EINDEJAARSFEUILLETON 2014: DE SNELWEG

DE SNELWEG

Deel 1: Seculiere stagnatie

‘Anderhalf procent! Niet meer dan anderhalf procent! En als de olieprijs ook maar een beetje omhoog gaat en de euro ook maar een beetje duurder wordt, dan halen we dat niet eens.’

De minister stampvoet. Met zo weinig economische groei verliest de PvdA de volgende verkiezingen zeker. Net nu het zo lekker gaat met zijn carrière — minister van Financiën, voorzitter van de eurogroep, wie weet straks partijleider — dreigt zijn club een splinterpartij te worden. Economische groei is nodig, minder werkloosheid, meer koopkracht, en dan tevreden burgers die gewoon weer op zijn partij stemmen. Zoals het hoort.

Hij heeft zijn slimste ambtenaar opdracht gegeven met een spectaculaire oplossing te komen, een manier om de economische groei in korte tijd op de zwepen tot drie procent. Of vier. Waarom niet vijf?

Daarom staat hij hier om half vijf ’s ochtends in de ontvangsthal van Schiphol. ‘Ik heb een Amerikaanse econoom uitgenodigd’, heeft de ambtenaar hem verteld. ‘Eentje die precies weet hoe we onze vastgeroeste economie weer aan de praat krijgen. Haalt u hem op?’

De minister laat zijn ogen over de passagiers gaan die door de schuifdeuren lopen. Een dikke econoom, met een arrogante kop. Zo zou hij eruit moeten zien. Daar is hij! Precies zoals beschreven. De ander steekt zijn hand uit en zegt. ‘Larry Summers, great to meet you.’

Even later rijden ze samen naar Den Haag. De econoom kijkt somber uit het raam en zwijgt. Als ze door het Groene Hart bij Burgerveen rijden, spreekt hij voor het eerst. ‘Ik zie het al’, zegt hij. ‘Secular stagnation. Dit land lijdt aan een ernstige vorm van seculiere stagnatie. Alle symptomen.’

De minister houdt zijn adem in. Dat klinkt niet best. Fluisterend vraagt hij: ‘Is er een medicijn? Heeft u een routekaart uit deze ellende? Een soort blauwdruk van wat ik er aan kan doen?’

‘A template, you mean?‘, vraagt de econoom.

‘Nee’, zegt de minister. ‘Een blauwdruk.’

Later op zijn kantoor probeert de minister het nog eens. ‘Wat moeten we doen, mister Summers?’ De econoom pakt een dikke viltstift van het bureau van de minister en loopt naar de muur waar een kaart van Nederland hangt. Hij houdt het hoofd even schuin en laat dan de punt van viltstift landen in Zeeuws-Vlaanderen, boven op het plaatsje Cadzand. Dan kijkt hij schuin omhoog, naar rechts, en trekt in een enkele beweging een rechte lijn, schuin over de kaart.

Dwars door het Groene Hart, door Uithoorn en Diemen. Dan door het Markermeer, vlak langs Marken en verder naar Creil in de Noordoostpolder. Ten zuiden langs Heerenveen, ten noorden langs Groningen, totdat de stift stopt in Roodeschool.

‘Een snelweg’, legt de econoom uit, wijzend naar de lijn. ‘Minstens acht banen. Mag ook meer. Een weg van niets naar nergens. Een bestedingsimpuls, een banenplan, een investeringsagenda en een inkomensvermenigvuldiger, allemaal in één. Briljant, al zeg ik het zelf.’

De minister is met stomheid geslagen. De econoom wacht even, maar gaat dan door. ‘Eerst geef je de eigenaren van de grond een zak geld, dan huur je alle werkloze wegenbouwers en tunnelbouwers in, dan begint je economie al te groeien. Die groei zorgt voor inkomen en nieuwe vraag. Mensen gaan pakketjes bestellen, anderen moeten vaker zakenreizen maken. Auto’s, busjes en vrachtauto’s gaan de weg op. Voor je het weet staat er een file op je nieuwe snelweg. Zo versla je seculiere stagnatie, en niet anders.’

Een lach breekt door op de het gezicht van de minister. Ik ga een snelweg bouwen. Mijn eigen Derde Weg. Natuurlijk!

Deel 2: Ongelijkheid

In de Noordoostpolder gaat het voor het eerst helemaal mis. Ergens tussen het plaatsje Creil en – oh, ironie – Rutten, versperren woedende burgers de bulldozers de weg. ‘Niet door onze achtertuin’, staat er gekwast op de borden die ze meedragen. En: ‘Minder Snelweg’.

Het is forse tegenvaller voor de minister, want het ging juist zo lekker met de aanleg van zijn banenscheppende en groeibevorderende snelweg. In Zeeland had niemand geprotesteerd. ‘Zolang je maar geen polders onder water zet’, had de Commissaris van de Koning uitgelegd. De vijftig kilometer lange tunnel onder het Groene Hart was extreem duur geweest, maar de minister herinnerde zich de woorden van Larry Summers: ‘Hoe duurder hoe beter. Geld moet rollen.’

Amsterdam had even moeilijk gedaan, maar toen hij de burgemeester beloofde — zwart op wit — dat de hoofdstad nooit meer een Sinterklaasintocht hoefde te organiseren, mocht hij de snelweg dwars door de Bijlmer leggen.

Tienduizenden wegenbouwers hadden weer werk. Honderden aannemers draaiden weer omzet. Nog even en de economie zou flink gaan groeien, wist de minister. Totdat de polderbewoners de aanleg van de snelweg stillegden.

‘Ik ken een econoom die misschien kan helpen.’ De minister schrikt op uit zijn somber gepeins. Het is de ambtenaar.

‘Wie dan?’ vraagt hij.

‘Een Franse econoom. Hij heet Thomas Piketty. U kent hem vast.’

Natuurlijk! De beste econoom ter wereld. Het geniale wonderkind. ‘Heeft hij verstand van wegenbouw?’ vraagt de minister bezorgd.

‘Zijn eigen werk heeft hij uitgewalst tot een boek van ruim zeshonderd pagina’s’, antwoordt de ambtenaar schalks. ‘Dus dat zit wel goed.’

Enkele dagen later staan de minister en de Franse halfgod in de winderige polder, aan het voorlopige uiteinde van de snelweg in aanbouw. Dranghekken voorkomen dat het gezelschap van Kamerleden, columnisten, economen en WRR’ers dat de Fransman sinds zijn aankomst in Nederland achtervolgt – smekend om een enkel woord, hopend op een enkele blik – Piketty onder de voet loopt.

‘Ik zie het al’, zegt deze. ‘Een typisch geval van ongelijkheid.’

‘Werkelijk?’ vraagt de minister.

‘Ik zal het uitleggen. Dit zijn de drie Fundamentele Wetten van de Wegenbouw in de 21ste eeuw:

  1. Een weg is een weg.
  2. Een weg is af zodra het eindpunt is bereikt.
  3. ‘Er’ is groter dan ‘gee’.

Snapt u?’

‘Niet helemaal’, zegt de minister aarzelend. (Van achter de dranghekken steekt een hoongelach op).

‘Ik leg het uit, zegt de Fransman mild. ‘‘Er’ is de winst van de wegenbouwers en ‘gee’ is het nut dat de burgers aan de snelweg ontlenen. In de 19de eeuw was ‘er’ altijd groter dan ‘gee’. Dat heb ik ontdekt in een studie die de econoom Jane Austen verrichtte naar de schatrijke wegenbouwer Mr. Darcy. Wegenbouw zorgde toen ook voor enorme ongelijkheid.’

‘Maar geldt dat ook in deze eeuw?’ vraagt de minister. (Hilariteit achter het dranghek. Veel hoofdschudden).

‘Natuurlijk’, zegt de Fransman. ‘Wat toen gold, geldt nu ook. Per definitie. Dat is de kracht van wetenschap.’ (Hysterisch gejuich achter het dranghek nu. Enkele aanwezigen vallen in katzwijm).

De minister knikt begrijpend. ‘Maar wat doen we eraan?’

‘Belastingverhoging’, zegt de Fransman onverstoorbaar. ‘Laat de wegenbouwers flink betalen, en deel de opbrengst uit onder de omwonenden. Dat is eerlijk en minder ongelijk.’ (Oorverdovend lawaai van achter het dranghek. Mensen scheuren zich uit pure blijdschap de kleren van het lijf, slaan elkaar op de blote lichamen, zoenen, dansen, rollen door de modder).

‘Briljant’, zucht de minister. ‘Snel de belasting verhogen. En dan weer verder bouwen aan mijn snelweg.’

Deel 3: Ondernemende overheid

Ballonnen, vlaggen, bossen rode rozen. Het is feest in Roodeschool. De snelweg is gereed. De minister van Financiën kijkt trots om zich heen. Dit is zijn moment, zijn politieke erfenis, zijn gooi naar het partijleiderschap. Groei en banen. Anderen zeggen het alleen, hij doet het ook echt.

