Japanse appeltaart

Wanneer durven economen toe te geven dat het grootste economische experiment van onze tijd is mislukt? Wanneer trekken we de conclusie dat Abenomics niet werkt?

In 2012 werd Shinzo Abe gekozen als nieuwe premier van Japan, met de belofte dat hij de economie van dat land weer tot leven zou wekken. Abe zou met extra overheidsuitgaven de vraag stimuleren, terwijl de centrale bank in Tokio — de Bank of Japan — met een enorm opkoopprogramma de inflatie zou aanwakkeren.

Abenomics was geboren. O ja, premier Abe wilde ook de economie hervormen, dat was de derde pijl op zijn boog, maar daar komt tot nu toe niet veel van terecht.

De andere twee pijlen schoot hij wel af. Met alle kracht. Door het enthousiaste begrotingsbeleid van Abe liep de Japanse staatsschuld snel op, van 218% van het bruto binnenlands product in 2012 naar bijna 250% nu. De Japanse overheid leent voornamelijk van Japanse spaarders, en leent in de eigen munt, dus dit ontzagwekkende percentage brengt Japan — anders dan bijvoorbeeld Griekenland — niet in solvabiliteitsproblemen. Maar indrukwekkend is het wel.

Monetair pakte Abenomics nog indrukwekkender uit. Begin 2012 stond er voor 82.000 mrd yen (€ 623 mrd ) aan Japanse staatsobligaties op de balans van de Bank of Japan. In oktober 2015 was dat gestegen naar 317.000 mrd yen (2.408 miljard euro); bijna drie keer zoveel. Kijk, Mario Draghi, zo doe je dat, kwantitatieve verruiming.

Abe volgt het recept voor groei en herstel uit het handboek van de keynesiaanse econoom. Hij voegt netjes alle ingrediënten toe, en doet er dan voor de zekerheid nog een flinke schep bovenop. Als Abe een appeltaart zou bakken gooide hij er een paar kilo suiker extra in, en een kruiwagen rozijnen. Voor je weet maar nooit.

Maar werkt het ook? Nou, nee. Ondanks al deze overheidsbemoeienis is Japan opnieuw in een recessie beland. De economie kromp het afgelopen kwartaal, net als in het kwartaal ervoor. Het is al de derde recessie sinds Abe met zijn heilzame werk begon. Wanneer komt het moment dat hij inziet dat Abenomics niet werkt, dat geld uitgeven en geld bijdrukken geen oplossing biedt voor een vergrijsde economie die snakt naar echte hervorming? En wanneer erkennen de economen die de afgelopen jaren met zoveel ijver pleitten voor activistisch beleid, dat de derde recessie in Japan bewijst dat er iets grondig mis is met hun simpele oplossingen voor complexe economische problemen?

Misschien ziet men het licht als de staatsschuld op 300% van het bruto binnenlands product staat, of misschien pas bij 500%. Of men wacht totdat de Bank of Japan zoveel opkoopprogramma’s heeft uitgevoerd, dat alle Japanse bezittingen op de balans van de centrale bank zijn terecht gekomen.

 

(eerder in FD)

Smerig marktspel

De wereld moet snel veel minder olie gaan verbruiken. Daar waren altijd al twee zeer goede redenen voor. Maar sinds deze week is er een derde reden bij gekomen: het saboteren van de Saoedische strategie.

Ik kom daar zo op terug. Eerst de twee bekende redenen. De eerste is geopolitiek: de aarde heeft de ironische grap met ons uitgehaald om ’s werelds grootste olievoorraden precies onder ‘s werelds politiek minst stabiele regio te verstoppen. In een arm Midden-Oosten had iedereen ongetwijfeld ook onophoudelijk ruzie gemaakt, maar sinds alle sjeiks oliemiljonair zijn, hebben ze hun eeuwenoude stammenstrijdjes opgeschaald naar regelrechte oorlogen. Er is geld voor de duurste wapensystemen en smerigste terreurbewegingen. Geld maakt sommigen gelukkig, maar anderen bloedje agressief.

