sparen om quitte te spelen. Bij SNS krijg je 0,07%, dus ondanks de hogere kosten loopt het negatieve spaarrendement ‘slechts’ tot €47.000. Triodos, ten slotte, vergoedt al helemaal geen rente meer, waardoor het rendement op ieder spaartegoed per saldo negatief is. Iedereen die roept dat, zodra de spaarrente negatief wordt, hij z’n spaargeld cash opneemt, kan maandag dus al naar de bank rennen.

Maar doe dat liever toch maar niet. Allereerst omdat geld thuis bewaren ook niet gratis is. U moet een kluis kopen, uw diefstalverzekering verhogen en slaapt voortaan misschien een stuk minder lekker met al dat briefgeld in huis. Cash heeft in die zin een nog veel negatiever rendement.

Bovendien: waarom denken wij eigenlijk dat we spaarrente horen te krijgen op onze internetspaarrekening? Het geld is direct opvraagbaar en via de app van de bank kun je het in een seconde van spaar- naar betaalrekening swipen. Het is eigenlijk helemaal geen spaarrekening, maar een soort tweede betaalrekening; een handig potje om financieel overzicht te houden. Service van de bank, waar we best iets voor mogen betalen.

Echt sparen betekent voor langere tijd afscheid nemen van je geld. Bijvoorbeeld via een termijndeposito. Zet je geld weg voor een, vijf of tien jaar en de bank betaalt gewoon een lage, maar positieve spaarrente. Ook na aftrek van kosten en ook als bankvoorzitter Mustier z’n zin krijgt.

(FD)

Boerenslimheid

De landbouwsector gaat veranderen. En wij gaan dat allemaal betalen. In de winkel en via de belastingen. Het is dat, of de sterfhuisconstructie van prijsdalingen, winsterosie, degradatie van het ecosysteem en langzame ondergang van de Nederlandse landbouw.

Want als er een ding is dat de landbouwers en veehouders dinsdag duidelijk maakten, dan is het dat het zo niet langer gaat. Kijk maar naar de tractoren (trekkers zeggen wij hier in Noord-Holland) waarmee ze naar Den Haag trokken. Dat waren enorme machines die zonder het te merken van snelweg naar zandstrand, naar de modder van het Malieveld reden. Als u bij het boerenbedrijf nog een vrolijk, kleinschalig en ambachtelijk idee had, dan bent u dat na het zien van de optocht van deze indrukwekkende industriële monsters op wielen, toch wel kwijt.

‘Hier zomaar een ideetje: sta boeren bij bedrijfsbeëindiging toe om hun erf voor woningbouw te bestemmen’

Landbouw is een grootschalige, internationaal opererende industrie bestaande uit vele kleine familiebedrijven. Lees die zin nog eens en u snapt wat er misgaat. Aan de ene kant de tucht van de internationale markt, prijsdruk van de gierige consument, inkoopmacht van de grote supermarktketens en regelzucht van de politiek.

Aan de ander kant de onmacht van de het familiebedrijf, de druk van schaalvergroting en efficiëntieverhoging en de enorme schuldlast van weer een investering in een grotere, modernere, meer duurzame stal. Wie dacht de onze millennials het zwaar hadden met hun studieschuld, prestatiedruk en keuzestress, moet maar eens een maandje een boerenbedrijf runnen.

Het groei- en productiemodel van grote delen van de landbouwsector is aan drastische vernieuwing toe. Het moet duurzamer en diervriendelijker. Misschien moet een deel van de landbouw richting niet-landgebonden productie in moderne voedselfabrieken op het industrieterrein, terwijl een ander deel juist een grotere rol krijgt bij het ecologische beheer van ons landschap.

Hoe dan ook: de sector zelf heeft niet de financiële reserves om die omslag te financieren. Het geld moet komen uit hogere prijzen voor landbouwproducten in de winkel en subsidies uit Den Haag en Brussel. Zoals ik al zei: wij gaan het allemaal betalen.