Fanfareorkest Concordia uit Middelstum speelt ‘Trias Politica’ van Jan Bosveld. Verderop vormen de jeugdspelers van de plaatselijke voetbalclub Corenos een erehaag. Hun rode broeken wapperen in de wind.

Naast de minister zit de collega van Sociale Zaken zich duidelijk te verbijten. ‘Kun je me garanderen dat deze weg 100% robotvrij is aangelegd?’ sist hij venijnig. ‘Of heb je de technologische werkloosheid alleen maar erger lopen maken.’

Negeren, denkt de minister. Zijn jaloezie is het bewijs van mijn succes. Na de Nacht van Guusje is de strijd binnen de partij echt losgebroken. Er komen verkiezingen aan, zoveel is duidelijk. Iedereen loopt zich warm om de kapot gestreden partijleider op te volgen.

De minister staat op en loopt naar de microfoon. Het orkest zwijgt. De publiek spitst de oren. De minister laat een stilte vallen.

Dat doet hij wel vaker. Tijdens debatten en tijdens interviews op tv. Eerst een stilte, intelligent kijken, en dan pas wat zeggen. Het werkt, zo heeft hij gemerkt. Mensen denken dat je verstandig bent, bedachtzaam en bekwaam, als je eerst even over je antwoord lijkt na te denken. Meestal heb ik gewoon geen idee wat ik moet zeggen, lacht de minister in zichzelf.

Hij raspt zijn keel. ‘Landgenoten’, zegt hij. ‘Vandaag openen we de weg van Cadzand naar Roodeschool. Daarmee openen we ook de weg van naar groei en de werkgelegenheid. Binnenkort rijden er bestelbusjes, vrachtwagen en zakenauto’s over dit asfalt. Nederland herstelt!’

Enkele weken later komen de eerste slechte berichten binnen. De weg is vrijwel leeg gebleven, rapporteert de ambtenaar. Een paar avonturiers zijn van Cadzand naar Roodeschool gereden. Een chauffeur had de verkeerde afslag genomen, en had tientallen kilometers op de stille weg gedwaald. Maar busjes, vrachtwagens of zakenauto’s zijn niet waargenomen.

De minister snapt het niet. We hadden toch seculiere stagnatie? En onderbesteding? Dan moest je toch investeren in infrastructuur? De markt zou de rest doen. Waar blijft het verkeer? Waar blijft de groei?

De ambtenaar kucht. ‘Ik weet een econoom die kan helpen’, zegt hij zacht. De minister veert op. ‘Wie is het?’

‘Het is een Italiaanse. Ze heet Mariana Mazzucato en schreef een boek over de ondernemende overheid dat bij ons ambtenaren zeer populair is.’

‘Hoe dat zo?’

‘Volgens Mazzucato is de overheid, en niet de markt, de echte groeimotor van de economie. Ambtenaren zijn de ware ondernemers.’

‘Ik ben om’, zegt de minister. ‘Haal haar naar Nederland.’

Twee dagen later is de minister terug in Roodeschool. Zonder fanfare maar met een Italiaanse econoom.

‘Ik zie het al’, zegt zij, starend over de lege snelweg. ‘Te weinig overheid.’

‘Meent u dat nou?’ vraagt de minister. ‘Te weinig overheid? In Nederland?’

‘Jazeker’, antwoordt de Italiaanse stellig. ‘Dit moet u doen. Begin een Staatsvervoersbedrijf, met overheidsbusjes, regeringsvrachtwagens en gesubsidieerd zakenvervoer. Laat die wagens 24 uur per dag rijden. Wedden dat die snelweg van je dan meteen vol is?’

De minister aarzelt. Is het zo simpel?

‘Kijk’, vervolgt de Italiaanse. ‘De iPhone zit vol technologie die door de overheid is bedacht. In alles wat bedrijven maken zitten enorme overheidsinvesteringen. Als de overheid leidt, volgt de markt uiteindelijk vanzelf.’

Juist, denkt de minister. Ik ga leiden. De markt volgt vanzelf!

 

Deel 4: Gratis geld

Het is druk op de snelweg. De minister staat op de rand van de tunnel onder het Groene Hart. Onder hem door flitsen busjes, vrachtwagens en zakenauto’s. Een prachtig gezicht. Dat is voortrazende economische groei, mijmert de minister tevreden.

‘Het zijn trouwens wel allemaal onze eigen wagens.’ De ambtenaar naast hem spreekt zachtjes. ‘Allemaal van het staatsvervoersbedrijf.’

De minister op schrikt uit zijn mijmering. ‘Er zullen inmiddels toch wel veel private auto’s rijden?’, vraagt hij. De overheid hoefde alleen maar te leiden, de markt zou vanzelf volgen. Zo had de Italiaanse econome het uitgelegd.

‘Misschien komen die private busjes en auto’s nog’, probeert de ambtenaar. ‘Misschien staan we hier gewoon te vroeg.’ De minister schudt zijn hoofd. Dit wordt zijn Waterloo. Een extreem dure weg, waarop alleen overheidsbusjes rijden. Zo dol maakten zelfs de Grieken en Cyprioten het niet. Zodra de pers hier lucht van krijgt, hang ik.

‘Kunnen we nog iets doen?’ vraagt hij met dunne stem. De ambtenaar schuifelt onrustig. ‘Tja’, begint hij. ‘Ik weet misschien een econoom die een oplossing heeft.’

De minister aarzelt. Drie economen hebben hem dit moeras ingestuurd. Waarom zou hij naar een vierde luisteren?

‘Dit is een econoom met een bewezen staat van dienst. Hij heeft de Amerikaanse economie aan de praat gekregen. Dan moet hij van uw snelweg toch ook wel een succes kunnen maken?’

‘Wie is die tovenaar?’ vraagt de minister.

‘Ben Bernanke, de vorige voorzitter van de Fed. Hij is vrij en wil vast wel helpen.’

Inderdaad, Bernanke komt graag. Nog geen week later staat de minister weer op de rand van de tunnel, met naast hem een bebaarde Amerikaanse econoom.

‘Wat moet ik doen?’ vraagt hij wanhopig. ‘De benzineaccijns verlagen zodat het rijden op mijn snelweg eerder loont? Of de wegenbelasting verlagen?’

‘Nee’, reageert de Amerikaan fel. ‘Dat juist niet! Dan gaan de prijzen omlaag en krijg je deflatie. Iedereen zal dan zijn auto op de vluchtstrook parkeren en wachten tot de prijs van benzine en de wegenbelasting nog verder daalt. Ik heb een veel beter idee.’

Hij legt zijn onorthodoxe plan uit. De minister moet biljetten van €100 plakken op alle hectometerpaaltjes langs de snelweg. Op elk van de 3150 paaltjes naar het noordoosten en op elk van de 3150 paaltjes naar het zuidwesten. De bankbiljetten zullen duizenden, tienduizenden automobilisten aantrekken. Ze zullen van paaltje naar paaltje rijden, steeds gelokt door het volgende biljet. De bankbiljetten moeten natuurlijk steeds vervangen worden, dus er is een ruime kwantiteit van nodig.

‘Maar hoe lang moet ik strooien met bankbiljetten?’ vraagt de minister.

For a considerable time‘, legt de econoom uit.

‘En hoe krijg ik steeds genoeg bankbiljetten bij ieder paaltje?’

‘Ik zou het met een helikopter doen’, zegt de econoom. Hij geeft de minister een knipoog, stapt in de gereedstaande taxi en is vertrokken.

‘Bankbiljetten strooien, hoe verzint hij het’, sputtert de minister. Dan haalt hij zijn schouders op en belt Klaas Knot voor een geldwagen met bankbiljetten. En Jeanine Hennis voor een Apache-helikopter.

Het duurt even voordat de eerste geldwagen arriveert. Knot zelf is meegekomen. ‘Ik moest eerst nog even een lading goud afleveren in Amsterdam’, legt hij uit. ‘Dat lag al zestig jaar in New York, maar het CDA en de SP wisten dat de Amerikanen het gingen stelen. We hebben het er net op tijd weggehaald.’

Het zal wel, denkt de minister. Hij pakt een stapel bankbiljetten en stapt in de Apache.

Deel 5: Particulier initiatief

Plak een bankbiljet op elk hectometerpaaltje, had de Amerikaanse econoom geadviseerd. Dan komt er vanzelf verkeer op je snelweg.

Dat haal je de koekoek, denkt de minister boos. Natuurlijk kwamen alle Nederlanders even geld halen op zijn weg. Er stond een week lang een file van Cadzand tot Roodeschool. Totdat de bankbiljetten op waren en al het verkeer weer even snel verdween.

Het staatsvervoerbedrijf is inmiddels opgedoekt. Daar zal nog wel een parlementaire enquête over komen. CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt heeft al driehonderd Kamervragen gesteld en RTL Nieuws heeft minstens zoveel WOB-verzoeken ingediend. De minister weet hoe laat het is. Zijn snelwegproject heeft nooit economische groei opgeleverd. Zijn politieke toekomst ligt in duigen. Voorbij. Mislukt. Over en uit.

