Beursjaar 2015: watertrappelen in sterke stroming

Watertrappelen: minutenlang vreselijk je best doen om het hoofd boven water te houden, maar geen meter vooruitkomen. Als kind vonden we het al een zinloze marteling. En als belegger vinden we dat nog steeds.

Helaas was 2015 weer een jaar waarin de gemiddelde belegger weinig meer kon doen dan z’n hoofd boven water houden. Na de gongslag van gistermiddag stond de AEX-index op 441,82. De jaarwinst bedraagt 4,1%. (Dit is exclusief dividendrendement).

Dat is meer dan je krijgt op een spaarrekening, maar de AEX-belegger liep ook extra risico. Want hoewel de watertrappelende belegger uiteindelijk nauwelijks van z’n plaats kwam, was de stroming gedurende beursjaar 2015 behoorlijk wild.

Het jaar startte met flinke stroom mee. De AEX piekte op 27 april, op een stand van 509 punten. Vervolgens brak in Griekenland de crisis weer eens uit en werden beleggers maandenlang heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Per saldo stond de AEX halverwege augustus weer ongeveer op de stand van april.

Aan het eind van de zomer kregen de zorgen over China greep op het beurssentiment. Kan het land de groeidoelen wel halen? Kijken we daar naar een crash in slow motion? De onrust kostte de AEX de volledige jaarwinst. Fed-voorzitter Janet Yellen voedde de onzekerheid met het onverwachte besluit de renteverhoging uit te stellen. Op 24 september sloot de index onder de 410 punten.

Maar de stroom draaide weer en tot begin december dreven de watertrappelaars weer de goede kant op. De dalende olieprijs zorgde aan het eind van het jaar toch weer voor tegenstroming, zodat de winst uiteindelijk grotendeels verloren ging.

2015 gaat daarmee de annalen in als een matig beursjaar. Niet slecht, niet goed, maar gemiddeld. Dat is ook te zien in bijgaande grafiek. Daarin staan alle jaarrendementen van de AEX sinds de start van de index in 1983. Jaren met vergelijkbare rendementen staan bij elkaar. Het afgelopen jaar komt in het rijtje van beursjaren met winst tussen de 0% en 10%, net als 2014 en nog vijf jaren uit de huidige eeuw. Uit de vorige eeuw zien we slechts twee jaren (1992 en 1994) in deze categorie. Matige beursjaren zijn een recent fenomeen.

Schermafbeelding 2016-01-12 om 09.31.30

De grafiek ziet er trouwens uit zoals je op basis van standaardkansberekening mag verwachten. Er zijn veel gemiddelde jaren, en relatief weinig uitschieters. Beurskoersen maken vaak wilde sprongen, maar op lange termijn schikt het patroon zich toch netjes naar de klokvorm die een statisticus zonder verstand van beleggen zou voorspellen. Misschien dat die statisticus alleen wat meer jaren met kleine verliezen had verwacht.

 

Duidelijk te zien is dat er meer jaren met winst zijn dan met verlies. Logisch, want beleggers verwachten een vergoeding voor de risico’s die ze nemen, dus het rendement op lange termijn is positief, want anders zou nooit iemand beleggen. Slechts acht keer sloot de AEX het jaar af met verlies. Het extreemste verlies was in 2008 toen de index meer dan 52% verloor. In de grafiek is dat jaar waarin de kredietcrisis uitbrak een duidelijke ‘outlier’. Het jaar staat er eenzaam bij.

In 25 beursjaren sloot de AEX op winst. Die winst was het kleinst in 1994, toen de index slechts 0,05% hoger sloot dan een jaar eerder. Het allereerste jaar van de AEX was meteen het beste jaar. In 1983 schoot de index de startblokken uit met een plus van ruim 61%. Een dergelijk jaarrendement zouden beleggers nooit meer zien, althans tot heden.

Een ander buitengewoon goed jaar was 1988, toen de AEX herstelde van de beurskrach van 1987 (het op twee na slechtste jaar in de geschiedenis van de index). 2009 was het beste jaar van deze eeuw, tot nu toe. Ook dat was een hersteljaar.

En 2016? Analisten van grote banken verwachten veel van Europese aandelen voor het komende jaar. Met die stroom zou de AEX kunnen worden meegesleurd. Maar analisten zijn altijd positief rond de jaarwisseling. Begin voor de zekerheid maar vast met watertrappelen.

Nieuwjaarsborrels: Wie zijn de lachebekjes, wie de zwartkijkers en waar is men het flegmatiekst?

Ze zijn weer begonnen de nieuwjaarsborrels. Met een beetje pech staat u  twee weken lang, drie keer per week met een te warm glas witte wijn in de ene hand en een onduidelijk belegde hors d’oeuvre in de andere, tussen de druk netwerkende ondernemers. En dan voelt u zich nog schuldig omdat u tegelijkertijd ook op een of twee andere nieuwjaarsbijeenkomsten werd verwacht. Ondernemen is soms harde keuzes maken.

Hier een handig hulpmiddel bij het kiezen van de leukste (of minst erge) borrel: ga vooral wel naar de nieuwjaarsrecepties van bedrijven in de hout- en bouwmaterialensector. Want daar zitten de lachebekje en feestnummers van ondernemend Nederland. Laat de borrels in de transportmiddelenindustrie maar links liggen. Daar sta je tussen droeftoeters en zwartkijkers. Gemiddeld, dan.