Misschien aangevuld met een portie boerenslimheid. Hier zomaar een ideetje: sta boeren bij bedrijfsbeëindiging toe om hun erf voor woningbouw te bestemmen. Niets grootschaligs natuurlijk: gewoon wat koophuizen, een paar huurappartementen en een of twee luxere villa’s. In het Drentse Koekange experimenteren ze al met dit soort ‘dorpseigen uitbreiden’ op het ‘nieuwe boerenerf’. Milieu gered, dorp gered, woningbouw weer op gang en een prima oude dag voor de boer.

FD

Pensioenbestuurders willen de brandstofmeter aanpassen, zodat het lijkt of er meer kerosine in de tank zit

Stel: de linkermotor van het vliegtuig valt uit. Wat doet de piloot? Die raakt niet in paniek, want hier heeft hij voor getraind. Hij grijpt de stuurknuppel en wil naar bakboord zwenken. Dan merkt hij dat de rolroeren op de vleugels ook defect zijn. Weer geen paniek. Met het staartroer kun je ook sturen. Als dat dat het tenminste nog zou doen… En dan begint de motor op rechts te sputteren….

Maakt u zich geen zorgen, dit was geen vakantievlucht naar Alanya, maar een training in de simulator. Piloten worden continu getraind om met stapeling van risico’s om te gaan. ‘Maar wat doe je als vervolgens dit gebeurt?’ is de vraag waarop ze altijd een antwoord klaar hebben.

Logisch dus dat de piloten van KLM die vraag ook stelden toen ze jaren geleden discussieerden over de beleggingsstrategie van hun pensioenfonds. Wat gebeurt er als de aandelen dalen, vroegen ze het fondsbestuur. Wat doen we als de rente daalt? En wat als alles omlaag gaat? Blijft onze dekkingsgraad dan nog wel in de lucht? De beleggingsspecialisten legden uit dat het vrijwel nooit gebeurt dat alles tegelijk omlaag gaat. Maar juist op de term ‘vrijwel nooit’ sloegen de piloten aan. Men besloot om de premies te verhogen en zich in te dekken tegen dit onwaarschijnlijke scenario. Veiligheid voor alles.

Toen kwam 2008 en ging alles omlaag. De kredietcrisis maakte onze rijke pensioenfondsen arm. Maar niet het Pensioenfonds Vliegend Personeel. Dankzij de dure verzekering bleef het fonds gezond. Ook nu nog staat de dekkingsgraad op een keurige 116% en zijn kortingen ver weg.

Natuurlijk had het ook anders kunnen lopen. Als er geen kredietcrisis was uitgebroken hadden de piloten een dure verzekering voor niets afgesloten. Maar ook dan had het fonds het gelijk aan z’n zijde gehad. Wie zeker wil zijn van een bepaalde pensioenuitkering kan niet tegelijkertijd veel risico’s lopen. De strategie van het KLM-fonds paste bij de wensen en verwachtingen van de deelnemers.

Hoe anders is dat bij de meeste andere pensioenfondsen. Men wilde jarenlang flinke beleggingsrisico’s nemen (want dan is de kans op indexatie groot), verzekerde zich niet tegen de lage rente (want de rente zou zeker weer gaan stijgen), terwijl de deelnemers juist een zeker pensioen werd voorgespiegeld. Men vloog in een oude kist met halfvolle tank en zonder reserveonderdelen, maar beloofde dat alle reizigers op tijd op de bestemming zouden aankomen.

Geen pensioenfonds had de kredietcrisis kunnen voorspellen. En geen belegger had kunnen weten dat de rente zo lang zo laag zou blijven. Maar men had wel een strategie kunnen volgen die dit soort risico’s minimaliseert. En de fondsen hadden het jarenlange pensioenoverleg kunnen gebruiken om te pleiten voor een stelsel dat minder afhankelijk is van de grillen van de financiële markten.

Dat heeft men allemaal niet gedaan. Integendeel: de fondsen wilden telkens juist meer risico’s kunnen nemen en bleven voorstander van een pensioenstelsel met harde beloftes en ‘intergenerationele solidariteit’ zodat de risicovrije rekenrente een dominante factor bleef bij het bepalen van de dekkingsgraden.