Geopolitieke overwegingen zouden voor het Westen al genoeg moeten zijn om zo snel mogelijk af te kicken van olie. Maar er is ook nog reden twee: klimaatverandering. Om de opwarming van de aarde onder de twee graden te houden, moet de wereld het verbranden van aardolie radicaal verminderen. Nee, dat is niet onbetaalbaar. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) rekent deze week in een speciaal hoofdstuk van de ‘Economic Outlook’voor dat het meeste klimaatbeleid budgetneutraal kan worden uitgevoerd. Het is simpelweg een kwestie van slimme vergroening van de belastingen. Het moet en het kan, dus er is geen reden om het niet te doen.

Maar er is dus nog een derde reden bijgekomen: de wereld moet snel veel minder olie gebruiken om Khalid al-Falih dwars te zitten. Hij is de baas van ’s werelds grootste oliemaatschappij, het Saoedische staatsbedrijf Saudi Aramco. Khalid al-Falih gaf een interview aan het Britse dagblad Financial Times, waarin hij de oliestrategie van de Saoedi’s uit de doeken doet. De olieprijs is in een jaar tijd van $ 115 naar $ 50 per vat geduikeld, maar Saudi Aramco blijft olie oppompen, met volle instemming van de minister van olie. Saoedi Arabië wil marktaandeel heroveren en dat doet het door de olieprijs laag te houden. Daardoor worden concurrenten vanzelf uit de markt gedrukt, want de Saoedi’s hebben de laagste productiekosten. Zo worden de oliebedrijven in nieuwe olielanden langzaam om zeep geholpen. Zodra dat is gelukt kan de prijs weer omhoog, en lebbert de hele wereld weer kritiekloos aan de olietiet van moedertje Riyad. We laten nu het marktmechanisme het werk doen, stelt Khalid al-Falih minzaam.

Zelfs als u de schouders ophaalt over klimaatverandering en de oorlogen in het Midden-Oosten u koud laten, dan nog is er alle reden om de olieconsumptie te verminderen. Want alleen als we de economie loskoppelen van olie, kunnen we het smerige marktspelletje van de Saoedische monopolist laten mislukken.

(eerder in FD)

Welzijn meten is een prima idee. Maar hoed je voor politici die Nederland gelukkiger willen maken

Mannen zijn gelukkiger dan vrouwen. Mannen ervaren vaker positieve emoties, ze voelen zich kalmer en zijn minder zenuwachtig dan vrouwen. Dit is niet de uitslag van een internetpoll van de Viva, of een pseudo-intellectuele observatie van zelfbenoemd vrouwenkenner Thierry Baudet. Nee, het is de conclusie van een grondig onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Althans, het is de conclusie die de persafdeling van het CBS uit het dikke rapport Welzijn in Nederland tilde. Handig gedaan, het bericht zette internet deze week kortstondig in vuur en vlam. Maar tegelijkertijd is het een beetje sneu voor de onderzoekers, want zij streven veel hogere doelen na met hun werk. Door nauwkeurige meting van het welzijn van de Nederlandse bevolking willen zij een nieuwe visie ontwikkelen op vooruitgang, die verder gaat dan het meten van het bruto binnenlands product (bbp).

Nieuwe indicator
Het CBS sluit daarmee aan bij een rapport dat economen Joseph Stiglitz en Amartya Sen in 2009 schreven voor de Franse regering. Ook zij zochten naar een welvaartsbegrip dat verder ging dan het bbp, en pleitten voor meting van het welzijn van de bevolking, om de ware economische prestaties en sociale vooruitgang te meten.

Het CBS-rapport gaat dus wel even verder dan de simplistische vaststelling dat vrouwen een tikje zenuwachtiger zijn dan mannen. Men heeft een nieuwe indicator voor welzijn ontwikkeld: de Persoonlijke Welzijnsindex (PWI), waarmee uiteindelijk de verschillen in gelukbeleving tussen Nederlanders en de veranderingen in de tijd in kaart kunnen worden gebracht. Een prachtig streven, maar ik voel ook argwaan opkomen.

Premature conclusie
Over die argwaan verderop meer. Eerst gaan we lekker grasduinen in de resultaten. Allereerst valt op dat geld wel degelijk gelukkig maakt. Nederlanders met een hoger inkomen hebben een hogere Persoonlijke Welzijnsindex. Hetzelfde geldt voor mensen met veel vermogen: zij scoren een hogere PWI dan arme Nederlanders. Opvallend is wel dat de armste 25% van de Nederlanders (in termen van vermogen) net iets gelukkiger is dan de op een na armste 25%. Misschien zijn mensen met een beetje geld dus minder gelukkig dan mensen met vrijwel niets. Maar dat is ongetwijfeld een premature conclusie.