Hij komt zelden meer uit zijn kantoor. De gordijnen blijven dicht, het licht is altijd gedimd. Alleen de fles Luxemburgse likeur die zijn oude vriend Jean-Claude Juncker hem wekelijks stuurt, kan zijn humeur nog opbeuren. Maar de roes duurt kort.

Economen blijven oplossingen aandragen. Een Tilburgse econoom stuurt lange epistels op briefpapier van Harvard University, met ideeën voor de snelweg. ‘Ik begrijp dat je al met Larry, Thomas en Mariana hebt gesproken’, schrijft hij. ‘Alle drie zijn goede vrienden van mij. Je hebt mij vast ook gebeld, maar moet je telefoontje hebben gemist.’

Een Amsterdamse econoom — of was het nou een aardrijkskundige? — stelt in een woedende brief voor een lijst op te stellen met namen van iedereen die aan de mislukte snelweg heeft meegewerkt. ‘Stommeling’, was de aanhef boven de brief. ‘Ongelofelijke ezel’. De minister had niet verder gelezen.

En dan was er die Nobelprijswinnaar, die in zijn column in de New York Times schreef dat ‘de domme Hollanders natuurlijk minstens tien snelwegen hadden moeten bouwen’.

Tien snelwegen. De minister rilt. Hij neemt een slok uit Junckers fles en gaat onder zijn bureau liggen. Slapen. Nooit meer wakker worden, denkt hij.

Lawaai. Dan licht. Gordijnen die ratelend openschuiven. De ambtenaar schudt aan zijn schouder. ‘Wakker worden’, zegt hij dringend. ‘Dit moet u zien.’ De minister laat zich meevoeren. Het ministerie uit, de auto in. Ze rijden weg.

De minister ziet een grijze lucht. Het lijkt steenkoud buiten. ‘Welke dag is het’, vraagt hij. ‘1 januari’, antwoordt de ambtenaar. Een nieuw jaar. Uit de grauwe wolken begint het te sneeuwen.

Kort daarna stappen ze uit. De sneeuw valt nu in grote vlokken. De minister herkent deze plaats. Dit is zijn mislukte snelweg, met daar de ingang van zijn tunnel. ‘Wat doen we hier?’, vraagt hij.

Vanuit de tunnel klinkt muziek. Er is een nieuwjaarsfeest aan de gang. ‘Van de omwonenden’, legt de ambtenaar uit. Ze lopen de tunnel in. Verderop zijn speeltoestellen geplaatst voor de kinderen. Weer wat verder is een reusachtige kerstmarkt gaande.

Dan gaan ze weer de auto in en rijden door de sneeuw naar de Noordoostpolder. De weg is daar een kartbaan geworden. Honderden kinderen, tieners en volwassenen rijden er hun rondjes. Naar Friesland dan, waar de snelweg wordt geveegd voor het Fries kampioenschap skeeleren.

Overal waar de minister kijkt, zijn kraampjes met eten, winkeltjes met souvenirs en kaartjesverkopers. Over de vluchtstroken zoeven particuliere fietstaxi’s en kleine elektrische autootjes, die de bezoekers van het ene evenement naar het andere brengen. Het zoemt, gist en krioelt van activiteit, vitaliteit en ondernemingszin.

De minister gaat op een houten bankje zitten, naast een kraampje met glühwein. Sneeuw valt op zijn haar.

‘Particulier initiatief’, prevelt hij en schudt zijn hoofd. ‘Particulier initiatief. Waarom heeft geen econoom me daarop gewezen?’

(Eindejaarsfeuiletons van eerdere jaren staan hier: 2013, 2012, 2011)

Eindejaarsfeuilleton 2013: Mark & Moritz zoeken lichtpuntjes

Deel 1: De Haven

Ik zit op de passagiersstoel van een donkerblauwe Saab. Een oude Saab. De vering van de stoel prikt in mijn rechterbil. We rijden op de A13, van Den Haag naar Rotterdam. Het regent. En verderop begint de file.

Maar de bestuurder naast mij kan dat niets schelen. Die praat en schaterlacht aan een stuk door. Hij heeft het over ‘sterker uit de crisis komen’. Over ‘het huis op orde brengen’. Hij zegt: ‘We gaan S&P verslaan.’

Bij die laatste opmerking draait hij zich naar mij toe. Want ik ben van S&P. Ik ben Moritz Krämer, kredietbeoordelaar bij Standard and Poor’s. En ja, ik was het, die eind november Nederland z’n triple A-status afpakte, de hoogste kredietstatus.

En daarom zit ik nu — één bil half opgetrokken — in de oude Saab van de Nederlandse premier. ‘Jij gaat met mij mee, Moritz’, had Mark Rutte opgewekt door de telefoon gezegd. ‘We gaan een paar dagen op stap. Jij en ik. Laat ik je zien waarom Nederland drie A’s verdient.’

We rijden de file in. Als we stil staan naast een wat oudere Mercedes, draait de premier zijn raampje open en schreeuwt: ‘Hé, jij daar. Koop ’s een nieuwe auto!’ De bestuurder kijkt verbaasd op. De premier draait schaterlachend het raam weer dicht.

Ik vraag hem waar we naar toe gaan. ‘Naar de Rotterdamse haven’, antwoordt hij. ‘Naar de grootste haven van Europa. De poort van de grootste markt ter wereld.’ Dan gaat hij door over over de Hollandse handelsgeest en over de ambitie en het vakmanschap van Nederlandse ondernemers. Ik moet even zijn weggedommeld, want als ik opschrik zijn we bij de haven. We stappen uit.

‘Imposant, niet?’ zegt de premier. Ik ben diep onder de indruk. Dit is geweldig. Kolossaal. Ik zie gigantische kranen die containers optillen als luciferdoosjes. Ik zie honderden vrachtauto’s af en aan rijden. Een logistieke mierenhoop. Wat een prestatie van zo’n klein land!

‘Zie je die nieuwe kranen verderop, die net worden geïnstalleerd?’ glundert de premier. ‘Dat zijn de allergrootste kadekranen ter wereld. Ze hebben een reikwijdte van 24 containers breed.’ Mijn mond valt open. De premier glimlacht. Handen in z’n zakken.

‘ECT’, staat er op de kranen. Europe Container Terminals, legt de premier uit.

Een Nederlands bedrijf met een Engelse naam, wat zijn jullie toch internationaal, mijmer ik bewonderend.

‘Juist’, zegt de premier. En dan aarzelend: ‘Nou ja. Helemaal Nederlands is ECT natuurlijk niet.’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan. ‘Eh, ECT is uiteindelijk van Hutchison Whampoa. Uit Hongkong.’

‘Hongkong?’ vraag ik. ‘Hoezo Hongkong? Dit is toch Rotterdam?’ Ik snap het niet. ‘En die nieuwe, allergrootste kranen dan? Die zijn toch wel Nederlands?’

Niet helemaal. Ik zie wat zweet op het voorhoofd van de premier. ‘Die komen uit Sjanghai. Ze kwamen kant-en-klaar op een schip hiernaartoe. Ze gaan Chinese spullen uitladen, die dan met Poolse vrachtauto’s direct doorgaan naar Duitse winkels.’

Hij kijkt opeens veel minder opgewekt. Ik snap er niets meer van. ‘Maar wanneer verdient Nederland er dan wat aan?’ ‘Nou, ja. De schepen betalen havengeld. En soms moet een actiesticker op een Koreaanse tv, bestemd voor Duitsland, worden geplakt. Dat doen de Nederlanders dan.’

Maar dan breekt de brede grijns weer door bij de premier. ‘Weet je wat wij gaan doen, Moritz?’ Hij slaat op mijn schouders. We stappen weer in de auto. ‘We gaan naar het noorden. Onze gasbel bekijken.’

Deel 2: De Gasbel

(Illustraties: Erik Varekamp)

De regen is gestopt. De lucht is blauw en het is koud. In mijn rechterbil prikt nog altijd de vering van de stoel. Ik zit weer in de oude Saab van de premier van Nederland. We gaan naar Groningen. Naar de gasbel.

‘Ons gas is ons goud’, doceert de premier, terwijl hij over de A7 naar de Afsluitdijk rijdt. ‘Ons vermogen. Het is wat ons kredietwaardiger maakt dan alle eurolanden bij elkaar. Nederland kan niet failliet, want we kunnen altijd betalen met gas.’

Daar zit wat in, denk ik. Nederland mag dan de kortste werkweek ter wereld hebben, de hoogste private schuld en een economie die al vijf jaar niet groeit, wat maakt het uit als het aardgas gratis uit de grond komt spuiten? Ik maak wat aantekeningen op mijn S&P-kladblok. De premier knikt me bemoedigend toe.

We tanken op de Afsluitdijk. Terwijl de premier zijn Saab volgooit schreeuwt hij, net als gisteren bij Rotterdam, naar een andere auto: ‘Hé, jij daar. Koop eens een nieuwe auto!’

‘Doe effe normaal man!’, reageert de bestuurder boos. ‘Doe lekker zelf normaal!’ kaatst de premier terug. ‘Tjonge, jonge.’ Dan weer die schaterlach.