Mede daardoor is de kredietcrisis in pensioenland nog steeds niet voorbij. Dekkingsgraden keerden nooit terug op niveau’s van voor 2008. Vrijwel geen fonds haalt meer de indexatiegrens van 130%. Ruim 40% van de fondsen haalt zelfs de minimale 105% niet meer. Het komt door de omstandigheden, maar het is tegelijk ook de schuld van de strategie van de fondsen zelf.

Moeten we dan maar gewoon de regels veranderen, zoals ABP-voorzitter Corien Wortmann vrijdag opperde, en arbitrair de rekenrente verhogen? Dat is een onzalig idee. Door de brandstof anders te meten komt er geen milliliter extra kerosine in de pensioentank. Gezagvoerder Wortmann zegt: we hebben voor €1500 mrd aan brandstof in ons vliegtuig, dat moet toch wel genoeg zijn! Maar ze vertelt er niet bij dat aan de passagiers ook een enorme verre reis is beloofd, en dat een harde tegenwind is opgestoken. Een voorzichtige piloot doet juist nu zuinig aan.

Sluiswachters met fantasie

Het investeringsfonds wordt geen echt fonds. De minister van Economische Zaken moet het allemaal nog uitwerken, maar ik verwacht (en hoop) niet dat er uiteindelijk een nieuwe pot geld komt, gevuld met tientallen miljarden aan vers geleende euro’s.

Wie dacht dat het wel een echt fonds zou worden, valt niets te verwijten. In de aanloop naar Prinsjesdag werd ook door bewindslieden gesproken over de uitgelezen kans die de huidige negatieve rente biedt. Daarmee werd op z’n minst gesuggereerd dat de Staat overwoog om nu massaal geld te lenen, dat in een fonds te storten, en vervolgens op zoek te gaan naar briljante investeringsprojecten.

‘Waar moet de minister van Financiën al die geleende miljarden stallen?’

Maar dat zou een maf idee zijn. Want waar moet de minister van Financiën al die geleende miljarden stallen? Zet hij ze gewoon op de betaalrekening van de Staat bij ING? Die bank ziet hem aankomen. Zelf betaalt ING een half procent rente bij de ECB, dus reken maar dat men dat dubbel en dwars zal doorberekenen aan de Staat. Zo kost lenen toch weer geld. Geeft hij het aan het Agentschap van zijn ministerie? Die zullen er dan staatsobligaties van inkopen. Maar zodra ze dat doen is het fonds de facto weer leeg. Geld lenen van jezelf telt niet.

Dan maar beleggen op de beurs? Het zou de schatkist veranderen in een enorm hedgefund. Beleggen met geleend geld is bepaald niet de taak van de overheid.

Dus komt er geen echt fonds, maar in het beste geval een Excel-bestand met als naam: ‘investeringsfonds.xlsx’. Daarop wordt dan bijgehouden welke investeringsprojecten zijn gestart en hoe daar, vanuit de lopende uitgaven, voor is betaald.

Het investeringsfonds is dan vooral een bureaucratisch instrument om de projecten te ‘ringfencen’ van de gewone begroting. Het zijn uitgaven waarover op een andere manier dan normaal besloten wordt. Premier Mark Rutte noemde dat op Prinsjesdag de ‘besluitsluis’. Er komen bijvoorbeeld externe experts die controleren of de investering maatschappelijk rendabel is en additief (dus niet in de plaats komt van bestaande uitgaven).

Hoe die besluitsluis wordt ingericht is interessanter dan het fonds zelf. Wat mij betreft kiest men sluiswachters met fantasie, en niet alleen maar saaie rekenaars. Die laatste vinden een investering al snel onrendabel.

We hebben in Nederland misschien juist geen projecten nodig waarvan bij voorbaat al valt uit te rekenen dat ze wat opleveren. Want dergelijke investeringen zijn per definitie business as usual. Om van het fonds een echt toekomstfonds te maken, moet de besluitsluis worden bediend door mensen met een verrekijker in plaats van een rekenmachine.

(FD)

De werkloosheid begint weer te stijgen, maar denk niet dat de krapte op de arbeidsmarkt voorbij is

Ergens in april moet het zijn gebeurd. We hadden het natuurlijk niet door, want waren die maand bezig met de brexit, pulsvissen en een mysterieuze foto van een oranje donut waarop blijkbaar voor het eerst een zwart gat te zien was. Maar tussen al dat mediageweld had ook een kort krantenberichtje moeten staan met de titel: “Werkloosheid op begint weer te stijgen”.