Producenten
Hoe ik dat weet? Dankzij nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Al sinds 1989 peilt het CBS maandelijks de stemming onder ongeveer 1700 Nederlandse producenten. Dit producentenvertrouwen is opgebouwd uit antwoorden op vragen over orderportefeuille, voorraden en verwachte bedrijvigheid.

Soms zitten de producenten er trouwens behoorlijk naast. In januari 2008, bijvoorbeeld, bereikte het producentenvertrouwen het allerhoogste peil ooit gemeten. Kort daarna brak de kredietcrisis uit. Het vertrouwen knalde omlaag en stond een jaar later op het laagste peil ooit. Dat was een grandioze misser, maar over het algemeen voelen de producenten de conjunctuur aardig aan.

Geklaag
Maar hoe zit het met het vertrouwen in de verschillende sectoren binnen de industrie? Sinds kort publiceert het CBS die gegevens ook. Uit de meest recente cijfers (november) blijkt dat het vertrouwen onder ondernemers in de sector hout- en bouwmaterialen verreweg het hoogst is. Met een index van 12,1 steken ze met kop en schouders boven de rest uit. Men is vooral optimistisch over de toekomstige bedrijvigheid. De voedingsindustrie is een goede tweede. Onderaan bungelt de transportmiddelenindustrie, de enige sector met een negatieve vertrouwensindex. In die sector zijn ondernemers nauwelijks tevreden met de verwachte bedrijvigheid en de orderpositie en ronduit ontevreden over de voorraden. Voor een nieuwjaarsborrel met veel geklaag moet u dus in die sector zijn.

Overigens is de stemming in de transportmiddelenindustrie niet altijd zo slecht. Als we kijken naar het gemiddelde van het producentenvertrouwen sinds 1994, dan zit deze sector ongeveer in het midden. Nee, de pessimisten van de afgelopen twintig jaar zijn in de elektrotechniek en machine-industrie te vinden. In die sectoren kwam de gemiddelde vertrouwensindex niet uit boven de 1. Dat is ruim vier keer zo laag dan het vertrouwen van ondernemers in — daar zijn ze weer — de sector hout- en bouwmaterialen. De textielindustrie is bij het langjarige gemiddelde een goed tweede.

Schermafbeelding 2016-01-05 om 21.13.40

Voeding stabielste
Maar ondernemers in de textiel zijn tegelijkertijd ook de minst flegmatieke. Het verschil tussen de hoogst en laagst gemeten stemmingsindex is voor die sector het hoogst. Het kan behoorlijk vriezen en dooien, in de textiel.

Dan is de wereld voor ondernemers in de voedingsindustrie een stuk rustiger. Of in elke geval is hun oordeel over de omstandigheden veel stabieler. In geen ander sector ligt het hoogste en laagste vertrouwenscijfer in de afgelopen twintig jaar zo dicht bij elkaar.

Schermafbeelding 2016-01-05 om 21.13.54Voor de statistici onder de lezers: inderdaad, het verschil tussen de hoogste en laagste waarde is niet de beste indicator van de volatiliteit van een variabele. Maar ook als we netjes de standaardafwijking van de reeks berekenen, blijken ondernemers in de voedingsindustrie het stabielst in hun vertrouwen. Ook in de chemie is men aardig onverstoorbaar. Hoge standaardafwijkingen zijn te vinden bij textiel, bouwmaterialen en de elektrotechniek en machinebouw.

De allerhoogste standaardafwijking vinden we in de transportmiddelenindustrie. Daar vertoont het vertrouwen de wildste uitslagen. Erg vrolijk zijn ze op dit moment niet, maar misschien moeten we voor het wildste nieuwjaarsfeestje dan toch maar even langs gaan bij ondernemers in die sector.

(verscheen hier)

Janet Yellen, jas uit!

Wie kinderen krijgt, gaat praten als een ouder. Hoe relaxt je ook was als kinderloze twintiger, zodra het gezinnetje is gesticht, gaat er ergens in het spraakcentrum van de hersenen een biologische knop om. ‘Pas op’, ‘Doe voorzichtig’ en ‘Bel als je bent aangekomen’, het rolt ongecontroleerd je mond uit.

Veel ouders — ja, ik ook — gaan zelfs klinkklare onzin brabbelen: ‘Doe binnen je jas uit, anders heb je er buiten niks meer aan.’

Lariekoek natuurlijk. Of je het buiten koud of warm hebt, hangt niet af van het verschil tussen binnen- en buitenkleding, maar van de isolatiewaarde in absolute termen van je buitenkleding.

En toch, al sinds de uitvinding van het berenvel roepen ouders het hun kinderen toe als zij hun jas niet uit willen doen.

Eén troost: analisten en economen maken het minstens zo bont. Ook zij halen relatieve veranderingen en absolute niveaus door elkaar. Vooral rond vergaderingen van de Federal Reserve, gaan ze zo de mist in. Dan zeggen ze dingen als: ‘Janet Yellen, verhoog nu de rente, anders kun je ’m niet verlagen als straks de economie afkoelt!’

