Hoogovens sluiten? Eerst nadenken over het belang van de industrie voor onze economie

Wat als we Hoogovens gewoon sluiten? De vraag werd vorige week door deze krant als pure hypothese opgeworpen, maar lijkt inmiddels onderdeel te worden van het politieke debat.

Niet dat er al partijen zijn die openlijk pleiten voor sluiting van de productievestiging van Tata Steel in IJmuiden, met bijbehorend massaontslag. Ze kijken wel uit. Maar sinds het RIVM in een snoeihard rapport aantoonde dat de uitstoot van lood en kankerverwekkende stoffen door het bedrijf de gezondheid van jonge kinderen in de directe omgeving bedreigt, is sluiting als ultieme maatregel wel denkbaar geworden. Welke politicus durft openlijk de gezondheid van kinderen ondergeschikt te maken aan het economisch belang?

Ik ga hier die afweging ook niet maken, want ook ik kijk mooi uit. Maar het is wel een interessant gedachte-experiment, omdat het de dilemma’s illustreert waar we de komende jaren voor zullen staan. Hoe wegen we de belangen van bedrijven en omwonenden tegen elkaar af? Helpt het als we hier CO2-uitstoot verminderen, maar wel meer gaan importeren? Wat mag CO2-opslag kosten en hoe geloofwaardig zijn de optimistische toekomstbespiegelingen waarin de nog lang niet beschikbare groene waterstof onze industrie klimaatneutraal maakt? En hoe erg is het als er in een sector banen verdwijnen nu er op de arbeidsmarkt structurele schaarste heerst?

U ziet het: ook ik communiceer bij deze onderwerpen graag met vraagtekens. De vragen zijn interessant, maar duidelijke antwoorden zijn moeilijk te geven. Het moet daarom misschien beginnen met simpelweg in kaart brengen wat het belang van bedrijven als Tata voor Nederland is. Of nog wat breder: die industrie in Nederland, hoe belangrijk is die eigenlijk voor onze economie als geheel?

Dat blijkt een genuanceerd verhaal. De afgelopen halve eeuw is de industrie een redelijk stabiele factor geweest. In 1970 was de industriële productie goed voor ruim 15% van het bruto binnenlands product. Dat percentage daalde in de decennia daarna om begin deze eeuw op zo’n 13% uit te komen. Terwijl sommige economen, ondergetekende incluis, toen fantaseerden over het verdwijnen van de industrie – de toekomst was immers aan de financiële sector en het internet – bleef het belang sinds de eeuwwisseling juist opvallend constant. Nu nog steeds is de industrie goed voor ongeveer 13% van het bbp. Nederland werd wel al meer een diensteneconomie, maar dat ging ten koste van de bouwsector en in mindere mate de overheidsproductie, niet zozeer van de industrie.

Als we kijken naar de werkgelegenheid is dat beeld echter heel anders. De industrie bleef produceren, maar wel met steeds minder mensen. In 1970 was een op de vier banen in de industrie, een kwarteeuw later was dat nog maar een op de acht. Weer 25 jaar later is minder dan een op de twaalf banen te vinden in de industrie. Het is een gestage afname van werkgelegenheid die ongetwijfeld onvermijdelijk was, want alleen door groei van de arbeidsproductiviteit kon de industrie overleven in een land met hogere inkomens en lonen. De industrie is dus allang geen banenmotor meer.

Maar dat kun je ook positief uitleggen: dankzij procesinnovatie kunnen industriële bedrijven in tijden van structurele arbeidsschaarste blijven bijdragen aan de economische groei. Ten koste van alles behouden dus, die bedrijven!

Alleen ligt ook dat genuanceerder. Want onder het kopje ‘industrie’ gaat een wereld van verschil schuil. In een deel van de industrie verdween wel degelijk veel productie. Het belang van de sector elektrische apparaten – lees: Philips – daalde sinds 1995 flink. Net als dat van de metaalindustrie, de bouwmaterialen en de grafische industrie.

Dat productieverlies werd opgevangen door andere bedrijfstakken. Nederland werd na 1995 goed in machinebouw en elektrotechniek, sectoren die een groter deel van het bbp gingen uitmaken. Al nam het belang voor de werkgelegenheid ook daar af. Het aandeel in de productie van de sector basismetaal, waar Hoogovens bij hoort, bleef min of meer gelijk bij een afnemend aandeel in de totale werkgelegenheid.

De industrie als geheel bleef de afgelopen decennia dus stabiel, maar de dynamiek tussen deelsectoren was groot. Wat zegt dat over Tata-staal? Mijn voorlopige conclusie zou kunnen zijn: we kunnen als land misschien wel zonder, want elders in de industrie is genoeg groei en de arbeidsmarkt is krap. Maar ik kijk natuurlijk wel mooi uit.

FD