Anderhalf uur later stappen we uit. ‘Slochteren’, zegt de premier en maakt een weids gebaar met zijn armen. ‘Het land van boer Boon. Boven de grond alleen de groene waas van gras. Onder de grond onze kredietwaardigheid. Onze triple A.’

Ik pak m’n blocnote. ‘Hoeveel gas zit er onder de grond?’ vraag ik.

‘Nog ongeveer 1000 miljard kubieke meter’, zegt de premier. ‘Sinds de jaren zestig hebben we er al 300 miljard euro aan verdiend. Ik zit goed in die cijfers.’ Dan lachend: ‘Al kan ik er natuurlijk best 50 miljard naast zitten.’

Ik vraag: ‘Waar is dat geld nu? In een staatsfonds, net als in Noorwegen?’

De premier schudt zijn hoofd. ‘Zo doen wij dat niet. Wij betalen er onze uitkeringen mee. En onze ambtenaren. En af en toe gaat er een envelopje naar een VVD-Statenlid of zo. Geld moet rollen, Moritz. Want we moeten sterker uit de crisis komen!’

‘Dus eigenlijk is dit de plek waar Nederland z’n vermogen oppompt en opmaakt?’ vraag ik. ‘Waar de Nederlandse balans razendsnel wordt verkort? Als straks het gas op is, heeft Nederland een enorm gat in de begroting.’

De premier kijkt zuur. ‘Ik weet niet wat je bedoelt. Volgens mij ben je moe. Het is laat. Kom, we zoeken een hotel.’

Later lig ik onder ruwe lakens in de herberg van een Gronings dorpje. Denk na over de dag, over Rotterdam en Slochteren, over Chinezen en Polen, over korte werkweken, hoge schulden, verspilde gasbaten en val pas laat in slaap.

Ik schrik wakker. Mijn bed schudt. Een glas water trilt van het nachtkastje. Een stoel valt om. De houten balken in het dak kraken en er vallen grote stukken witte stuc uit het plafond. Geschrokken doe ik het licht aan en zie opeens een grote scheur ontstaan, in de muur onder het raam. Wat is er aan de hand?

De premier stormt mijn kamer in. Hij draagt slechts een boxershort en een oud T-shirt met grote letters. ‘Rita is ruk’, lees ik.

De premier schreeuwt en trekt aan mijn arm. ‘Moritz, dit gaat mis! We moeten wegwezen.  Pak je koffer! De auto in! Snel! We gaan naar Eindhoven.’

 

Deel 3: De Hightechcampus

Weer die Saab. En weer die prikkende veer in mijn bil. De wolken zijn vandaag zo grijs dat ik niet zie waar het grauwe land eindigt en de koude lucht begint.

We rijden twee uur in stilte. Pas bij Arnhem schraapt de premier zijn keel. ‘Eindhoven’, zegt hij. ‘De slimste regio ter wereld. Nederlands vernuft, Nederlandse hersens, Nederlands ondernemerschap. Dat is het fundament onder onze welvaart.’

Even later: ‘Er is niets mis met Nederland wat wij niet kunnen repareren met wat er goed is aan Nederland.’ Ja, ja, bla, bla, denk ik. Leert hij dit soort zinnen uit zijn hoofd? Zijn opgewekte stem lijkt gespeeld. Zijn lach klinkt vals.

Het is zachtjes gaan sneeuwen wanneer we de snelweg verlaten. ‘Hightechcampus’ lees ik op een trendy staalconstructie vol keien. Als we parkeren, zie ik dat de premier iets wil schreeuwen naar een automobilist die ook net uitstapt. Ik grijp ik zijn arm en sis: ‘Hou op over die nieuwe auto’s.’ Hij kijkt beduusd.

Het besneeuwde wandelpad is breed en voert ons naar een modern gebouw met veel glas. ‘Young High Tech Entrepreneur’s Day’ staat er op bord. Het is een soort beurs voor jonge technische bedrijven. ‘Welke ondernemer wil mijn 06-nummer?’ roept de premier bij binnenkomst joviaal.

Hij neemt me mee naar het ­kraampje van een start-up. Ze maken iets dat ‘multi layer display accelerator’ heet. Verderop vertelt een jonge ondernemer over zijn ‘hybrid photovoltaic thermal zonnecellen’. Iemand laat een werkende circulaire elektromotor zien.

Je zou er enthousiast van worden. Maar ik ruik nattigheid. Ik hoor alleen maar Engels. Vaak met een Russisch, Indiaas of Israëlisch accent. Zelden het boerenkool-Engels van de Nederlander.

‘Werken er ook Hollanders in uw bedrijfje?’ vraag ik een jonge twintiger met baard en hip mutsje. ‘Sure’, antwoordt hij. ‘We hebben één Nederlander in dienst. Voor de subsidieaanvragen. Zonder kennis van de lokale regels gaat dat niet.’

De premier trekt me snel mee. ‘Hier zijn échte Nederlandse ondernemers.’ We staan bij stand met drie Apple-computers en evenzoveel jongens met appelwangen. Echte Nederlanders. Ze hebben een nieuwe website ontwikkeld waar mensen 3D-printers van elkaar kunnen lenen, waarmee ze logeerbedden kunnen uitprinten, waar vervolgens toeristen op kunnen slapen. Het heet ‘3Dbnb’ en heeft een YouTube-kanaal met honderdduizend abonnees en al vijf miljoen likes op Instagram.

Indrukwekkend. Bij S&P krijgen we nooit likes. De appelwangen vertellen dat Sergey Brin van Google wil investeren. ‘Maar we willen eerst met Keith Rabois praten. Dat is de investeerder achter LinkedIn, Etsy, Yammer en Yelp’, leggen ze behulpzaam uit.

Ah. LinkedIn. Dat ken ik. Dan vertellen ze dat ze dit jaar een belangrijke beslissing moeten nemen. Een keuze die de toekomst van 3Dbnb zal bepalen.

De premier trekt aan mijn mouw: ‘We moeten verder.’ Maar ik ben geboeid. ‘Welk besluit? Welke belangrijke keuze?’

‘We zijn uit de subsidiefase’, legt een van de appelwangen uit. ‘Dus moeten we de locatiekeuze maken.’ Hij kijkt met een schuin oog naar de premier die driftig met zijn hoofd schudt en zijn vlakke hand heen en weer voor zijn keel beweegt. ‘Welke locatiekeuze?’ vraag ik.

‘Waar we ons vestigen. Eerst in Berlijn? Of meteen in Silicon Valley?’

De premier laat zijn armen vallen. Zijn schouders hangen omlaag. ‘Ik geef het op, Moritz. We gaan terug naar Den Haag.’

Deel 4: De Oude Econoom

‘We gaan terug naar Den Haag’, had de moedeloze premier gezegd. Maar zelfs dat blijkt moeilijk. De sneeuw valt nu in dikke vlokken en is een harde wind opgestoken. Als de Saab de snelweg op draait, is de belijning al niet meer zichtbaar. Terwijl de schemer invalt, zie ik de eerste sneeuwduinen op de weg ontstaan.

De premier lijkt er geen erg in te hebben. Hij zit zachtjes mopperend achter het stuur en let nauwelijks op de weg. Ziet hij die hoge rand van vastgevroren sneeuw dan niet?

De auto schiet omhoog. De veer in mijn stoel, die al twee dagen in mijn rechterbil prikt, breekt met een knal. Au! Bij het neerkomen slaat de motor af. We glijden van de weg. De berm in. En komen tot stilstand in een hoge berg pasgevallen sneeuw. We leven nog. Maar de Saab is dood.

Twee mannen, op nette schoenen en in dunne donkerblauwe pakken lopen de ijskoude nacht in. Het Brabantse land is wit en leeg. De sneeuw is op veel plekken kniehoog. ‘We moeten doorpakken en vooruitkijken’, prevelt de premier bij iedere stap. ‘Het wordt straks beter, het ergste is bijna voorbij.’ Maar de kou dringt al verder door in ons lijf. In onze botten. Ik kan niet meer. Is dit het einde?

Dan roept de premier: ‘Daar, die gele waas! Een lichtpuntje!’ Het is een kleine boerderij. Een oude heer doet open. Zijn vrouw geeft ons dekens en warme chocolademelk. Even later zitten we bij een warm vuur.

De heer blijkt een oude econoom. Veel haar zit er niet meer op zijn hoofd, maar als hij lacht, komen er jeugdige kuiltjes in zijn wangen. ‘Mark Rutte bij m’n open haard’, zegt hij vrolijk. ‘Wie had dat gedacht? En wie bent u?’ Ik stel me voor.

‘Van S&P?’ herhaalt hij lachend. ‘Dus u bent die domoor die denkt dat Nederland geen drie A’s verdient.’

Ik vertel hem over onze terechte twijfels over de Nederlandse economie. En over mijn reis met de premier. Over Chinezen en Polen in Rotterdam, Russen en Indiërs in Eindhoven, over de enorme schuldenberg en de leeglopende gasbel.

‘U snapt er echt niet veel van, hè?’ zegt de econoom vaderlijk. ‘Dat gas is een vloek. Het heeft ons lui en vadsig gemaakt. De Hollandse ziekte. Hoe eerder het op is, hoe beter.’