Want dat is een argumentatie die onder Fed-watchers uiterst relevant wordt gevonden. De rente van de Fed staat al een jaar of zeven op vrijwel nul. Mocht de economie nu in een nieuwe recessie terecht komen, dan heeft Fed-voorzitter Yellen geen conventionele munitie meer. Daarom is het verstandig om de rente langzaam te verhogen, zodat de Fed eventuele toekomstige recessies weer met renteverlagingen kan bestrijden.

Hoofdeconoom van HSBC, Stephen King, schreef het onlangs zo: ‘Bij eerdere perioden van herstel konden monetaire beleids­ma­kers altijd hun munitie aanvullen, maar het huidige herstel wordt gekenmerkt door hardnekkig gebrek aan munitie. Dat is een groot probleem.’ We kunnen de rente niet meer verlagen, dus zijn bij de volgende recessie reddeloos verloren.

Ik heb oprecht mijn best gedaan om een monetaire theorie te vinden die aansluit bij deze angstbeelden. Maar ik heb nergens een verstandig wetenschappelijk artikel gevonden dat aantoont dat het de verandering van de rente is, die de stand van het monetair beleid bepaald. Wel veel artikelen die het hebben over het absolute niveau van de rente: lage rente stimuleert de economie en helpt bij de bestrijding van recessies.

Dat de Fed-rente zo laag is, betekent dus dat de centrale bank juist helemaal gereed is om een nieuwe recessie te bestrijden. Men hoeft niet eens eerst de rente te verlagen. De jas hoeft niet aan, want Yellen draagt ’m al.

Woensdag zet Yellen naar verwachting de eerste, kleine rentestap omhoog. Er zijn veel goede argumenten om dat te doen, maar ‘voorbereiden op de volgende recessie’ hoort daar niet bij.

FD

Weer geen punaise in mijn krentenbol, vanochtend.

Ik had trek, dus ik kocht een krentenbol. De bakker waar ik ’m kocht kende ik niet. Geen idee waar hij zijn meel en krenten haalt en hoe hygiënisch zijn bakkerij is. Toch pakte ik de krentenbol en zetter er zonder te kijken mijn tanden in. Een hap, nog een hap. Weg was de bol.

Weer had het grote wonder zich voltrokken: er zat geen punaise in mijn krentenbol.

Zo gaat dat al jaren. Elke keer als ik een krentenbol koop, bij een mij bekende of onbekende bakker, ontbreekt de punaise in de bol. Gelukkig maar, want ik controleer de bollen nooit voor ik ze eet.

U denkt inmiddels: waar gaat dit over? Natuurlijk zit er geen punaise in een krentenbol. Welke bakker zou dat doen? Zo’n bakker verkoopt nooit meer iets geen klant zou hem nog vertrouwen.

Dat is precies mijn punt. Ik vertrouw erop dat de bakker niets scherps in zijn deeg laat vallen, omdat ik weet dat hij weet dat hem dat zijn zaak kan kosten. Ik vertrouw hem omdat de vrije markt hem disciplineert. Efficiënt kapitalisme is daarom een kwestie van vertrouwen, want als ik eerst moest uitzoeken of deze bakker en zijn leveranciers wel te vertrouwen waren, was ik daar een halve dag mee bezig.

Vertrouwen is een belangrijke productiefactor. Zonder vertrouwen kunnen we alleen handel drijven met de paar mensen die we goed kennen, niet met de anonieme massa. Zonder vertrouwen werken markten niet efficiënt en zijn we veel tijd en geld kwijt met controle en regulering. Dat is verspilling.

De Wereldbank doet regelmatig wereldwijd onderzoek naar vertrouwen in verschillende landen. Inwoners krijgen de stelling voorgelegd: ‘De meeste mensen kun je vertrouwen’. Slechts 3% van de Filippijnen is het met die stelling eens. Van de Italianen is dat 27%, van de Amerikanen 35%. Van de ondervraagde Zweden vindt maar liefst 60% dat je de meeste mensen kunt vertrouwen. In Nederland is dat zelfs 66%. Alleen de Noren hebben nog meer vertrouwen in elkaar dan wij.

Maar afgelopen vrijdag publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau nieuw onderzoek dat suggereert dat Nederlanders wantrouwiger worden. Op de stelling ‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn, in de omgang met mensen’, antwoordde 48% positief. Tien jaar geleden was dat nog 43%. De economische kosten van deze trend kunnen hoog zijn.

Schermafbeelding 2015-12-22 om 20.45.34

Naar het verband tussen vertrouwen en economische groei is het afgelopen decennium veel onderzoek gedaan. Meestal is het resultaat dat landen of regio’s waar mensen elkaar meer vertrouwen een hoger welvaartsniveau kennen. Maar veel van die onderzoeken konden de causaliteit niet aantonen. Is het land rijk omdat de inwoners elkaar vertrouwen, of vertrouwen ze elkaar omdat ze in welvaart leven?

De doorbraak kwam in 2010. Toen publiceerden twee Franse economen het wetenschappelijke artikel ‘Inherited Trust and Growth’. Ze keken niet naar het vertrouwen van de inwoners van landen zelf, maar naar het niveau van vertrouwen dat Amerikaanse nazaten van immigranten uit deze landen vertonen. Vertrouwen is deels cultureel bepaald en ijlt dus enkele generaties na. Maar verder is vertrouwen onafhankelijk van de economische ontwikkelingen in het land van de voorouders.