Want terugkijkend was de 300.000 werklozen (seizoensgecorrigeerd) die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in april telde, het laagste aantal van deze conjunctuurgolf. In mei waren er per saldo 2000 werklozen bijgekomen, een maand later zelfs 13.000 en volgens de laatste stand (augustus) zijn er inmiddels 21.000 werklozen meer dan in april.

Handelsoorlogen, brexitangst en een dramatisch slecht jaar in de Duitse industrie beginnen de Nederlandse economie zichtbaar te raken. Het Centraal Planbureau verwacht voor dit jaar nog wel een redelijke 1,8% groei. En de 1,5% voor volgend jaar valt ook niet echt tegen. Maar de economie is duidelijk naar een lagere versnelling teruggeschakeld. We hebben nog wel banengroei, maar niet voldoende om het nieuwe arbeidsaanbod volledig te absorberen. Er komen meer nieuwe mensen bij die werk zoeken dan er werklozen zijn die werk vinden.

Daardoor loopt ook het werkloosheidspercentage weer licht op. Met 3,5% ligt dat nog altijd ver onder het historisch gemiddelde, maar in april stond het nog op 3,3%. Volgend jaar stijgt dat percentage door naar 3,6%, zo maakte het CPB op Prinsjesdag bekend.

Ongetwijfeld zijn er ondernemers en HR-medewerkers die juichen bij een beetje meer werkloosheid. Onze arbeidsmarkt is krapper dan ooit. Het aantal vacatures is bijna net zo hoog als het aantal werklozen. Met zo weinig keuze wordt een gelukkige match tussen werkgever en werknemer wel erg moeilijk.

Maar helaas voor al die bedrijven en instellingen met onvervulbare vacatures: de oplopende werkloosheid betekent niet dat de krapte voorbij is. Als we de definitie van werkloosheid een beetje breder maken, moet misschien zelfs de conclusie zijn dat de situatie op de arbeidsmarkt alleen maar nijpender wordt. Alle reserves drogen snel op.

Zo is het aantal mensen dat wel graag wil werken, maar denkt toch geen kans te maken op een baan, snel afgenomen. Deze groep van zogenoemde ‘ontmoedigden’ wordt niet meegeteld bij het officiële werkloosheidscijfer, want daarvoor geldt het criterium dat je actief bezig moet zijn met het zoeken naar werk. Nog maar een paar jaar geleden waren er meer dan 130.000 van deze ontmoedigden in Nederland. Inmiddels hebben velen van hen de moed weer gevonden en is deze stille reserve in aantal gehalveerd.

Er is ook een groep mensen die zegt wel graag te willen werken en toch niet actief zoekt naar werk, maar voor dat laatste niet ‘ontmoediging’ als oorzaak noemt. Dit is een wat ongrijpbare arbeidsreserve die ook niet meetelt voor het officiële werkloosheidcijfer. Vijf jaar geleden waren er nog 280.000 van deze niet-ontmoedigde niet-zoekers. Volgens de laatste meting is dat aantal gedaald naar 145.000. Ook deze reserve droogt op.

Een derde stille arbeidsreserve die vaak genoemd wordt, zijn de deeltijders die liever meer uren zouden werken. Zij zijn niet werkloos maar kunnen op een krappe arbeidsmarkt toch potentieel wat verlichting geven. Maar ook deze groep slinkt snel. In 2013 telde Nederland nog meer dan 600.000 van deze ontevreden deeltijders, anno 2019 is hun aantal gedaald tot 333.000. Tegelijkertijd zijn er juist veel meer mensen die het graag wat rustiger aan zouden doen en liefst minder uren zouden werken. Dat aantal is gestegen van 422.000 in 2013 naar bijna 560.000 nu.

De werkloosheid in enge zin stijgt een beetje, maar de spoeling op de arbeidsmarkt wordt toch nog steeds al dunner. Helaas voor al die ondernemers die op zoek zijn naar een ICT’er, technicus, kok of timmerman: de arbeidsmarkt blijft nog wel even pijnlijk krap.