‘En tegenover de private schulden staan veel grotere pensioentegoeden’, gaat hij verder. ‘Tegenover de staatsschuld staat een enorme belastingclaim op de pensioenpot. We zijn schathemeltjerijk. Nederland is misschien niet zo liquide, maar wel zeer solvabel.’

Ik zoek mijn blocnote, maar bedenk dat die in de auto heb laten liggen. Dan maar luisteren.

De econoom doceert verder: ‘Maar het mooiste van je verhaal is dat we de haven van Rotterdam aan een Chinees verpatsen, dat we de slimste Russen naar Eindhoven lokken en dat onze jonge ondernemers naar de VS willen. Precies op die constante uitwisseling van ideeën, mensen, producten en geld met de rest van de wereld, is onze welvaart gebouwd. Dát is de kracht van Nederland. Dat is onze kredietwaardigheid.’

Later liggen we samen in de kleine bedstee van de boerderij. Ik overdenk stil de woorden van de econoom. Hoe kon ik zo kortzichtig zijn? Ik stoot de premier aan.

‘Zeg, Mark. Die derde A krijg je terug. Maar op één voorwaarde.’

‘Welke voorwaarde, Moritz?’

‘Morgen koop je een nieuwe auto.’

EINDEJAARSFEUILLETON 2012: Eén minuut om de euro te redden

Dit jaar mag ik voor de zevende maal het Eindejaarsfeuilleton voor het Financieele Dagblad schrijven. Even helemaal los op het nieuws en de onzin van afgelopen jaar. Heerlijk om te doen, want hoe vaak krijg je de kans als journalist om volslagen fictie in de krant te krijgen? 

Voor wie het leuk vindt, zet ik de komende dagen mijn oude feuilletons op deze blog. Gisteren de eerste uit 2011. Vandaag het feuilleton van 2012, over dat cruciale moment in de eurocrisis dat jaar, toen de Bestuursraad van de ECB besloot in te stemmen met Outright Monetary Transactions (OMT). Dat was een buitengewoon omstreden besluit, maar zorgde wel voor rust tijdens de eurocrisis. Misschien zelfs voor de redding van de munt.

We gaan naar 6 september 2012, Eurotower Frankfurt. De cruciale stemming over de toekomst van de euro is net begonnen…

Eén minuut om de euro te redden

Deel 1: De Spanjaard

Luis Mariá Linde zweet. Niet dat het zo warm is op de 36ste verdieping van de Eurotower in Frankfurt. Maar het hoge voorhoofd van de gouverneur van de Banco de España glimt en zijn bril beslaat. Hij doet hem af poetst de glazen met zijn zakdoek. Het pak van de gouverneur kriebelt en de boord van zijn strakke overhemd prikt in zijn nek.

Dit is pas de zesde vergadering van de Bestuursraad van de Europese Centrale Bank die Linde bijwoont. Begin juni volgde hij Miguel Angel Fernando Ordóñez op als hoogste man van de centrale bank van Spanje. Nu op 6 september, tijdens de belangrijkste ECB-vergadering in de geschiedenis van zijn land, is Linde de nieuwkomer in het gezelschap van de 23 mannen die de euro moeten redden. Vandaag is de dag waarop die redding moet slagen. Linde wrijft met zijn zakdoek in zijn ogen en zet zijn bril weer op, als hij voorzitter Mario Draghi hoort zeggen: “Ik stel voor dat we gaan stemmen”. De bril beslaat subiet weer.

“Stem voor, stem allemaal voor”, prevelt Linde binnensmonds. Het is een wens, maar ook een verwachting. Tijdens de bespreking van het voorstel van Mario waren er meer voorstanders dan tegenstanders. Het reddingsplan was tijdens de vergadering van begin augustus al even ter tafel gekomen, en ook toen viel het goed

Natuurlijk, de Duitsers is tegen, weet Linde. Die melkmuil van de Bundesbank begon voor de zoveelste keer met zijn hoogdravende en theoretische gezanik over onafhankelijkheid van de ECB en het verbod op monetaire financiering. Gelukkig snoerde Mario hem de mond voordat hij weer uit het EU-verdrag kon gaan citeren. ¡Qué estúpido!

Dan had die andere melkmuil, die uit Nederland, een meer verrassende bijdrage. Hij leek het zowaar oneens met zijn Duitse leeftijdsgenoot! Niet dat er aan zijn ingewikkelde betoog over ‘geloofwaardige controlemechanismen’ een touw viel vast te knopen. Maar misschien stemt hij voor Mario’s voorstel. Dan zou de Duitser alleen staan, en is er geen sprake van een pijnlijke tweedeling binnen de ECB, maar van een enkele dissident. Dat kan andere twijfelaars over de streep trekken.

Twijfelaars? Lafaards, is een betere term. Het is toch voor iedereen zonneklaar dat de monetaire unie op het punt staat uiteen te vallen. De financiële markten speculeren openlijk op een Spaanse exit euro. De rente die de Spaanse overheid moet betalen is tot ondraaglijke hoogte opgedreven. Spanje gaat kapot als de ECB met de armen over elkaar blijft zitten, en sleept de rest van de eurozone mee. De ECB moet aankondigen weer staatsschuld op te gaan kopen. Blaas de speculanten van de markt! We kunnen het, dus waarom doen we het niet?

O, wacht. De Duitser gaat stemmen. Tegen. Wat een domkop! ¡Cago en tu leche!

 

Eén minuut om de euro te redden

Deel 2: De Duitser

Nein, nein, nein! Ik doe het niet! Ik laat me niet dwingen door die stiekeme Italiaan met zijn eeuwige glimlach. De oude vos die in de jaren negentig als topambtenaar van Financiën met vage boekhoudkundige trucs eigenhandig Italië de euro in rommelde. Wil hij dat ik voor zijn voorstel stem om Spaanse obligaties op te kopen? Nein, nein, nein!

Het is een vernuftig voorstel, moet Jens Weidman, de jonge president van de Bundesbank, toegeven. De ECB belooft obligaties op te kopen, maar alleen als Spanje zich schikt naar de eisen van de Europese Commissie. Laat die zich maar zorgen maken over draaikonterij van de Spaanse politici, die de ene dag in Brussel harde hervormingen beloven, en de volgende dag aan de kiezers vertellen dat alles bij het oude blijft. Prima dat de ECB daar buiten blijft

Maar Weidmann kan niet voor Draghi’s opkoopprogramma stemmen. Hij zou geen leven meer hebben. De Duitse pers zou hem direct veroordelen als een nep-Duitser met zwakke knieën, die het land regelrecht de hel van de hyperinflatie in loodst. Daar zou hij op zich nog wel tegen kunnen. Hij is baas van de BuBa dankzij Angela Merkel. En wie Mutti aan zijn kant heeft is bijna onaantastbaar.

Bijna. Er is een groepje mannen dat zich van Merkel niets aantrekt: de oude garde van de Bundesbank. Enorme mannen in enorme pakken, al sinds de prehistorie in dienst van de centrale bank. Zij zijn de Bundesbank. Als je iets doet wat zij niet willen, gaan ze om je heen staan. Ze schreeuwen dat je het mis hebt. Dat de euro niet koste wat kost hoeft te worden gered. Dat Duitsland moet dreigen met uittreden uit de monetaire unie. Ze praten hard, met rode koppen. Ze staan zo dicht bij, dat je de haren in hun neus kunt zien trillen. ‘Geen inflatie!’, roepen ze. ‘Geen geldgroei’. Schuim staat op hun mond.

Weidmann rilt als hij terugdenkt aan die eerste dag op de Bundesbank. ’s Ochtends was hij nog een ambitieuze topambtenaar die de centrale bank het pragmatisme van de moderne tijd zou bijbrengen. ’s Avonds, na het indringende gesprek met de Buba-dino’s, ging hij naar huis als conservatieve ijzervreter. Sindsdien gaf hij op iedere suggestie om de euro te redden het voorgeschreven standaard antwoord: ‘Dat kan niet, want dan gaat de inflatie omhoog’.

Daarom kan hij niet voor Draghi’s voorstel stemmen. Hij kan het niet en hij durft het niet. Godzijdank stemt de meerderheid wel voor. Misschien zelfs ook de Nederlander. Hoe doet hij dat toch? Lopen er op De Nederlandsche Bank dan geen conservatieve inflatie-hooligans rond? Ah, kijk. Hij is net aan de beurt. “Voor”, zegt de Nederlander. Die durft

 

Eén minuut om de euro te redden

Deel 3: De Nederlander

Doe ik het? Ga ik echt voor een ongelimiteerd opkoopprogramma stemmen? Klaas Knot dubt tot het laatste moment. Een paar maanden geleden was hij nog tegen. Mordicus tegen. ‘Het opkoopprogramma is in diepe slaap: daar blijft het.’, had hij in een interview gezegd. Hij haalde er de wereldpers mee. ‘Als iemand Zuid-Europa moet helpen, dan andere overheden. Niet de ECB’, had hij er stoer aan toegevoegd

Die avond kreeg hij een telefoontje van Jens Weidman van de Bundesbank. ‘Gut gesprochen, Klaas!’ Ze hadden samen gelachen om de domme Spanjaarden die werkelijk dachten dat Noord-Europa de geldpers voor hen zou aanzwengelen. Het idee! ‘Dop je eigen boontjes maar, amigos!’, had Knot geroepen. Hij hoorde Jens aan de andere kant van de lijn hikken van het lachen. Twee dagen later werd er bij het Frederiksplein een doos vol Thüringse bloedworsten bezorgd, met een handgeschreven briefje van Jens: “Für mein Standhafter Freund”. Vrienden voor altijd.