Met andere woorden: als nazaten van arme Zweden die begin vorige eeuw naar de VS vertrokken, een hogere vertrouwensscore hebben dan nazaten van arme Italianen, en als Zweden de afgelopen jaren harder is gegroeid dan Italië, dan is dat een aanwijzing dat vertrouwen leidt tot economische groei, en niet andersom. De onderzoekers bestudeerden op deze wijze dertig landen, gedurende ruim vijftig jaar. Hun conclusie luidt: inderdaad, vertrouwen levert groei op. Als Italianen elkaar net zo veel zouden vertrouwen als Zweden, waren ze pakweg 6% rijker geweest. Als Mexicanen het vertrouwen van de Zweden hadden, was hun land bijna twee keer zo welvarend geweest. Vertrouwen in de medemens maakt rijk.

Dat is een mooie gedachte om tijdens de kerstdagen nog eens over te mijmeren. Eet er dan een dikke plak van de kerststol bij. Gegarandeerd punaisevrij, met dank aan de vrije markt.

Janet Yellen heeft gelijk: de regelmatige conjunctuurcyclus is een mythe

‘Wat is het saai!’ ‘Ik val in slaap.’ Zo reageerden analisten op Twitter tijdens de persconferentie van Janet Yellen, afgelopen woensdag. De voorzitter van de Federal Reserve had zojuist de spannendste beslissing in tijden genomen: de eerste renteverhoging in negen jaar.

Bij zo’n belangrijk moment hoort een spectaculaire persconferentie. Maar daarvoor is Yellen te degelijk. Haar zeurderige Brooklynse accent (alsof je naar de jongere zus van Woody Allen luistert), maakt het toch al weinig opwekkende Fed-jargon extra slaapverwekkend.

Nieuwe recessie

Gelukkig kwam er toch een moment waarop alle meeluisterende analisten weer rechtop in hun bureaustoel gingen zitten. ABC News-journalist Rebecca Jarvis stelde de vraag die bij iedereen op het puntje van de tong lag. De laatste recessie in de VS is alweer zes jaar geleden. Wordt het niet tijd voor een nieuwe recessie? ‘Historisch gezien doven de meeste perioden van expansie na zo’n lange periode weer uit. Hoe zeker bent u dat onze economie niet terugglijdt in een recessie?’ vroeg ze Yellen.

Een prima vraag. Als de rente omhoog gaat terwijl de hoogconjunctuur op z’n laatste benen loopt, zou Yellen wel eens een flinke recessie kunnen veroorzaken. Maar de Fed-voorzitter wilde er niet van horen, en kwam met de enige spannende opmerking van de middag.

Yellen: ‘Het is een mythe dat hoogconjunctuur sterft door ouderdom. Het feit dat we een vrij lange periode van groei hebben gehad, geeft mij daarom geen reden om te denken dat het snel voorbij is.’ Recessies ontstaan als de economie wordt geraakt door een negatieve schok. Dat soort schokken treedt met een bepaalde kans op, maar kent geen regelmaat.

Traditie

Duidelijke taal, waarmee Yellen zich afzet tegen economen die een patroon menen te herkennen in de conjunctuurgolf. Deze traditie van patroonherkenning is oud. Al in 1862 meende de Franse statisticus Clément Juglar een regelmatig patroon van elke zeven tot tien jaar hoog- en laagconjunctuur te zien. In de jaren twintig van de vorige eeuw herkende de Brit Joseph Kitchin een economische cyclus van veertig maanden. Een paar jaar eerder hadden de Nederlanders Jacob van Gelderen en Salomon de Wolf een lange, regelmatige golfbeweging van vijftig tot zestig jaar waargenomen. (De Rus Nikolaj Kondratieff zou met de eer van deze ontdekking gaan strijken.) En in 1930 zag de Amerikaanse econoom Simon Kuznets dat er iedere 15 tot 25 jaar een op- en neergang plaatsvond.

Met zoveel keuze valt er bij iedere willekeurige conjunctuurbeweging wel een bijpassende golventheorie te vinden. De mens is nu eenmaal goed in het herkennen van regelmaat — ook als die er helemaal niet is. Technisch analisten, die menen dat op basis van beurskoersbewegingen uit het verleden voorspelling te doen zijn, hebben van dit menselijk gebrek zelfs hun beroep gemaakt. Zit er dan echt geen regelmaat in de conjunctuur? Nee. Yellen heeft gelijk als ze het een mythe noemt.

Willekeur

De VS kent een Business Cycle Dating Committee, een groep economen die bijhoudt wanneer recessies beginnen en eindigen. Ze kijken daarbij niet alleen naar krimp van de economie, maar ook naar bijvoorbeeld werkloosheid. Hun dataset gaat terug tot 1854, maar ik beperk me hier tot de naoorlogse periode. Daarin waren elf recessies en dus ook elf expansieve perioden met groei. De gemiddelde expansieperiode duurde vijf jaar. Dat is korter dan de huidige groeiperiode — vandaar Jarvis’ vraag aan Yellen. Maar de variatie rond het gemiddelde is enorm. De ene keer belandde de economie na een jaar alweer in een recessie (begin jaren tachtig), de andere keer duurde dat wel tien jaar (de jaren negentig). Dat is geen regelmaat, dat is willekeur.