Onder Draghi werd de ECB een vechtclub. Lagarde zal moeten bouwen aan nieuwe consensus

Centrale bankiers maken ruzie zoals egeltjes vrijen. Heel voorzichtig. Maar het onderhuidse venijn is er niet minder om, je moet alleen door de beleefde bewoordingen heen lezen. Zo klinkt de taal in het persbericht dat Klaas Knot, president van De Nederlansche Bank (DNB), vrijdag naar buiten bracht uiterst redelijk. Hij noemt de maatregelen die de Europese Centrale Bank (ECB) een dag eerder nam ‘disproportioneel’ en vraagt zich hardop af of ze wel effectief zullen zijn.

De Bestuursraad van de ECB, waar behalve Knot alle andere centrale bankpresidenten van de eurolanden zitting in hebben, alsmede het zeskoppige bestuur van de ECB zelf, had donderdag in meerderheid besloten om opnieuw obligaties te gaan opkopen en de depositorente te verlagen van min 0,4 naar min 0,5%. Men vreest deflatie en misschien zelfs een recessie, en wil dergelijke ellende voorkomen door nog wat extra monetair gas te geven.

Knot hoorde bij de minderheid die het daar niet mee eens was. Dat is op zich niets nieuws. Maar het feit dat hij besloot om voor zijn minderheidsstandpunt actief de pers te zoeken, door een uitgebreid persbericht te schrijven, is in monetaire kringen ongekend. Ik kan me in elk geval geen Europees precedent herinneren.

Natuurlijk is er de afgelopen jaren wel vaker mot geweest binnen de monetaire elite, maar daar moesten journalisten dan in de ranzige steegjes achter het ECB-hoofdkantoor achter zien te komen, door mensen onder de belofte van anonimiteit smeuïge details te ontlokken. Knots openbare persbericht is in die zin een unicum. Het is alsof Hakim Ziyech een persbericht naar De Telegraaf stuurt waarin hij omstandig uiteenzet waarom hij het niet eens is met de tactiek van Erik ten Hag. Dat zal toch een bepaalde spanning zetten op de volgende training.

Misschien is dat precies wat Knot beoogt: spanning zetten op de volgende vergaderingen, en dan vooral op de nieuwe ECB-president Christine Lagarde die binnenkort Mario Draghi opvolgt. Het persbericht lijkt zo vooral aan haar gericht: hou meer rekening met monetaire haviken, want we zijn bereid het spel hard te spelen.

Zelf hoop ik dat Lagarde er een andere les uit zal trekken. Ze moet op zoek naar nieuwe consensus. Onder Draghi is de Bestuursraad van de ECB van een harmonieus samenzijn in een harde vechtclub veranderd. Misschien was dat onvermijdelijk. Er moest een eurocrisis bestreden worden, en daarbij zijn slagkracht en een sterke leider nodig. Maar dat Draghi het nodig vindt om anno 2019 (er is geen kredietcrisis, geen stijgende werkloosheid, geen dreigende deflatie of instortende beurs) toch weer extreem ruim monetair beleid door de strot van onwillige lidstaten te drukken, geeft aan dat hij is blijven hangen in zijn rol als crisisbestrijder.

Het is aan Lagarde om de ECB weer als gewone centrale bank te laten functioneren. Daarbij kan ze het beste teruggrijpen op de ervaringen van de twee voorgangers van Draghi: Wim Duisenberg en Jean-Claude Trichet. De eerste streefde naar consensus in de Bestuursraad en had het liefst dat er niet eens gestemd hoefde te worden over het beleid. Onder Trichet werd er wel gestemd, maar hij probeerde dat zo veel mogelijk met unanimiteit te doen. Uit recent onderzoek van denktank Bruegel blijkt dat tijden de meeste vergaderingen die de twee eerste ECB-presidenten leidden er inderdaad meestal met consensus of unanimiteit besloten werd.

Beide beslismodellen maakten de ECB minder slagvaardig dan nerveuze financiële markten wilden, en de kritiek was steevast dat Duisenberg en Trichet de markt niet goed aanvoelden. Maar de eenheid van het bestuur van het eurogebied was voor hen belangrijker.