Maar nu gaat hij breken met zijn Duitse strijdmakker. Hij loopt over naar team-Mario. Knot durft de Duitse bankpresident aan de andere kant van de enorme ronde vergadertafel niet aan te kijken. Wat zal de pers morgen over hem schrijven? Ze zullen me een draaikont noemen. Een flip-flopper.” denkt Knot. Zal ik toch maar tegen stemmen?

Nee, niet twijfelen. Ik ga de euro redden. Dit moet gebeuren. We moeten de markten leren dat de euro een blijvertje is. Ook in Spanje. Bovendien, denkt Knot, wie maakt me wat? Ik hoef binnen DNB geen tegenstand te vrezen. De meeste andere directieleden zitten er nog korter dan ik. En als iemand het met me oneens is roep ik gewoon ‘cultuurverandering!’ en degradeer hem tot bankbiljettenstrijker. Je bent verandermanager, of je bent het niet.

In Den Haag zullen ze ook niet moeilijk doen. Daar hebben ze wat anders aan hun hoofd. Rutte heeft zijn kabinet uit handen laten vallen. De amateur. En De Jager staat in de peiling op negen zetels verlies. ‘I am Dutch so I can be shunned”. Midden in de diepste crisis in vijftig jaar, zijn de holle vaten van Den Haag bezig met navelstaren. Dan moet ik het voortouw maar nemen.

Hij heeft zijn huid duur genoeg verkocht, overweegt Knot. Draghi heeft moeten beloven alleen obligaties op te kopen van landen die hulp aanvragen bij het Europese noodfonds. Na twee maanden stopt het opkoopprogramma automatisch. Dan gaat de trojka controleren of het land zich aan alle afspraken houdt. Pas na groen licht van de trojka wordt het opkopen herstart. Keiharde conditionaliteit. Een waterdicht systeem, denkt Knot niet zonder trots.

Hij gaat rechtop zitten, schraapt zijn keel en stemt voor. Vanuit zijn ooghoek ziet hij dat Draghi hem vaderlijk toeknikt. Met een klein lachje om zijn mond. Zo’n Goldman Sachs-lachje.

 

Eén minuut om de euro te redden

Deel 4: De Italiaan

Kijk ze zitten. De zwetende Spanjaard, de bange Duitser, de talmende Hollander en al die andere lokale bankpresidentjes. Mario Draghi laat zijn blik rond de vergadertafel gaan. Mijn pionnen, denkt hij met plezier. Op mijn schaakbord. Mijn geniale spel. Ik ben de grootmeester. Il Grande maestro internazionale.

Ze wilden stemmen over zijn nieuwe opkoopprogramma. En hij laat ze stemmen. Maar de uitkomst staat al vast. Het besluit over zijn omstreden programma wordt niet hier genomen. Dat gebeurde ruim twee maanden geleden, in Londen. Daar had hij het fait accompli gecreëerd. Onaangekondigd zei hij tegen een zaal met bankiers dat de ECB alles zou doen om de euro te redden. “En geloof me, het zal genoeg zijn!”, had hij er impulsief achteraan geroepen. Goed, dat laatste was misschien iets te dramatisch geweest. ‘Calma Mario, calma’, zou zijn Jezuïtische retoricaleraar hebben gezegd. Maar het had gewerkt. De volgende dag gingen de rentes van Spanje en Italië omlaag. Mijn woorden redden landen van de afgrond, had Draghi zich met een mengeling van genot en huiver gerealiseerd.

Draghi was koud terug uit Londen, toen Jens Weidmann belde. Wat hij aan het doen was. Of hij dacht dat de Bundesbank hiermee akkoord zou gaan. Dat het einde van de euro juist als een zwaard van Damocles boven Zuid-Europa moest blijven hangen, zodat ze daar eindelijk eens zouden bezuinigen. Draghi liet de Duitser uitrazen, hing op en belde meteen een ander nummer. Dat van het Bundeskanzleramt.

Merkel en hij waren er samen snel uit. De Kanzlerin snapte dat als Draghi de euro zou redden, zij dat niet hoefde te doen met Duits belastinggeld. Hij gaf haar de overwinning in de verkiezingen van 2013. Zij liet in ruil haar oude vriend Weidmann vallen. Er zou geen breuk komen binnen de ECB, maar een breuk binnen Duitsland, met aan de ene kant de Bundesbank en aan de andere kant de Duitse regering. Jörg Assmussen, het Duitse lid van Draghi’s ECB-directie zou het programma steunen, beloofde Merkel.

Toen hoefde hij alleen nog de Nederlandsche Bank naar zijn kamp te lokken. Goed dat daar tegenwoordig die nieuwe jongen zat, die kort geleden als ambtenaar op Financiën de eurocrisis had moeten managen. Zo iemand wist dat de politiek de euro nooit zou kunnen redden. Dat de ECB, het enige functionerende Europese instituut het moest doen. De belofte – hoe ongeloofwaardig ook – dat Draghi het opkopen zou staken als Spanje zich niet precies aan de afspraken hield, was voor Nederlander genoeg.

Kijk maar. De Nederlander stemt. Hij is voor. Iedereen is voor, behalve Weidmann. Maar die bangerik doet maar als of, weet Draghi. Die heeft de luxe van het overstemt worden. Wij redden vandaag de euro, en hij kan blijven spelen dat hij het zo niet wilde. Commediante! Tragediante!

Eindejaarsfeuilleton 2011: De Blokhut

In 2011 schreef ik mijn eerste Eindejaarsfeuilleton voor het FD. Dit jaar mag ik voor de zevende maal even helemaal los op het nieuws en de onzin van afgelopen jaar. Heerlijk om te doen, want hoe vaak krijg je de kans als journalist om volslagen fictie in de krant te krijgen? 

Voor wie het leuk vindt, zet ik de komende dagen mijn oude feuilletons op deze blog. Hieronder de eerste uit 2011. De eurocrisis was volle hevigheid uitgebarsten en leek door het totale gebrek aan politieke daadkracht van de Europese leiders, nauwelijks oplosbaar. De Europese Centrale Bank stond nog aan de zijlijn. Het “Whatever it takes” van Mario Draghi had nog niet geklonken. De situatie zag er hopeloos uit. 

 

De Blokhut (Eindejaarsfeuilleton FD 2011)

Deel 1: Naar de Poolcirkel

Wat is erger, de kou of de honger? De kou trekt uit de houten vloer waarop ik zit, steeds verder mijn lijf in. De honger zit van binnen en knaagt aan mijn ingewanden. Ik ben niet de enige die er zo bij zit, in deze blokhut die al meer als een doodskist voelt.

Om mij heen zitten zestien mannen en vrouwen. Allen even hongerig en koud. Nou ja, de Italiaan zal het nog kouder hebben, in zijn dunne maatpak. Zijn laatste maaltijd was minstens drie dagen geleden. Te horen aan haar zware gesnurk kan mijn grote Duitse vriendin de kou en honger nog wel lijden.

Maar ik kan niet slapen. Wat doen we hier, zeventien armzalige Europeanen? Wie heeft dit bedacht? Het antwoord is pijnlijk: ik was het zelf die de rampzalige expeditie op touw zette. Samen met de redactie van deze krant. Als ik mijn ogen sluit ben ik weer terug op die redactievergadering ergens begin december…

“We nodigen uit ieder euroland een burger uit voor een bijeenkomst over de toekomst van Europa”, stel ik enthousiast voor. De rest van de vergadering vindt het een prachtig idee. We kiezen een afgelegen plek buiten het eurogebied: een blokhut in de sneeuw van Noorwegen, net onder de poolcirkel.

Daar zullen we, buiten bereik van telefoon of internet, over de euro praten en onze Europese idealen herontdekken. Na een oproep op twitter hebben we de zestien Engelssprekende vrijwilligers zo bijeen. Ik ga zelf mee namens Nederland.

Het is geen gratis reisje. Vervoer wordt geregeld, maar de deelnemers moeten zelf voor eten zorgen. Bovendien zal iedereen specialiteiten uit zijn of haar land meenemen, om op oudejaarsavond met een groot diner het tienjarig bestaan van de eurobiljetten en -munten te vieren.

Er gaat een lange brief uit met instructies over voedsel, kleding en schoeisel. Alle deelnemers moeten schriftelijk beloven zich aan de strenge regels te houden.