Schermafbeelding 2015-11-15 om 22.17.43

Verder zijn inwoners van Drenthe en Overijssel vaker gelukkig dan inwoners van Groningen en Zeeland. Autochtonen zijn gelukkiger dan allochtonen. En wie vaak z’n familie ziet, veel sport, een koopwoning bezit en niet rookt, heeft een hogere PWI dan de stilzittende, rokende huurder zonder familiecontact. Goede gezondheid is uiteraard positief voor het welzijn, net als een hoge opleiding, een normaal gewicht en dagelijkse ontmoetingen met vrienden en buren. Ook economische zelfstandigheid en regelmatig een vakantiereisje maken gelukkig. Het zijn interessante resultaten, maar ze zijn niet bepaald hemelschokkend.

Prozac
Op twitter reageerde econoom Lex Hoogduin op de gelukscijfers dan ook met een simpele vraag: “En nu?” Twee korte woorden vol argwaan. Terechte argwaan, wat mij betreft. Want met alle gelukcijfers in de hand, is het wachten op de eerste politicus die denkt dat hij het welzijn van de Nederlanders kan sturen. Ga vaker langs bij vrienden, stop met roken en ga sporten, koop een huis (bij voorkeur in Drenthe) en bel vaak aan bij je buren. Zo maken we Nederland gelukkiger. Persoonlijk griezel ik van het idee dat politici maximaal geluk voor alle Nederlanders gaan nastreven. Voor je het weet schijven ze je voor hoe je moet leven en mengen ze Prozac in het drinkwater. En voor je het weet komt er iemand op het idee om te klagen over de ongelijke verdeling van geluk.

O, help! Dat doet men al. Achter in het CBS-rapport staat een analyse van de welzijnsongelijkheid in Europa. Nederland doet het netjes, met weinig verschil tussen de meest en minst gelukkige 20% van de bevolking. Klinkt goed, maar waarom is het erg als geluk ongelijk is verdeeld? Iedereen heeft recht op gelijke kansen, niet op gegarandeerd geluk.

Schermafbeelding 2015-11-15 om 22.18.02

Het is prima om welzijn te meten. Maar dan alleen als check of het traditionele economische beleid geen ongewenste negatieve effecten heeft op het welzijn van Nederlanders. PWI moet een controlevariabele zijn. Nooit een doelvariabele.

Les van Fyra: voor marktwerking heb je een markt nodig en echte marktpartijen

Wilma Mansveld is weg, maar de vragen zijn gebleven. Zoals gebruikelijk ging het direct na publicatie van het Fyra-rapport alleen maar over politieke verantwoordelijkheid. De enquêtecommissie gaf het oordeel ‘Tweede Kamer onjuist geïnformeerd’, en de staatssecretaris stapte op.

Zo. Dat is dat. Het politieke offer is gebracht. Maar helpen doet het niks. Zoals FD-redacteur Alexander Weissink afgelopen week volkomen terecht stelde: ‘Het onderzoek biedt geen antwoord op een van de meest prangende vragen die nu spelen: hoe moet de overheid in de toekomst omgaan met aanbestedingen van het openbaar vervoer?’

Het is een bizarre constatering van Alexander. De enquêtecommissie levert een hand vol schuldigen, maar geen oordeel over toekomstige aanbestedingen. Dat terwijl de 519 pagina’s van het rapport juist vol met feiten en analyses staat, die nodig zijn voor zo’n conclusie. De bal ligt voor het doel, maar de voetballers maken liever ruzie over de opstelling: Mansveld eruit, Sharon Dijksma erin.

Sluit de NS uit
Dan doe ik wel een doelpoging: bij de volgende aanbesteding moeten we valsspelers als de NS uitsluiten. Want de NS deed zich voor als marktpartij, maar gedroeg zich als een rijksdienst. Daardoor mislukte de aanbesteding en rijden er nu nog steeds geen snelle treinen op de hsl.