Het eurogebied kent sinds kort ook een ‘dating committee’. Die telde vier groeiperioden sinds 1975: de kortste duurde twee jaar, de langste meer dan veertien. Nederland heeft geen ‘dateringscommissie’, dus heb ik zelf een poging gedaan. Sinds de oorlog tel ik zeven perioden zonder recessie. De langste duurde 16 jaar, de kortste nauwelijks meer dan één.

Ook in Europa en Nederland geldt dus het gelijk van Yellen: de regelmatige conjunctuurgolf bestaat niet.

De robot en de econoom

De robot pikt uw baan niet in, wel uw economen. Na zeven jaar crisis snakken veel economen naar een minder apocalyptisch studieonderwerp. Recessie en werkloosheid zijn geen opbeurende thema’s. Nee, dan de robot. Een heerlijk onderwerp, dat raakt aan alle economenhobby’s: groei, productiviteit, scholing, financiering, inkomensverdeling en de verhouding tussen arbeid en kapitaal. Voor elke econoom is er wat.

Daarom duiken tegenwoordig economen op bij voorheen puur op techniek gefocuste robotcongressen. In juni bezocht ik een robotbeurs in Veldhoven. Op het bijbehorende congres discussieerden economen op het podium blijmoedig over de voors en tegens van robotisering. De techneuten in de zaal zaten er wat beteuterd bij. Waar hadden de economen het over? Eén van het kon zich niet meer inhouden en riep met karakteristiek Duits accent: ‘U weet volgens mij niet eens wat een robot is!’ De zaal klapte geestdriftig.

Misschien had hij gelijk. Economen weten niet veel van techniek. Daardoor hebben ze soms de neiging om de problemen van ontwikkeling en implementatie van de robot te onderschatten en de snelheid van de ontwikkelingen te overschatten.

Maar economen leren snel. Deze week verschijnen er twee grote economische studies naar robotisering. De WRR kwam dinsdag met het rapport ‘Robot de baas’. Vrijdag publiceert de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KvS) het boek ‘De match tussen mens en machine’. Aan dat laatste werkje mocht ik ook een kleine bijdrage leveren.

Behalve dat beide boeken kiezen voor een titel met dubbele betekenis, lijken ook de conclusies op elkaar. De robot komt en niemand houdt hem tegen. Maar we worden niet allemaal werkloos. De ontwikkelingen gaan ons werk drastisch veranderen, maar niet zo snel dat de maatschappij zich daar niet op kan voorbereiden. Als we het slim aanpakken zorgt robotisering voor meer welvaart.

Er is dus reden voor optimisme, maar niet voor achterover leunen. Er is veel werk te doen. Bijvoorbeeld in het onderwijs, dat niet alleen beter, maar vooral anders moet, met meer nadruk op creativiteit en sociale behendigheid. Dat zijn vaardigheden waarmee mensen een aanvulling zijn op slimme machines.

Ik ga hier de rapporten niet samenvatten. Lees ze vooral zelf. Neem tijd voor de interessante bijdrage van ING-econoom Marieke Blom in het KvS-boek. Zij stelt dat we moeten stoppen met praten over ‘de robot’. De technologische veranderingen gaan uiteindelijk veel verder dan de mechanische man die onze baan komt stelen. Nieuwe technologie zal niet alleen de manier waarop we produceren veranderen, maar ook de producten zelf, de behoeften van consumenten en de markten waarop we producten en diensten aan elkaar verkopen. Kijk, voor dat soort inzichten heb je toch een econoom nodig.

(eerder in FD)

Draghi trapt het gaspedaal nog verder in. Maar waarom in vredesnaam?

In tegenstelling tot de berichten: de haviken hebben niet gewonnen van de duiven. Financiële markten reageerden teleurgesteld op de versoepeling die ECB-president Mario Draghi donderdag 3 december aankondigde, want ze hadden op meer gerekend. Maar dat wil niet zeggen dat de duiven bij de Europese Centrale Bank het onderspit hebben gedolven.

Want de ECB trapt het monetaire gaspedaal toch weer verder in. De reeds negatieve depositorente gaat omlaag en het opkoopprogramma wordt verlengd en verbreed. Alleen het maandelijkse bedrag van het opkoopprogramma blijft gelijk. Dat haalden haviken als Klaas Knot (DNB) en Jens Weidmann (Bundesbank) donderdag binnen. Dat is geen overwinning, maar een meevallende nederlaag.

Herstel is zichtbaar
Zo gaat de eurozone het nieuwe jaar in met het meest ruime monetaire beleid ooit. Gaat het dan zo beroerd met de Europese economie? Welnee, overal is het herstel zichtbaar, consumenten en producenten zijn optimistisch en het crisisgevoel begint snel te verdwijnen.

Alleen de inflatie is laag: in november maar net 0,1%. Dat komt vooral door de lage olieprijs, maar zonder prijzen van energie komt de inflatie ook niet boven de 1%. De komende twee jaar zal het prijspeil weer sneller gaan stijgen, verwacht de ECB, maar ook in 2017 blijft de inflatie steken op 1,6%.