Onder Draghi werd er vooral via meerderheidsstemming besloten. De vechtcultuur deed z’n intrede en daarmee ook de onmin in het eurogebied. Dat maakte Draghi slagvaardig, dus de euro werd gered, maar op langere termijn maakt ruzie in de ECB-top het monetaire beleid onvoorspelbaar. Beleidsdiscussies worden een politiek spel en samenwerking op andere terreinen raakt gefrustreerd.

Lagarde zal op zoek moeten naar de consensus van Duisenberg of de unanimiteit van Trichet. Dat is een zware opdracht, want Draghi laat haar een ruziënde vechtclub na.

(FD)

Alle grote recessiehits

Krijgen we er ook nog een ouderwetse oliecrisis overheen? Zo’n plotselinge stijging van de olieprijs, die de wereld in zowel 1973 als 1979 in een recessie stortte? Daarmee zou het plaatje compleet zijn. Zo ongeveer alle bedreigingen lijken tegelijk op de wereldeconomie af te komen. Deze volgende recessie wordt een soort nostalgische tour langs alle crises van de afgelopen eeuw. Luister maar mee naar ons verzamelalbum met alle grote recessiehits.

‘Donald Trump heeft een oude song in een nieuw jasje gestoken en voegt zijn eigen valse noten toe’

We beginnen met die onvermijdelijke gouwe ouwe: de depressie van de jaren dertig. Direct na een desastreuze financiële crisis besloot de Republikeinse president Herbert Hoover importtarieven in te voeren voor landen die een handelsoverschot met de Verenigde Staten hadden. De handelsoorlog die volgde liep volstrekt uit de hand, de wereldhandel stortte in en het Westen belandde in een diepe recessie.

Donald Trump heeft deze oude song in een nieuw jasje gestoken en voegt zijn eigen valse noten toe. ‘Handelsoorlogen zijn goed, en makkelijk om te winnen’, kweelt de president terwijl hij vrolijk de bel luidt voor weer een rondje tariefsverhogingen.

Trump neemt ook het volgende succesnummer voor zijn rekening. Net als die andere Republikeinse president in 2003, dreigt hij een deel van het oude Assyrische Rijk aan te vallen. Toen was het Irak en zorgde de onzekerheid over de mogelijke aanval voor een recessie. Nu is het Iran. ‘We ‘re locked and loaded’, zingt Trump.

Daarna zetten de Britten het versleten plaatje uit 1956 nog eens op. Hun ziekelijke verlangen naar het verloren Britse Rijk zorgde toen voor de Suez-crisis, die leidde tot een Britse recessie waar heel West-Europa last van had. Ditmaal klinkt alleen het refrein en proberen ze de Europese economie direct te raken.

Ook de Nederlandse tributeband speelt oude klassiekers. Kennen jullie deze nog? De zeepbel op de huizenmarkt uit 2007, met doldwaze prijsstijgingen en onbetaalbare koopwoningen? Of anders de extreem krappe arbeidsmarkt van eind jaren zestig, die de groei smoorde? Deze oude hits klinken als nieuw.

Duitsland speelt weer die oude schlager van rond de eeuwwisseling, over de ziekste man van Europa. De falende industrie is het achtergrondkoor, de versleten infrastructuur vormt de ritmesectie.

Op dit hitalbum miste nog een lekkere oliecrisis. Maar sinds deze week staat deze tijdloze meezinger er ook op. Drones schoten ’s werelds grootste olie-installatie in Saoedi-Arabië aan gort en de olieprijs schoot 15% omhoog. Daarmee is het grote crisis-songbook compleet. Veel luisterplezier, de komende jaren!

Jammer voor de softe studies, maar we hebben dringend technici nodig

Pak iets af van de een, geef het aan de ander en je hebt geheid heibel in de tent. Iedere ouder weet het. En iedere minister van Onderwijs ook. Schuiven binnen de onderwijsbegroting is vragen om problemen. Prima als er bij een universiteit geld bij komt, maar als er bij een andere universiteit middelen worden weggenomen, dan is het oorlog.