Het spoorwegbedrijf was veel te optimistisch over het aantal reizigers dat zich met hoge snelheid naar Brussel zou willen laten vervoeren. De combinatie NS-KLM die op de HSL-concessie bood, hoopte op 21 miljoen reizigers per jaar. Concurrenten, en ook de overheid zelf, zaten daar vele miljoenen onder. De veel te hoge passagiersprognose vormde de onderbouwing voor het veel te hoge bod op de concessie. NS-KLM bood € 151 mln per jaar voor het recht om op de hsl te rijden. Dat was ver boven de € 100 mln die de overheid als minimumbod had bedacht, ver boven het bod van concurrenten en ook ver boven het voorstel van het eigen aanbestedingsteam.

Realisme speelde geen rol
Waarom maakte de NS zulke rare sprongen? Omdat ze zich niet gedroeg als een marktpartij. Op een markt werken ondernemingen bedrijfsmatig. Een markt werkt volgens het prijsmechanisme. En de ondernemingen op een markt streven naar winstmaximalisatie. Geen van deze drie principes werd door de NS onderkend.

Allereerst werkte de NS niet bedrijfsmatig. De businesscase voor de hsl werd niet gebouwd op feiten, maar op hoop. Uit de verhoren blijkt dat de NS bijvoorbeeld telkens het meest gunstige scenario voor de economische groei koos, zodat de cijfers fraai uitkwamen. Realisme speelde geen rol, wensdenken wel.

Marktbederf
Ook het prijsmechanisme werkte niet bij de NS. In een schokkende verklaring vertelde NS-commissaris en voormalig Philips-topman Jan Timmer dat de NS feitelijk zoveel kon bieden wat men wilde. Als staatsbedrijf zouden exploitatieverliezen op de HSL slechts leiden tot minder winstafdracht van de NS aan dezelfde overheid die het concessiegeld opstreek. Broekzak-vestzak, concludeerde Timmer en hij verhoogde het hsl-bod nog eens met tientallen miljoenen.

Cynisch en onverantwoordelijk, noemt de commissie deze handelswijze, maar trekt niet de logische conclusie dat het Rijk haar eigen staatsbedrijf nooit mee moet laten doen met een aanbesteding. In elk geval niet als het de verliezen mag verrekenen met de winstafdracht. Dat is marktbederf in de meest pure vorm.

Ambtenaar in vermomming
Toen de NS eenmaal opzettelijk te veel had betaald, besloot het spoorbedrijf dat op idiote wijze goed te maken. Men kocht goedkope Fyra’s om het verlies te dempen. Een irrationeel besluit, want het geld van de concessie komt daar niet mee terug. Dergelijke ‘verzonken kosten’ zouden geen invloed moeten hebben op de strategie van een winstmaximaliserend bedrijf. Maar dat is de NS dan ook niet. ‘Wij deden aan omzetmaximalisatie’, vertelde een NS-directeur aan de commissie. Omzetmaximalisatie, dat is de strategie van de ambtenaar, die zoveel mogelijk potloden en gummen in z’n bureaula verzamelt, niet de strategie van een commercieel bedrijf.

De NS is een omzetmaximaliserende, irrationele en cynische rijksdienst vermomd als commercieel bedrijf. Zo’n onderneming moet je nooit mee laten doen met een aanbesteding. Punt uit.

(Eerder hier)

Toezichtwerking is mislukt

Hoeveel mislukkingen zijn er nog nodig voordat de politiek inziet dat het experiment is mislukt? Nu zelfs een van de belangrijkste politici van ‘s lands grootste partij is gesneuveld, is het tijd om de harde waarheid onder ogen te zien: toezichtwerking is een mislukking.

De val van VVD-coryfee Loek Hermans is geen incident. Hij hield toezicht op een grote thuiszorginstelling, maar kon niet voorkomen dat de megalomane directie miljoenen verkwanselde aan onzinprojecten en de stichting naar de afgrond leidde. Het is het zoveelste debacle in een lange rij van falend toezicht. Thuiszorginstellingen, ziekenhuizen, woningcorporaties en verzekeraars; het misplaatste geloof in toezichtwerking laat een spoor van vernielingen achter in Nederland.

Het is allemaal het gevolg van beslissingen in de jaren negentig van de vorige eeuw. Terwijl Ronald Reagan in de Verenigde Staten en Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk lieten zien hoe marktwerking kan zorgen voor welvaartsgroei, besloot de Nederlandse politiek juist precies de andere weg in te slaan: toezichtwerking werd heilig verklaard.