Dat is te weinig, vindt Draghi. De doelstelling van de ECB is om de inflatie op middellange termijn onder, maar dichtbij de 2% te houden. Dat doel wordt gemist, dus het monetaire beleid moet ruimer, vindt hij. Veel analisten roepen het hem na: de ECB dreigt zijn doelstelling te missen.

Waanzin
Waanzin. Wie beweert dat 1,6% inflatie in 2017 niet aan de omschrijving ‘op middellange termijn onder maar dichtbij 2%’, voldoet, overschat de precisie van het monetaire beleid schromelijk. Als we 1,6% al niet onder, maar dichtbij 2% mogen noemen, wat dan wel? Alleen 1,8 en 1,9%? Zo precies kan een centrale bank nooit mikken.

Er is ook geen enkele reden om te denken dat 1,8% inflatie principieel beter is dan 1,6%. Bovendien: zo precies kunnen we inflatie helemaal niet meten; verschillen van een paar tienden van een procentpunt vallen ruim binnen de marges van de meetfout. Als we over anderhalf jaar uitkomen op een inflatie van pakweg anderhalf procent, heeft de ECB dus keurig aan de eigen doelstelling voldaan.

Slechts twee landen in recessie
Blijft over dat de inflatie momenteel wel flink onder de doelstelling ligt. Als dat enorme problemen geeft voor het economisch herstel, is er misschien toch reden voor de ECB om het beleid extra te verruimen. Nog een paar tienden van een procent lagere inflatie, en Europa komt in de greep van regelrechte deflatie. Dat angstbeeld is toch genoeg reden voor de monetaire noodgrepen van de ECB?

Ik denk het niet. Als de deflatie de ramp is die Europa bedreigt, dan zou je daar nu ook al het effect van moeten zien. Er is in de eurozone een flink aantal landen waar de inflatie nu nul of lager is. Daar zou de voorspelde ramp zich nu dus moeten voltrekken.

Maar van de elf landen zonder inflatie, zijn er slechts twee in in recessie: Griekenland en Finland. De Griekse economie krabbelt net op uit de zoveelste existentiële crisis. Finland heeft vooral last van de Russische sancties en recessie en de naweeën van de ontmanteling van Nokia. De deflatie is eerder gevolg dan oorzaak van deze structurele problemen.

 

Schermafbeelding 2015-12-13 om 21.28.21

Geen deflatiespook
Andere landen zonder inflatie gaat het juist erg goed. Ierland (0% inflatie) is de groeikampioen van het eurogebied, Spanje (-0,9%) herstelt sneller dan gedacht. En ook Slovenië (-1,1%) groeit bovengemiddeld. De zwakke groeiers vinden we onder de landen met inflatie, zoals Italië, Oostenrijk en België. Euroland Malta heeft de hoogste inflatie en groeit wel flink. Maar op Cyprus dalen de prijzen juist het hardst, terwijl ook dat eiland behoorlijke groei kent.

Met andere woorden: we zien in Europa nu geen verband tussen deflatie, inflatie en economische groei. Het deflatiespook is in Europa niet te bekennen. Draghi’s actie is voorbarig.

 (eerder in FD)

Wet Werk en Zekerheid doet precies wat iedereen van tevoren zag aankomen: floppen

In theorie was het al de slechtste wet van het kabinet-Rutte-Asscher. De Raad van State vond het niks, arbeidseconomen schudden hun hoofd, en arbeidsrechtsadvocaten trokken lachend de champagne open, want deze wet ging tot rechtszaken leiden. Inmiddels weten we het ook in de praktijk: dit is de slechtste wet van dit kabinet.

De Wet Werk en Zekerheid moest het verschil tussen de vaste aanstelling en het flexibele contract moest kleiner maken. Een prima idee, want bijna nergens is de kloof tussen vast en flex zo groot als in Nederland.

Wittebroodsweken van het kabinet
Maar in de uitwerking ging het mis. De nieuwe wet werd in elkaar gezet tijdens de wittebroodsweken van het kabinet, toen VVD en PvdA elkaar succesjes gunden. Het probleem dat de coalitie geen meerderheid in de Eerste Kamer had, nog niet opgelost door samenwerking met oppositiepartijen. Nee, men zocht steun, bij het maatschappelijke middenveld. Als de maatschappij achter een wetsvoorstel staat, zullen de senatoren niet tegenstemmen, was de gedachte.

PvdA-minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken zocht die buitenparlementaire meerderheid bij de sociale partners. In april 2013 sloot hij een Sociaal Akkoord met de polder waarin de nieuwe flexwet werd uitgetekend. Mooie bijvangst was dat dit akkoord precies het succesje was waarmee onderhandelaar en PvdA-prominent Ton Heerts een maand later tot voorzitter van de nieuwe, hervormde FNV kon worden gekozen.

Flex moest minder flex
De Wet Werk en Zekerheid zou de vaste baan minder vast maken door verlaging van ontslagvergoedingen en stroomlijnen van de procedure. Flex werd minder flex omdat werkgevers voortaan minder tijdelijke contracten op rij mochten aanbieden.

Asscher noemde dit ‘een verbetering van de rechtspositie van flexwerkers’ en beloofde dat mensen met een tijdelijk contract nu eerder een vast contract zouden krijgen. Naar de critici — die vonden dat de rechtspositie van flexwerkers juist werd ondermijnd, omdat ze vaker op zoek zouden moeten naar een nieuwe werkgever — werd niet geluisterd.

