Een hoes met zonnecellen voor je e-bike. Een strandstoel die tegelijk een karretje voor je strandspullen is. Een apparaat om de drab uit een koffiecupje te persen. Zomaar drie uitvindingen die afgelopen maand een patent ontvingen van het Octrooicentrum Nederland. Net als de appelplukker, de nieuwe geurverdrijvende kattenbakkorrel en de pot for holding a plant.
Nu zal ik de laatste zijn om grappig te doen over de ijver en inventiviteit van Nederlandse uitvinders. Ik zou elk van deze producten graag eens proberen. Maar een ochtend rondsnuffelen in het archief van Mijnoctrooi.rvo.nl geeft niet direct het gevoel dat we aan de vooravond van een nieuwe industriële revolutie staan. Goed, ASML haalde in september ook een patent binnen, voor a pellicle assembly comprising a pellicle membrane supported by a frame. Of dat een groot effect op de chipproductie zal hebben, is voor een simpele econoom niet te overzien.
Dat is precies het probleem. Economen hebben het vaak over het belang van onderzoek en ontwikkeling (R&D), van nieuwe technologie en innovatie. Zeker in Nederland, waar de groei van de arbeidsproductiviteit vrijwel is stilgevallen, juist op het moment dat de arbeidsmarkt extreem krap is, is die aandacht voor nieuwe technologie zeer terecht. Maar hoe meet je of we op de goede weg zijn?
Traditioneel kijken economen naar simpele kengetallen, zoals de uitgaven aan R&D door bedrijven, afgezet tegen het bbp van een land. Of het aantal mensen werkzaam in onderzoek ten opzichte van de hele beroepsbevolking. Volgens beide maatstaven presteert Nederland trouwens ondermaats.
Economen tellen ook graag het aantal patenten. Hoeveel uitvindingen zijn er in een land gedaan, die blijkbaar zo nieuw waren dat ze de bescherming van een octrooi verdienen? China staat eerste op die lijst, voor de VS en Japan. Gecorrigeerd voor de omvang van de economie doen Zuid-Koreanen de meeste uitvindingen, voor China, Japan, Zwitserland en Duitsland. Nederland staat nog net in de top 10.
Maar er is een probleem met dit tellen van patenten. Want terwijl het totaal aantal octrooien wereldwijd enorm is toegenomen, lijkt de invloed van technologie op de economie juist gedaald. Dat is te zien aan de productiviteitsgroei, die niet alleen in Nederland, maar in alle geïndustrialiseerde landen vertraagt. Als er zoveel uitvindingen worden gedaan, waarom zien we dat dan niet terug in de cijfers? Zijn we wel zo vooruitstrevend bezig als we denken?
Recent Amerikaans onderzoek (pdf) laat zien dat dit terechte vragen zijn. Akash Kalyani, een jonge econoom van de Federal Reserve Bank of St. Louis, ging verder dan het tellen van patenten, maar besloot ze ook eens gewoon te lezen. Of beter: hij beoordeelde hoe origineel en creatief ze waren. Alleen van echt vernieuwende, revolutionaire uitvindingen kun je immers een effect op de productiviteit verwachten.
Hoe meet je dat, originaliteit en creativiteit? Kalyani deed dat met woordanalyse. Hoeveel woorden en termen staan in de beschrijving van een nieuw patent die niet of nauwelijks in eerdere voorkomen? Echt nieuwe technologie heeft ook nieuwe terminologie nodig.
De onderzoeker deed dit voor een kleine vijf miljoen Amerikaanse patenten en laat zien dat het aantal ‘creatieve’ octrooien in een sector duidelijk positief samenhangt met de ontwikkeling van de productiviteit. Een overdaad aan ‘afgeleide octrooien’ heeft daar juist een negatief effect op.
Met deze kwalitatieve beoordeling van patenten valt ook de afgenomen productiviteitsgroei in de gehele Amerikaanse economie te begrijpen. Gecorrigeerd voor bevolkingsgroei is het aantal patenten sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw bijna verdubbeld. Het aantal creatieve octrooien daalde juist met 70%. Geen wonder dat de productiviteit in die periode stagneerde.
Met dit onderzoek is de trage productiviteitsgroei natuurlijk niet opeens verklaard, daar is meer onderzoek voor nodig. Maar de nadruk die er vaak ligt op de productie van zoveel mogelijk patenten en R&D, die ook binnen bedrijven wel is te zien, verdient kritiek. We zouden meer moeten letten op de kwaliteit, in plaats van de kwantiteit en de onderzoeksactiviteiten beter richten op wat echt een economische bijdrage levert.