Neobureaucratische bestuurskundigen grepen de macht en toverden Nederland om in een budgetmaximaliserende stichting. Eigendom werd iets ondefinieerbaars, winst werd een zonde en de verantwoordelijkheid lag bij niemand meer. Geen probleem, vonden de technocraten, want er is toezicht. Sterke toezichthouders zullen zorgen dat alle stichtingen en publieke bedrijven netjes in de pas blijven lopen.

Maar dit beeld van de perfecte toezichthouder bestaat alleen in de onrealistische modellen van bestuurskundigen. Daar zijn toezichthouders altijd rationeel. Ze houden altijd het algemeen belang in de gaten en hebben hun bestuurders stevig in de greep. Op de gammele fundamenten van dit toezichtsprookje bouwden de neobureaucraten hun monsterlijke gebouw van commissarissen, raden van toezicht, adviescolleges, inspecties en een batterij aan nieuwe toezichtautoriteiten, elk met z’n eigen drieletterige afkorting. Kleine, overzichtelijke instellingen moesten fuseren tot gigantische too-big-to-fail stichtingen, zodat het toezicht professioneel kon worden opgezet.

In plaats van onze belangrijkste nutsinstellingen in handen te geven van mensen met ‘skin in the game’, die financieel pijn lijden bij mislukkingen en die hun eigen vermogen verbinden met het lot van de instelling, kozen de utopische toezichtdenkers voor het model van schaalvergroting, perverse prikkels en diffuus eigendom. Na iedere mislukking keren de toezichthouders hun directie een flinke oprotpremie uit — het is immers toch niet hun geld — en gaan op zoek naar de volgende groep falende bestuurders.

Het Nederlandse experiment met toezichtwerking is grandioos mislukt. Mijn voorstel: laten we het eens met echte marktwerking proberen.

 

Geef ons een coëfficiënt!

Een coëfficiënt is miljoenen waard. Misschien wel honderden miljoenen. Zonder coëfficiënt tel je niet mee en trekt geen politieke partij extra geld voor je uit.

Het moet dan natuurlijk wel een positieve coëfficiënt zijn, liefst groter dan één. Met een coëfficiënt van twee komen er zinnen in de krant als: Iedere euro aan extra uitgaven levert twee euro aan economische groei op. Fantastisch! De politiek komt het geld met kruiwagens tegelijk brengen.

Dat wil toch iedereen? Wetenschappers in elk geval wel. Daarom zijn zij ontevreden met de rekenmodellen van het Centraal Planbureau (CPB), want daarin ontbreekt een coëfficiënt voor het effect van publieke uitgaven aan wetenschappelijk onderzoek op de economische groei. Iedereen weet dat meer wetenschappelijke kennis goed is voor de economie, maar in de CPB-modellen is onderzoek en ontwikkeling (O&O) slechts een kostenpost.

Gevolg is dat politieke partijen niet kunnen scoren met extra geld voor wetenschap. Het levert ze in de doorrekening van het CPB geen extra groei of banen op, maar wel een hoger begrotingstekort. ‘Wetenschap is waardeloos’, schamperde toenmalig voorzitter Hans Clevers van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in 2013. Er kwamen kamermoties en een speciaal KNAW-rapport waarin het CPB werd opgeroepen om “een diepgravende econometrische studie” naar de waarde van wetenschap uit te voeren. Oftewel: geef ons een coëfficiënt!

Het Planbureau heeft geluisterd en publiceerde een diepgravende econometrische studie naar de economische opbrengst van publieke uitgaven aan O&O. In wat bijna een parodie lijkt op wetenschappelijke zorgvuldigheid, analyseert het CPB de cijfers van 22 landen in alle jaren tussen 1963 en 2011, op basis van drie verschillende productiefuncties, inclusief een uitgebreide gevoeligheidsanalyse. Ondanks de wetenschappelijke ijver zal het resultaat Clevers niet bevallen. Veel geschatte coëfficiënten zijn niet positief en niet significant. Een procent meer overheidsuitgaven aan onderzoek leidt misschien tot 0,09% extra economische groei, maar misschien ook tot 0,29% lagere groei.

Met andere woorden: uit diepgravend onderzoek blijkt geen duidelijk verband tussen publieke O&O-uitgaven en bbp-groei. Daar moet de KNAW-voorzitter het mee doen.