Ontslag dankzij Asscher
Op 1 juli van dit jaar trad de wet in werking. De eerste ervaringen druppelen binnen en het ziet er niet fraai uit. Het FD berichtte afgelopen woensdag dat werkgevers sinds 1 juli moeilijker toestemming krijgen van de rechter voor ontslag van een werknemer. Bijna de helft van de ontslagaanvragen wordt nu afgewezen. Vroeger was dat 10 tot 20%. Vast is juist vaster geworden.

Tegelijkertijd werd flex juist ‘flexer’. De verhalen over tijdelijke werknemers die eerder dan verwacht op straat komen te staan, stapelen zich op. Tubantia interviewde deze week Frédérique van Gameren (18 jaar), caissière bij Albert Heijn, die werd ontslagen omdat ze al twee tijdelijke contracten had uitgediend. AH wilde haar geen vast contract geven, en voor Frédérique, die volgend jaar gaat studeren, hoefde dat ook niet. Alleen minister Asscher eiste een vast contract voor haar. Ontslag was het gevolg.

Zwart-witte wet, grijze werkelijkheid
Wat gaat er hier mis? De Wet Werk en Zekerheid houdt het misverstand in stand dat er maar twee smaken zijn op de arbeidsmarkt: het zuur van de flexbaan, en het zoet van de vaste aanstelling. In werkelijkheid zijn er vele tussenvormen, allen met hun eigen smaak. Daar geeft de wet geen ruimte voor.

Cijfers over de arbeidsmarkt bewijzen dat de werkelijkheid zich niet door een wet laat kneden. De afgelopen kwartalen steeg het aantal gewerkte uren in Nederland, want de economie trekt aan. Het aantal uren in vaste dienst steeg echter nauwelijks, de toename kwam vooral door meer uitzenduren, zoals te zien is in de grafiek.

Flex is niet altijd flexibel
Maar uitzendwerk is niet altijd zo flexibel als het lijkt. De uitzend-cao kent drie verschillende vormen van werk. ‘Fase A’ is traditioneel uitzendwerk dat volledig flexibel is. Het aantal van dergelijke uitzenduren nam nauwelijks toe. Er is ook ‘Fase B’- en ‘Fase C’-uitzendwerk, daarbij is de uitzendkracht in tijdelijke, respectievelijk vaste dienst van het uitzendbureau. Juist in die laatste twee, vastere types werk, namen de uren enorm toe.

Flexwerk is dus soms vaster dan je het lijkt. Nu nog een wet die dat soort nuances begrijpt en erkent.

Kolencentrale

Er werd niet aangebeld, en er stonden geen kinderen voor de deur die dan ook niet vroegen of ik het opkoopfonds voor CO2-rechten van hun school wilde sponsoren. ‘s Avonds was er op tv geen grote actie voor het Nationale Opkoopprogramma. En vanochtend vond ik geen bedelbrief van de milieubeweging bij de post waarin ik op passief-agressieve toon werd uitgenodigd om geld te storten in het IJsbeertjesfonds voor Minder Emissierechten.

Niemand haalde geld op voor het opkopen van Europese CO2-emmisierechten. Terwijl toch verreweg het beste is dat je kunt doen voor het klimaat. In theorie, althans.

Die theorie luidt als volgt: Europa heeft een handelssysteem voor CO2-rechten. Wie CO2 wil uitstoten moet eerst rechten kopen; de markt zorgt voor de juiste CO2-prijs. Het totaal aantal rechten wordt eenmalig bepaald door de Europese politiek. Als het ene land z’n CO2-uitstoot vermindert, bijvoorbeeld door het sluiten van een kolencentrale, zal — in theorie — de prijs van emissierechten dalen, waardoor elders in Europa de CO2-uitstoot juist weer toeneemt. Het handelssysteem werkt als een waterbed: druk hier omlaag en verderop gaat het omhoog.

De enige manier om binnen dit systeem aan klimaatbeleid te doen is door emissierechten op te kopen en te vernietigen. Als het handelssysteem goed zou werken, zouden milieubewegingen voortaan al hun ijver richten op het vullen en gebruiken van opkoopfondsen. Maar dat doen ze niet. Ze promoten liever de plaatsing van windmolens en zonnecellen. Ze klagen de Nederlandse Staat aan omdat die de CO2-uitstoot niet genoeg vermindert, en pleiten voor de sluiting van kolencentrales. Terecht, want het handelssysteem werkt niet goed.

Er zijn te veel rechten in omloop gebracht, daardoor is de prijs te laag. En belangrijker: als die enorm fors zou stijgen, bijvoorbeeld doordat bezorgde burgers rechten opkopen, gaat de zware industrie klagen over de concurrentiepositie en waarschuwen voor baanverlies. De politiek zal dan het aanbod van emissierechten vergroten. Met andere woorden: het systeem ontbeert een betrouwbare, onafhankelijke marktmeester die het aanbod vaststelt.

Toen 62 hoogleraren maandag voorstelden om de kolencentrales te sluiten, was de reactie van veel experts: dat help niets, want het maakt CO2-uitstoot alleen maar goedkoper. Dat is een goed argument, maar alleen in theorie. In de praktijk hebben we een disfunctioneel handelssysteem en moet ieder land verantwoordelijkheid nemen voor z’n eigen CO-uitstoot.