Met kerst treffen we elkaar op het vliegveld van Oslo. Vandaar gaat het per bus de poolnacht in. We zijn bijna compleet. Alleen de Griekse deelnemer is niet komen opdagen.

Ik kijk rond in de bus en zie een divers gezelschap. De keurig geklede Italiaan is naast de mooie Spaanse gaan zitten. De kolossale Duitse dame, gekleed als een advertentie voor bergsportartikelen, met donzen jas, gevoerde broek en enorme bergschoenen, zit naast de magere Slowaak.

Achterin zie ik de vrolijke Ier praten met de jonge vrouw uit Slovenië. Voorin de bus staat de kleine Fransman. Hij is druk in gesprek met de chauffeur. Uit zijn Engels met dik accent maak ik op dat hij een kortere weg naar de blokhut weet. De norse chauffeur negeert zijn aanwijzingen.

Ik zit zelf naast een zwijgende Fin in volledig winteruniform. Hij heeft zijn warme muts en dikke wanten aangehouden. De krant heeft mij ook in degelijke winterkleding gestoken. Gelukkig maar, want de laatste tien kilometer naar de blokhut zullen we te voet afleggen. Door de sneeuw.

Ik kijk om naar de Italiaan in zijn maatpak, en zie aan zijn voeten dunne zomerschoentjes. Geen sokken. Zou hij de instructies niet hebben gelezen?

 

De Blokhut

Deel 2: De Duitse hutkoffer

De eerste kilometers die we te voet afleggen, kunnen we het spoor van een sneeuwscooter nog volgen. Daardoor schieten we flink op. De Ier zet er stevig de pas in en loopt voorop. In zijn kielzog de rappe Italiaan, die opgewekt rondjes cirkelt om de mooie Spaanse. Ze dragen allebei een kleine schoudertas. De Portugees probeert aansluiting te krijgen bij de kopgroep. In zijn hand een plastic tas van het vliegveld.

Ik loop er een flink stuk achter. Mijn enorme rugzak is zwaar en mijn bergschoenen zakken weg in de sneeuw. Ik richt mij op de Fin en de Oostenrijker vlak voor mij. Zij hebben meer sneeuwervaring en dragen hun minstens even grote rugzak met meer gemak.

Achter mij loopt de Duitse dame. Zij sleept een gigantische hutkoffer met zich mee, die haar pas flink vertraagt. De Fransman doet een charmante poging haar te helpen. De kopgroep verdwijnt al verder uit het zicht.

De laatste kilometers naar de blokhut zijn een ware martelgang. Voor de kopgroep omdat ze met hun dunne zomerschoentjes door een halve meter sneeuw moeten ploegen — de sneeuwscooter nam hier een andere weg. Voor de zwaarbepakte achterblijvers omdat die tot voorbij hun knieën in de verse sneeuw wegzakken.

Uiteindelijk bereiken we de hut. De Sloveense heeft in een mum van tijd het haardvuur aan. De Italiaan laat zijn voeten ontdooien. Iedereen zakt tevreden weg in de stoelen en banken rond het vuur. Tijd om te eten!

De Fransoos wil wel koken. Allemaal leveren we wat van onze meegebrachte proviand in. De hutkoffer van de Duitse blijkt tjokvol Duitse worsten te zitten, waarvan we er een paar roosteren boven het vuur. De Ier pakt een dozijn ‘Crubeens’ uit zijn tas, de traditionele gekookte varkenspoten, die de meesten van ons beleefd afslaan.

De Portugees heeft nauwelijks eten meegenomen. Alleen een paar repen chocolade, die hij op het vliegveld kocht. Vreemd, denk ik. Heeft hij dan niet gelezen dat we hier voor ons eigen eten moeten zorgen? De Italiaan brengt een kilo pasta in. Ik krijg de indruk dat er niet veel meer in zijn tas zit. En de Spaanse draagt een half brood bij. Ik zie wat scheve gezichten, maar als de Fransman zijn meegebrachte flessen wijn opentrekt, is dat snel voorbij. Het is laat als we de slaapzolder opzoeken.

De volgende ochtend wacht ons een verrassing: gebrul van een sneeuwscooter en dan een klop op de deur. De Griek is toch gekomen! Hij had de vlucht gemist, maar heeft zich in het volgende vliegtuig weten te praten.

Beneden aan de berg heeft hij net zo lang bij een Noor gezeurd tot die hem naar de hut bracht. Dat is een beetje vals spelen, maar we heten hem toch van harte welkom.

Maar waar is zijn bagage en proviand? “Mijn spullen staan nog beneden”, legt de Griek uit. “Ik heb zo veel lekker eten meegenomen, dat kon niet in één keer mee. Ik laat het snel brengen.”

Dat is mooi, want ik heb inmiddels onze voedselvoorraad geïnventariseerd, en het is veel minder dan gedacht.

 

De Blokhut

Deel 3: Honger

Hoe weinig eten we eigenlijk hebben, blijkt die avond al. De Fransman gaat weer koken en wil de hutkoffer met Duitse worsten openen. Maar die zit opeens op slot. “Eerst maar eens horen hoe jullie het voedseltekort willen oplossen”, zegt de Duitse dame kortaf. “Pas dan gaat het slot er weer af.”

Haar woorden leiden tot opgewonden rumoer. Er ontstaat direct een fikse ruzie over wie er zijn voorraad moet afstaan voor de maaltijd. De Ier biedt gul zijn gekookte varkenspoten aan, maar de groep slaat dat aanbod af. Verder komt niemand over de brug. We gaan hongerig en boos naar bed, met de afspraak om morgen over het probleem te vergaderen.

Niemand slaapt goed die nacht. Vanwege de honger, maar ook omdat er continu gefluister opstijgt uit het bed van de Duitse. Het klinkt als druk overleg, maar met wie praat ze? ’

’s Ochtends is haar bed leeg en als we beneden komen, zit ze samen met de Fransoos aan tafel. “We zijn er uit”, kondigen ze tevreden aan. “Zo gaan we het doen.”

Dan volgt een ingewikkelde uitleg over rechten en plichten, schuld en boete. Uiteindelijk komt hun plan hierop neer: iedereen met voedsel zal daarvan een klein beetje in een speciale trommel doen, die beheerd wordt door een van de aanwezigen. (De Luxemburger biedt zich meteen aan als vrijwilliger.)

Wie hongerig is en zelf geen eten meer heeft, mag iets uit deze noodtrommel pakken. Maar alleen als hij of zij eerst buiten minstens een mand hout hakt of sprokkelt voor het vuur. Voor wat hoort wat.

“Tjonge, wat overdreven,” moppert de Portugees. De Italiaan en de Spaanse zien het ook niet zitten. Maar de Duitse dame houdt voet bij stuk. Even later loopt een groepje dun geklede Zuid-Europeanen met zaag en bijl de poolnacht in. De Ier blijft zitten, maar als we hem vertellen dat varkenspoot echt geen voedsel is, hobbelt hij toch achter de anderen aan. De Griek zegt lachend dat zijn enorme voedselvoorraad elk moment gebracht kan worden. Maar daar trappen we niet in. Ook hij wordt de snijdende kou in gestuurd.

Er wordt die dag in twee groepen gegeten. Aan mijn kant van de tafel ruilen we Duitse worst voor Hollandse kaas, Franse wijn voor Oostenrijkse chocolade en Finse zalm voor Sloveense ham. Aan het andere eind zit een groepje verkleumde houthakkers achter een armzalig plakje worst en een snippertje vis. ’s Nachts rommelen hun magen zo hard dat de anderen er wakker van worden. Het is niet bevorderlijk voor de sfeer op de slaapzolder en er vallen harde woorden.

De stemming daalt naar het nulpunt als de volgende ochtend blijkt dat een van de houthakkers de deur niet goed heeft dichtgedaan. Er zijn beesten in de blokhut geweest! Waarschijnlijk ratten, want de deur van de voorraadkast staat op een kier en de kaas, vis, ham en al het andere voedsel is aangevreten. Ze hebben zelfs een gat weten te knagen in de hutkoffer, en zijn er met een flink deel van de worst vandoor gegaan.

Buiten is inmiddels een stevige sneeuwstorm opgestoken.

 

De Blokhut

 Deel 4: Het Einde

Nu heeft bijna iedereen honger. De Duitse dame knabbelt bij wijze van ontbijt wat op een aangevreten worst. Ik peuzel van de restjes van mijn edammer kaasje. De Fin heeft nog een laatste stukje zalm gevonden. De rest kijkt watertandend toe. Er is maar één oplossing: vergaderen!

Dit wordt een belangrijke vergadering, weet iedereen. De Vergadering der Vergaderingen. Maar het draait uit op een teleurstelling. De hongerigen eisen een deel op van onze restjes. Wij weigeren met argumenten als: ‘Ja, dat zou een mooie boel zijn!’ en: ‘Dan nemen jullie de volgende keer weer geen eten mee!’

Dan komt de Ier met een plan. Tijdens een zoektocht naar hout heeft hij in de verte een lichtje gezien. Is het misschien een andere blokhut? Hij stelt een expeditie voor.

