De energietransitie vergt enorme investeringen en grote gedragsveranderingen. Maar misschien wel het pijnlijkst zijn de noodzakelijke aanpassingen aan ons wereldbeeld. Vaste overtuigingen moeten op de schop. Stokpaardjes moeten de biomassacentrale in.
De industrie moet erkennen dat CO2-emissies niet gratis zijn en afscheid nemen van de goedkope calorieën van fossiele brandstoffen. Milieubeschermers moeten hun principiële afkeer van kernenergie en CO2-opslag overwinnen, en politici hun natuurlijke weerzin tegen internationale samenwerking en overdracht van soevereiniteit.
Economen brengen misschien wel het grootste intellectuele offer: ze zullen serieus na moeten denken over de noodzaak van importtarieven. Dat gaat recht in tegen het eeuwenoude idee dat vrije handel uiteindelijk goed is voor iedereen en dat de belangrijkste raison d’être van economen is deze empirisch goed onderbouwde waarheid telkens weer aan protectionistische politici uit te leggen.
Deze economen mogen nu dus zelf pleiten voor handelstarieven. Pijnlijk, maar de klimaatcrisis vraagt het. Als Europa een ambitieus klimaatbeleid wil voeren, met hoge CO2-prijzen en strenge regulering, dan moet dat aan de buitengrenzen van de EU worden gecompenseerd. Een flink importtarief op goederen uit landen met laks klimaatbeleid lijkt onvermijdelijk. Zonder zo’n tarief kan de Europese industrie niet meer concurreren. De productie verhuist naar vieze landen en de CO2-uitstoot wordt niet verminderd, alleen verplaatst.
De mate waarin productie zal verhuizen is al decennia onderwerp van debat en onderzoek. Milieubeleid is nog niet ingrijpend en kostbaar genoeg om duidelijke verplaatsingseffecten te meten. Dat zal, zodra EU serieus werk maakt van de doelstelling om in 2050 CO2-neutraal te zijn, naar verwachting anders zijn.
Tenzij de hele wereld Europa’s strenge beleid volgt, natuurlijk. Als de grote industriële landen een bindend verdrag tekenen voor de reductie van broeikasgassen en ook echt de bijbehorende maatregelen nemen, kan een compenserende belasting aan de grens uitblijven. Maar in de wereld van Trump, Xi en Poetin is dat op korte termijn niet waarschijnlijk.
Daarom wordt een CO2-grensbelasting meer realistische optie. In 2008 stelde Nicolas Sarkozy, de toenmalige Franse president, dit al voor. Dat werd gezien als typisch Frans protectionisme, en Eurocommissaris Karel de Gucht van handel was mordicus tegen. De huidige Europese Commissie is veel positiever en spreekt in de Green Deal over een ‘carbon border adjustment mechanism’ om internationale verschillen in klimaatambitie te verevenen.
Er wordt nu serieus op gestudeerd, bijvoorbeeld door de Finse centrale bank. Die toont in recent onderzoek hoe internationale handel eruitziet met een klimaatbril op. De EU is dan een netto ‘CO2-importeur’: de consumptie is vanwege de import verantwoordelijk voor een veel grotere uitstoot dan de productie. Voor bijvoorbeeld China is dat andersom: daar is de productie verantwoordelijk voor meer CO2 dan de consumptie.
De door onze import veroorzaakte CO2-uitstoot steeg deze eeuw flink. In 2014 (recenter zijn de cijfers die de Finnen gebruiken helaas niet) maakte geïmporteerde CO2 maar liefst 37% van de totale emissie in de EU uit. Een kwart komt uit China. Een kleine 10% van de uitstoot die Europese consumptie veroorzaakt, vindt dus z’n oorsprong in Chinese fabrieken. Goede kans dat deze percentages verder stijgen zodra de EU eenzijdig een hoge CO2-belasting invoert.
Het Europese emissiehandelssysteem zorgt er al voor dat de Europese industrie relatief duurder uit is dan buitenlandse concurrenten. Men repareert dat nu door de meest gevoelige industrieën gratis emissierechten te geven. Een lapmiddel, natuurlijk. Als we CO2 echt willen beprijzen, zal iedereen moeten betalen. Binnen de EU, maar ook aan de buitengrenzen.