In die werkelijkheid kan sluiten van kolencentrales wel degelijk zin hebben. Wie dat ontkent, verwacht ik binnenkort op de stoep met een collectebus voor zijn opkoopfonds.

(eerder in FD)

De grenzen moeten dicht, roept Wilders, maar om hoeveel grensovergangen gaat het precies?

Geert Wilders herhaalde het deze week nog maar eens een keer in de Tweede Kamer: de Nederlandse grenzen moeten dicht. Dat vindt Wilders al langer. Vorige maand startte de PVV zelfs een heuse flyeractie. In Purmerend en Almere werden briefjes met ‘Grenzen dicht’ uitgedeeld. Op de flyers staat een wapperende Nederlandse vlag, een typische Nederlandse molen in een typisch Nederland landschap en Geert Wilders leunend op een roodwitte slagboom. We zien alleen zijn bovenlijf, maar ongetwijfeld draagt hij klompen en mogelijk zelfs een Urker vissersbroek.

‘Mini-Schengen’
Maar het is niet alleen de PVV die over dichte grenzen droomt. Het Kabinet denkt na over een ‘mini-Schengen’, bestaande uit België, Luxemburg en Duitsland. Handig, want dan heeft Nederland, net als nu, geen buitengrens op het land. Laat de Belgen en Duitsers maar slagbomen bestellen en douanepersoneel opleiden, denkt het kabinet. Ook dat is typisch Nederlands.

Nee, dan is Wilders ten minste bereid om de consequenties van zijn voorstel onder ogen te zien. In een interview met het Algemeen Dagblad eind vorige maand, werd de PVV-leider gevraagd hoe hij dat praktisch voor zich ziet, dichte grenzen. Wilders antwoordde: ‘Al zijn het honderden grensovergangen, je kunt die bemannen. Met het leger, met marechaussees.’

Wilde schatting
Honderden grensovergangen, zegt Wilders. Dat is wilde schatting. Je mag toch hopen dat het voorstel om ‘de grenzen’ dicht te gooien vooraf wordt gegaan door een analyse van hoeveel van die grenzen er precies zijn. De helft van de grenzen dichtgooien heeft weinig zin. Dan pest je alleen de goedwillende, terwijl de kwaadwillende elders gewoon Nederland binnensluipt. Dichtgooien van alle grenzen brengt kosten met zich mee. Directe kosten van slagbomen en douaneambtenaren, maar ook indirecte kosten voor burgers en bedrijven, als mensen en goederen niet zomaar meer de grens kunnen oversteken.

Hoeveel grensovergangen heeft Nederland eigenlijk? Ik vroeg het aan de douane, onderdeel van het Ministerie van Financiën. Maar zij wisten het niet en stuurden mij door naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daar werd ik doorgeleid naar Rijkswaterstaat, maar bij het schrijven van dit artikel had ik nog geen antwoord.

Zelf tellen
Daarom ben ik zelf maar gaan tellen. Ik gebruikte Google Maps om de grens nauwkeurig af te zoeken naar kruisende wegen en weggetjes, Google Earth als ik twijfelde of de grensovergang op de kaart er wel echt bestond, en Google Street View om te zien hoe de grensovergang er van dichtbij uitzag. Ongetwijfeld heb ik met deze methode sluippaadjes en oude smokkelroutes over het hoofd gezien. En mogelijk tel ik grensovergangen waarvan de lokale bewoners weten dat je er al lang niet meer doorheen kan. Maar ik denk toch dat mijn telling redelijk dicht bij de werkelijkheid komt.

Wie Nederland in wil, heeft de keuze uit 354 verschillende wegen en weggetjes. Elf zijn snelwegen. Er is een flink aantal grensoverschrijdende autowegen. Maar verreweg de meest liggen aan een polderweg, een dorpsweggetje of een veredeld karrenspoor.

De grens met België is in het wegenplan eigenlijk nauwelijks meer zichtbaar. Vrijwel alle wegen doorkruisen de grens alsof hij er niet ligt — wat in feite ook zo is. Alleen een witte grenspaal herinnert her en der nog aan de oude grens. De Duitse grens is nog wel duidelijk te herkennen: veel wegen stoppen aan beide kanten van de grens. Provincies aan de oostkant van Nederland hebben daarom minder grensovergangen dan die in het zuiden. Provincie Limburg spant de kroon: ik telde 145 wegen om via deze provincie ons land in te komen.

Schermafbeelding 2015-12-15 om 11.19.19

De Wildersdijk
Je kunt Nederland in via bijvoorbeeld de A4 of de A7. Maar ook via camping Natuurplezier bij Offenbeek. Of via de Koeweg bij Boertange, al is die aan de Duitse kant niet meer dan een karrenspoor. Ga anders tussen de maisvelden door, over de Retranchementstraat Zeeuw-Vlaanderen binnen. Dat is de meest westelijke grensovergang.

Neem in elk geval niet de Wildersdijk (ja, die bestaat) bij het Gelderse Rekken. Dat pad eindigt abrupt bij de grens. Een typische Nederlandse boer heeft de Wildersdijk afgesloten met een typisch Nederlands boerenhek.