Of in wat meer academische bewoordingen: ‘Ik heb als decaan en als rector nog nooit meegemaakt dat de relatie tussen de politiek en het hoger onderwijs, nota bene op het hoogtepunt van de economie, zo slecht was als nu.’

Het citaat komt van rector magnificus Carel Stolker van de Universiteit Leiden en was begin van de week te lezen in deze krant. Stolker is boos omdat minister Ingrid van Engelshoven van Onderwijs met geld wil schuiven. Er moet meer geld naar de technische universiteiten en een deel daarvan zal uit de budgetten van andere universiteiten komen. Bèta-richtingen winnen, alfa en gamma leveren in.

Dus zijn bij de opening van dit nieuwe academische jaar alle alfa’s en gamma’s boos. Het wetenschappelijk onderwijs komt in actie en roept dat de toekomst van de geesteswetenschappen op het spel staat. Exacte wetenschappen en de technische universiteiten zijn heus wel belangrijk, maar dat geldt ook voor rechten en economie. En ook voor de talen. En voor filosofie, psychologie, theologie en wat al niet meer.

Moderne wetenschap is multidisciplinair, hard en zacht tegelijk. Als we alleen maar wetenschappers opleiden die robots, kwantumcomputers en kunstmatige intelligentie kunnen ontwerpen, dan gaat onze maatschappij ten onder. Er zijn ook economen nodig die snappen waar de robots moeten worden ingezet, sociologen die weten hoe nog snellere computers onze maatschappij veranderen en filosofen die de kunstmatige intellecten een beetje moraliteit kunnen bijbrengen. Niet alleen bèta is belangrijk, de alfa’s en gamma’s verdienen toch ook extra geld?

Nou, nee. Nederland leidt meer dan genoeg bedrijfseconomen, bestuurskundigen, psychologen en juristen op. Ik snap dat het niet leuk is als je faculteiten moet laten krimpen, wetenschappelijk medewerkers moet ontslaan en studenten moet afraden om jouw studierichting te kiezen, maar deze tijd vraagt nu eenmaal om andere academici dan twintig, dertig jaar geleden. De interessantste ontwikkelingen vinden nu eenmaal plaats in de harde wetenschappen en de techniek. Daar gebeurt het, dus daar moeten de budgetten naartoe.

‘Nederland investeert te weinig in bètastudies en technische opleidingen’

Nederland investeert nu juist weinig in bètastudies en technische opleidingen. In Europa zitten we in de achterhoede. Volgens recent onderzoek van het Rathenau Instituut produceert alleen Luxemburg nog minder wetenschappelijk opgeleide bèta’s en technici. Op elke duizend Nederlanders tussen 20 en 29 jaar zijn er slechts 12 met een master-, bachelor- of doctorstitel in de harde wetenschap. In Duitsland zijn dat er 20, in Frankrijk 26 en in Ierland zelfs 29.

Die achterstand van Nederland zullen we de komende jaren hard gaan voelen. Het Researchcentrum voor Onderwijs en de Arbeidsmarkt, van de Universiteit Maastricht, berekent dat we tot 2022 een kleine 62.000 extra universitair opgeleide technici nodig hebben. De technische universiteiten zullen er naar schatting nog geen 30.000 afleveren. De Nederlandse economie krijgt te kampen met een enorm tekort aan hoger opgeleid technisch personeel.

Tegelijkertijd studeren er meer juristen en economen af dan de markt nodig heeft. Er komen ook meer alfa’s bij dan de economie kan absorberen. Is het dan echt zo onredelijk om geld te verschuiven van de taal- en sociale wetenschappen naar de TU’s, waar inmiddels studentenstops zijn ingesteld om het aantal eerstejaars af te remmen? Ik denk het niet.

Sterker: de gamma-wetenschappers zouden hun budgetten vrijwillig moeten aanbieden! Juist de economen aan de universiteiten moeten inzien dat deze toekomstige tekorten aan hoogopgeleide beta’s en technici onze economie zullen schaden. Het pleidooi voor meer geld naar de TU’s zou juist vanuit de economische faculteiten moeten klinken. Wat minder economen in ruil voor wat meer techneuten is precies wat onze economie nodig heeft.

(FD)