Moet de overheid dan maar stoppen met het financieren van onderzoek? Natuurlijk niet. Er zijn legio goede redenen om wetenschappelijk onderzoek te financieren met publiek geld. Die zijn alleen niet met significante coëfficiënten te kwantificeren, dus is er in de beperkte werkelijkheid van het CPB-model geen plaats voor. Gelukkig hebben we voor kwalitatieve afwegingen een ander instrument: de politiek. Daar zal de KNAW zich met inhoudelijke argumenten moeten melden. Maar dat had zij natuurlijk beter meteen kunnen doen.

Pessimistische Nederlander hervindt zijn kooplust. Kunnen winkeliers al juichen?

Alleen in Zwitserland, Canada en de meeste Scandinavische landen zijn de inwoners nog net iets gelukkiger dan wij. Nederland staat volgens het ‘World Happiness Report’ van de Verenigde Naties op de zevende plaats op de ranglijst van geluk; net achter Finland en net voor Zweden. Nederlanders zijn gelukkig, maar dat laten we niet graag merken. Niet als we mopperen op Twitter of internetfora. Zeker niet tijdens inspraakavonden in gemeentezaaltjes.

50% meer inkomen, aanhoudend somber
En ook als de enquêteur van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) langskomt om ons te vragen naar ons vertrouwen in de economie, zetten Nederlanders graag hun bokkenpruik op. Het was niks, het is niks en het zal ook nooit wat worden. Het consumentenvertrouwen was gedurende de afgelopen dertig jaar dan ook gemiddeld negatief. Met een waarde van min zeven waren er in drie decennia gemiddeld een meer pessimisten dan optimisten.

Dat geldt ook voor de deelindicatoren waaruit de index van hetconsumentenvertrouwen is opgebouwd. Over het economische klimaat oordeelden we sinds 1986 flink negatief: deze deelindicator komt gemiddeld uit op min twintig. Over de eigen financiële situatie waren we iets minder somber, maar met een gemiddelde van min twee overheersten ook bij deze deelindicator de pessimisten. Het beschikbaar gezinsinkomen steeg sinds 1986 met meer dan 50%, maar echt tevreden daarover waren we blijkbaar niet.

 

Somberheid afgeschud
Ook de vraag: ‘Is het nu een goed moment voor grote aankopen’, werd vaker negatief dan positief beantwoord. Het is een wonder dat we onze huizen zo vol met bankstellen, stoomovens en platte televisies hebben gekregen. Dat moet tijdens die paar perioden van tijdelijk optimisme zijn gebeurd.

In zo’n periode zitten we nu weer. De consument heeft de somberheid afgeschud en laat zijn gelukkige natuur eindelijk weer de boventoon voeren. Het vertrouwen staat op het hoogste peil in meer dan acht jaar. Het CBS moet terug naar augustus 2007 om een hoger cijfer te vinden. Dat was de laatste maand dat Nederland de toen reeds oplaaiende brand op de financiële marken nog wist te negeren. In september zonk het besef in, dat er iets grondig mis was (al zou de echte omvang van de problemen pas een jaar later duidelijk worden, na de val van Lehman Brothers) en maakte de vertrouwensindex de tot dan toe grootste duikeling ooit.

Tijd voor een stoomoven
Acht jaar later zijn we die val eindelijk weer te boven. Zowel over de economie als geheel als over de eigen financiële situatie in de komende maanden zijn de pessimisten eindelijk niet meer in de meerderheid. Alleen terugkijkend, zijn Nederlanders nog in meerderheid ontevreden over hun financiën. De zogenoemde ‘koopbereidheid’ was sinds januari 2008 niet meer zo hoog, vooral omdat veel mensen het nu een gunstig moment vinden om grote aankopen te doen.

Dat is misschien wel het duidelijkste teken dat de bravoure terugkeert bij de Nederlandse consument. Ja, zegt men, het is een goede tijd voor grote uitgaven. Het versleten bankstel mag eindelijk worden vervangen, in plaats van de gammele magnetron komt een stoomoven en die dikke beeldbuis wordt een ultraplat scherm. Het geld brandt in de zak. De winkel lonkt.

Kijken, niet kopen
Maar voordat winkeliers massaal nieuwe voorraden inslaan, een waarschuwing: wat de blije Nederlander zegt, is niet altijd wat hij doet. De daadwerkelijke consumptie gaat weliswaar op en neer met het aantal consumenten dat het een goed moment voor grote uitgaven vindt, maar de correlatie is allerminst perfect.

