Economie van China gaat trager groeien, net als die van Nederland na 1970

Die harde landing van de Chinese economie, die komt er niet. De fundamenten van de Chinese economie zijn stabiel. Die stellige mededeling deed de Chinese premier Li Keqiang afgelopen donderdag tijdens het World Economic Forum in Dalian, een havenplaats in noordoost China. ‘The Annual Meeting of the New Champions’, was de officiële titel van de bijeenkomst, dus eigenlijk kon de premier ook niet anders dan optimistisch klinken, zoals dat van een nieuwe kampioen wordt verwacht.

Maar het optimisme van Li kan niet verhullen dat China momenteel matig draait. Zowel de export als de import daalt. De inkoopmanagersindex staat onder de kritieke grens van 50, hetgeen duidt op krimp van de industriële productie. De beurs is gekelderd, de munt gedevalueerd, en de zorgen over de snel gestegen schulden bij bedrijven en lokale overheden zijn groot. Of China dit jaar de beloofde 7% economische groei haalt, is twijfelachtig.

Volwassenwording
Is de Chinese economie een zeepbel die nu in slow motion barst, of zien we een gezonde transitie, de volwassenwording van de economie inclusief de bijbehorende lagere groei. Wie naar filmpjes op internet kijkt van lege winkelcentra en uitgestorven steden, en cijfers bekijkt over de rap opgelopen schulden, zal snel gokken op het eerste. Maar ik denk dat het transitieverhaal sterker is.

Al was het maar omdat een van ’s werelds beste economen deze transitie al in 2011 voorspelde. Dat jaar publiceerde Berkeley-econoom Barry Eichengreen het artikel When Fast Growing Economies Slow Down . Daarin doet hij verslag van een onderzoek naar omslagpunten in de economische ontwikkeling van snelgroeiende landen. Eichengreen vroeg zich af: bij welk bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking kan een land razendsnelle groei niet langer volhouden. Wanneer is het simpele imiteer-en-exporteer-model uitgewerkt? Valt er een bedrag te plakken op het omslagpunt van snelle naar trage groei?

Ja, dat kan, ontdekte Eichengreen. Samen met twee economen van de Universtiteit van Korea en de Aziatische Ontwikkelingsbank, bestudeerde hij de groeicijfers van een groot aantal Westerse en niet-Westerse landen vanaf 1957. Vervolgens berekende hij voor ieder land en ieder jaar de gemiddelde groei van het bbp per hoofd van de bevolking, telkens voor perioden van zeven jaar. Het jaar waarin die groei zeven jaar terugkijkend 2% hoger was dan zeven jaar vooruitkijkend, definieerde Eichengreen als het jaar van de omslag: het jaar waarop de snelle groeier een trage groeier werd.

$16.740
Voor Nederland, bijvoorbeeld, is dat jaar 1970. De zeven jaar ervoor nam het bbp per Nederlander met 4,5% toe, de zeven jaar na 1970 met slechts 2,1%. In de Verenigde Staten was de omslag in 1998, in Frankrijk in 1974.

Schermafbeelding 2015-09-21 om 10.58.00

Ook Japan maakte een grote omslag mee in 1970, toen de groei van het bbp per hoofd daalde van gemiddeld 9,5% naar 2,9%. Singapore volgde in 1984 en Zuid-Korea in 1997.

Schermafbeelding 2015-09-21 om 10.58.08

Telkens lag op het moment van de omslag het bbp per hoofd (omgerekend in dollars en gecorrigeerd voor inflatie) rond hetzelfde bedrag. Amerikanen verdienden wat meer dan dit gemiddelde toen de economie langzamer ging groeien, Japanners wat minder, maar in het algemeen kraakte de groei zo ergens tussen $15.000 en $18.000 per hoofd per jaar. Het is een verassend stabiele uitkomst. De onderzoekers durven zelfs het bedrag van $16.740 te noemen als gemiddeld omslagpunt, maar dat lijkt me overdreven precies.

Precies op tijd
Wat betekent dat voor China? Eichengreen schreef in 2011 dat het Chinese bbp in 2015 het omslagpunt zou bereiken en dat in 2015 dus de groei flink zou vertragen. Wie zei daar dat economen niet kunnen voorspellen? De groeivertraging van dit jaar komt precies op tijd.

Schermafbeelding 2015-09-21 om 10.58.17

Nu is de Chinese groei sinds 2011 al wat lager geweest dan Eichengreen toen dacht. Volgens de laatste cijfers van het Internationaal Monetair Fonds komt het bbp per hoofd pas in 2017 boven de $15.000 uit. Daar moet de Chinese premier zich dan maar aan vasthouden: misschien kan hij hopen op nog een jaar of twee met snelle groei. Maar dan is het voorbij.