Er zijn perioden dat men massaal zegt dat het moment rijp is voor grote aankopen, zoals rond de eeuwwisseling, terwijl de consumptie van duurzame goederen juist stagneerde. Omgekeerd vonden consumenten het tussen 2003 en 2006 juist een heel slecht moment om dure spullen te kopen, zonder dat dit de duurzame consumptie enorm raakte. En toen men in 2007 eindelijk de kooplust hervond, leidde dat niet tot grote consumptiegroei.

Rare jongens, die Nederlanders: gelukkige pessimisten die hun kooplust vergeten zodra ze over de drempel van de winkel stappen. Je zou er als winkelier behoorlijk ongelukkig van kunnen worden.

(eerder hier)

Duurzaam ABP

Hij ligt voorop in de race, en niet een beetje ook. De ‘Shell Solar Speeder’ is dit jaar verreweg de snelste wagen in de ‘World Solar Challenge’, de wedstrijd voor zonnewagens tussen Darwin in het noorden van Australië en Adelaide in het zuiden. Op het dak van de aerodynamische raceauto liggen revolutionaire zonnecellen afkomstig uit het wereldvermaarde Laboratorium voor Nieuwe Energie van Shell in de Groningse Energy Valley. Ze zijn efficiënter, dunner en ook nog eens goedkoper te produceren dan de cellen van de concurrentie.

Een uniek internationaal team van studenten en onderzoekers van de Shell Solar Academy in Den Haag — het nieuwe paradepaardje van het bedrijf — heeft de nieuwe zonnecellen gebruikt voor het bouwen van de Speeder. Het ding racet door het Australische continent en laat de wagen van het Nederlandse Nuon Solar Team (van de TU Delft) en die van Solar Team Twente (TU Twente) ver achter zich. Ook concurrenten uit Japan en de Verenigde Staten zijn geen partij.

Onzin natuurlijk. Er rijdt geen Shell Solar Speeder richting Adelaide. Er staat geen Solar Academy in Den Haag. En van de Energy Valley (een stichting die bedrijvigheid in schone energie in Noord-Nederland promoot) maakt Shell geen onderdeel uit.

Want voor Shell moet energie door een pijpleiding kunnen, anders is het bedrijf niet geïnteresseerd. Olie en gas, daar doet Shell in. Zonne-energie, dat mogen andere bedrijven doen. Toch vindt Shell zelf dat het wel degelijk een bijdrage levert aan het bestrijden van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering. Om van kolen en olie af te komen, moet de wereld eerst over op aardgas. Dat levert een geweldige CO2-reductie op. Shell investeert in gas, dus Shell is duurzaam bezig.

De grootste belegger van Nederland kan zich helemaal vinden in die redenering. Pensioenfonds ABP gaat samen met belegger APG voortaan duurzaam beleggen. De portefeuille moet vergroenen, maakte het ABP vorig week bekend. Op zich een prima idee. Maar toen ik ABP-directeur Corien Wortmann vroeg of dat betekende dat Royal Dutch Shell voortaan taboe zou zijn, antwoordde ze dat Shell in gas investeert dus onderdeel is van de energietransitie. Daar kan ABP in blijven investeren.

Zelfs als het klopt dat de weg naar CO2-neutrale energie via aardgas loopt, dan nog kan Shell alleen maar onderdeel van de transitie zijn als het ook grootschalig investeert in kennis en ontwikkeling van duurzame alternatieven. Niet om binnen een paar jaar alle olie- en gaskranen dicht te kunnen draaien; dat is onrealistisch. Maar wel om dat zo snel mogelijk te kunnen doen. Zonder die visie is Shells gasverhaal niet meer dan een smoesje, en past het bedrijf niet in ABP’s duurzame portefeuille.

(FD)

Ondanks hardnekkige werkloosheid is de opkomst van de oudere werknemer een succesverhaal

Al drie maanden daalt de werkloosheid niet meer. Het Nederlandse werkloosheidspercentage blijft hardnekkig hangen op 6,8% In september ging het aantal mensen dat zoekt naar werk zelfs met drieduizend omhoog. ‘Daling werkloosheid stokt’, schreef het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze week. De media maakte daarvan: ‘Herstel op arbeidsmarkt stokt’. Voer voor pessimisten.

Kleine baantjes
Het CBS zelf deed aan het somberen niet mee. De oplopende werkloosheid komt doordat meer jongeren een kleine baantje zoeken, legde men uit. Het aantal mensen op zoek naar een baan van meer dan 12 uur per week daalde juist naar het laagste peil sinds januari 2013.

Het CBS legde niet uit waarom meer jongeren een klein baantje zoeken. Misschien is het omdat vanaf dit studiejaar de beurs een lening is geworden. Wat je als student zelf verdient, hoef je niet te lenen. Vergeleken met vorig jaar september is het aantal jongeren (tussen 15 en 25 jaar oud) dat werkt of wil werken met 34.000 toegenomen.

Het aantal ‘oudere’ werklozen (boven de 45) lag in september ook iets hoger dan een maand eerder. Wederom zijn de kleine baantjes de oorzaak. Het aantal 45-plussers dat een baan van meer dan 12 uur per week zocht, daalde juist ten opzichte van augustus.

 Taai probleem
Toch wordt met name de werkloosheid onder ouderen als een groot probleem gezien. ‘Oudere werklozen blijken maar met veel pijn en moeite een nieuwe baan te vinden’, schreef de website MeJudice.nl deze week bij een enquête onder economen naar het arbeidsmarktbeleid voor 50-plussers. Ruim 63% van de ondervraagde economen denkt dat het kabinet er niet slaagt die werkloosheid te verminderen. Minister Lodewijk Asscher noemde het deze week dan ook een ‘taai probleem’.

En dat is het. Wie in Nederland op latere leeftijd werkloos wordt, heeft veel minder kans op het vinden van een nieuwe baan dan andere leeftijdsgroepen. De dynamiek, de instroom en uitstroom, is in dat segment van de arbeidsmarkt veel lager. In de economenenquête wordt een flink aantal mogelijke oplossingen aangedragen, zoals demotie, opleidingen en ander ontslagrecht.

Het hele verhaal
Alle ongetwijfeld nuttig, maar ik laat ze hier even links liggen. Want minstens zo belangrijk is het beeld van de hoge en hardnekkige werkloosheid onder ouderen te nuanceren. Niet om het werkloosheidsprobleem zelf te bagatelliseren, maar om het hele verhaal te vertellen.

Allereerst: de werkloosheid onder ouderen is inderdaad hoog. Van alle Nederlanders tussen 55 en 65 jaar (ik laat de jonkies van 45 en 50 in het vervolg buiten beschouwing), was halverwege 2015 zo’n 8,5% werkloos. Dat is ruim meer dan de 6,7% onder 55-minners. Maar in de recessiejaren 2012 en 2013 was de werkloosheid onder ouderen juist lager dan onder jongeren. Pas in hersteljaar 2014 draaide het beeld: de werkloosheid onder jongeren daalde, die onder ouderen steeg door. Niet onlogisch, want jongeren vliegen er vaak als eerste uit, maar krijgen ook als eerste weer werk. Mogelijk is de oplopende werkloosheid onder ouderen daarom niet meer dan een na-ijleffect en zet de daling voor deze groep wat later in het herstel pas in.

Revolutionaire ontwikkeling
Bovendien is er ook goed nieuws over de arbeidsmarkt voor ouderen. Het aantal 55-plussers met een baan stijgt snel. In 2005 werkten er 860.000. Vijf jaar later was dat al 1,16 miljoen. En ondanks de crisis liep het aantal werkende 55-plussers verder op naar 1,35 miljoen in 2015. Tegelijkertijd nam het aantal ‘inactieven’ (geen werk en ook niet op zoek) 55-plussers af van ruim een miljoen (2005) naar iets meer dan 700.000 (2015).

Schermafbeelding 2017-02-10 om 08.31.46

Het is een revolutionaire ontwikkeling. Tien jaar geleden was de meerderheid van de 55-plussers inactief op de arbeidsmarkt. Nu is dat minder dan een derde. Een groter deel van deze actieve ouderen is nu werkloos, maar de toename van het aantal werkende ouderen was vele malen groter.

Voor 55-plussers zonder werk is het een schrale troost. Maar de snelle opkomst van de oudere werknemer, na de afschaffing van de VUT en het prepensioen is een regelrecht succesverhaal.

 

UPDATE (2021)
Inmiddels ziet het plaatje er nog gunstiger uit (ondanks de corona-recessie):