De Expeditie van de Dun Gekleden, schampert de Duitse als even later een groepje vrijwilligers de Ier naar buiten volgt, de donkere sneeuwstorm in. Maar de Fransoos heeft medelijden en leent zijn jas uit.

Na een barre tocht van meer dan een uur vinden de hongerigen de bron van het licht. Het is een grote blokhut die wordt bewoond door een Italiaan uit Frankfurt. Hij kocht het stulpje onlangs van een Franse pensionado. De Ier kijkt door een ruitje en ziet een grote tafel boordevol met eten: dikke plakken spek, hompen reuzel, enorme kazen. Aan het plafond hangen gerookte hammen, glanzend van het vet.

Ze kloppen aan. Een vriendelijke en gesoigneerde heer doet open. Hij luistert beleefd naar hun smeekbede om voedsel. Maar helaas, hij kan niets voor ze doen.

“Ik heb een overdaad aan eten in huis, maar het is allemaal ongezond voedsel”, legt hij vaderlijk uit. “Het is veel te vet. U zou er dik en vadsig van worden. Uw aderen zouden dichtslibben. Ga maar terug naar uw eigen hut. Af en toe een dagje vasten is gezond.” Hij slaat de deur dicht.

De terugweg is een helletocht, dwars door de striemende sneeuw, met bevroren vingers en tenen. De Griek wil opgeven. “Ik wil niet terug naar de hut”, schreeuwt hij. “Laat mij alleen naar het dal lopen. Ik red me wel.”

Maar de anderen slepen hem mee. Pas de volgende ochtend bereiken ze totaal verkleumd de blokhut. Daar blijken die nacht de ratten wederom te hebben toegeslagen. Er is geen kruimel eten meer over.

We hebben allemaal honger en niemand van de zeventien heeft nog energie om hout te hakken. ‘s Avonds dooft de kachel en neemt de nietsontziende kou de macht over in onze blokhut.

Het is inmiddels 30 december. Zeventien euroburgers wachten op het onvermijdelijke einde. Ons experiment is faliekant mislukt. Kwam het door de slechte afspraken? Of probeerden we iets wat niet kan: echte samenwerking smeden tussen Europeanen. Ik heb hongerdromen van enorme Amerikaanse hamburgers en bakken vol Chinees afhaaleten. Maar Amerikanen en Chinezen hebben hier niets te zoeken. Dit is het einde. We gaan er aan.

“Ik zie in de verte die Italiaan uit Frankfurt aankomen”, fluistert de Ier, die met zijn laatste krachten uit het raam tuurt. “Met een slee vol spek en ham.” De arme vent, hij ijlt.

Waarom zou je een hoger loon eisen als daarmee toch vooral de schatkist wordt gespekt?

De werkloosheid daalt, het aantal vacatures stijgt, maar de loongroei blijft beperkt. Economen snappen er niets van. Komt het door de flexibilisering? Of door het lage ledental van de vakbonden? Kunnen we de robot de schuld geven? Zijn er misschien nog veel verborgen werklozen in Nederland, zodat de schaarste alleen op papier bestaat? Of is het gewoon een kwestie van geduld, en zal de dalende werkloosheid zich uiteindelijk vertalen in een loongolf? Niets is zeker, maar ik gokte tot voor kort op de laatste oorzaak. Mensen zijn niet gek, dacht ik, zodra ze zien dat er om hen wordt gevochten, gaan ze heus wel forse looneisen stellen.

Maar toen zag ik de antwoorden die minister van Financiën Wopke Hoekstra vorige week naar de Eerste Kamer stuurde, en sloeg de twijfel toe. Want waarom zou je opslag vragen, als je daar zelf bijna niets van mag houden? Hoekstra gaf antwoord op vragen van de SGP-fractie. Die wilde gedetailleerd weten hoeveel huishoudens netto overhouden van een brutoloonsverhoging. De senatoren waren vooral geïnteresseerd in eenverdienershuishoudens met twee kinderen en een huurwoning. Dat is hun achterban, en juist bij die groep kan het gat tussen bruto en netto groot zijn. De inkomenstabellen die Hoekstra als antwoord gaf, zijn opzienbarend. Omdat we in Nederland bovenop de progressieve belastingtarieven een heel stelsel van inkomensafhankelijke heffingskortingen en toeslagen hebben gebouwd, houden gezinnen netto vaak vrijwel niets over van een brutoloonstijging.

Neem een eenverdienershuishouden met een (karig) bruto-inkomen van zo’n €28.000, twee kinderen en een huurwoning. De inkomstenbelasting voor dit gezin bedraagt volgend jaar ruim €10.000, maar dankzij de inkomensafhankelijke algemene heffingskorting en arbeidskorting hoeft daarvan minder dan de helft te worden overgemaakt. Het gezin ontvangt ook een inkomensafhankelijke zorgtoeslag, huurtoeslag en een kindgebonden budget. Inclusief die toeslagen bedraagt het netto-inkomen ruim €27.600. Per saldo is er dus nog geen €400 van het gezin naar de Belastingdienst gegaan. Men had zich een hoop moeite kunnen besparen door het inkomen gewoon onbelast te laten.

Tegelijkertijd ontneemt deze broekzak-vestzakconstructie bij de kostwinner iedere prikkel om zichzelf op de arbeidsmarkt te verbeteren. Als hij of zij een carrièrestap maakt of meer uren gaat werken, waardoor het bruto-inkomen stijgt, gaan de heffingskortingen en toeslagen omlaag. Van €1000 opslag gaat daardoor per saldo maar liefst €944 naar de belastingdienst. Het gezin gaat er welgeteld €56 op vooruit. Omgerekend: het marginale belastingtarief bedraagt een absurde 94%.

Schermafbeelding 2017-12-17 om 15.09.26

Maar het kan nog doller. Het eenverdienersgezin dat in 2018 €31.000 verdient en €1000 opslag krijgt, verliest de huurtoeslag en gaat er ruim €600 op achteruit! Het marginale tarief is 161%! In de grafiek is te zien hoe €1000 opslag voor alle inkomensgroepen tussen €16.000 en €50.000 per jaar uitpakt. Tot pakweg €20.000 bruto loont het om meer te gaan verdienen. Daarboven levert een hoger brutosalaris netto bijna niets op. Pas vanaf een bruto-inkomen van rond de €40.000 mag het gezin van €1000 opslag zelf weer wat houden, maar door de afbouwende heffingskortingen en het steeds lager wordende kindgebonden budget, nooit meer dan de helft.

Het kabinet ziet dit probleem en probeert er wat aan te doen. In 2021 zal de huurtoeslag langzamer worden afgebouwd en zullen marginale tarieven van meer dan 100% niet meer voorkomen, zo liet Hoekstra weten. Maar ondanks dit beleid zal ook in 2021 voor inkomens tussen €24.000 en €50.000 een brutoloonstijging netto minder dan de helft opleveren.

Schermafbeelding 2017-12-17 om 15.09.45

Voor tweeverdieners zonder kinderen met een koophuis zijn de marginale tarieven ongetwijfeld dragelijker. Maar het feit blijft dat ons goedbedoelde stelsel vol inkomensafhankelijke regelingen buitengewoon pervers kan uitpakken. Geen wonder dat de loonruimte in Nederland vaak wordt gebruikt voor (onbelaste) secundaire arbeidsvoorwaarden, want strijden voor een hoger loon spekt vooral de schatkist.

Bang dat robots en buitenlanders onze banen stelen? Dat doen ze al vijftig jaar en we worden er alleen maar rijker van.

Het jaar is 1969. Wolkers schreef Turks Fruit, de Beatles namen Abbey Roadop en Neil Armstrong zette de eerste stap op de maan. Piet de Jong was onze premier en regeerde over een land met een bloeiende industrie. Van de pakweg 5,3 miljoen werkende Nederlanders werkten er dat jaar bijna 1,3 miljoen in de industrie (inclusief energie- en watersector). Bijna een kwart van de totale werkgelegenheid kwam in 1969 voor rekening van die bedrijfstak. Bijna een halve eeuw later, in het jaar van De wereld volgens GijpThuis van Borsato en precies nul mannen op de maan, is de industrie al lang geen banenmotor meer. De werkzame beroepsbevolking bedraagt nu zo’n negen miljoen en daarvan werkt nog maar 9% in de industrie. In absolute termen: van de 1,3 miljoen banen uit 1969 zijn er nu nog maar 800.000 over. In dezelfde periode is de productie in de industrie bijna verdubbeld.

Onze fabrieken gingen van arbeidsintensief naar grotendeels geautomatiseerd. Maar er is nog een reden dat er nu minder fabrieksarbeiders zijn dan ten tijde van Turks Fruit: het relatieve belang van de industrie in de economie nam flink af. Terwijl de industriële productie verdubbelde, verdrievoudigde het bbp. Nederland de-industrialiseerde, want massaproductie verdween naar lagelonenlanden. Voor iedereen die zich zorgen maakt over de huidige trends van globalisering en robotisering en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid: waar u bang voor bent, voltrekt zich al een halve eeuw. Machines en buitenlanders pikken onze banen al jarenlang in.

En niet alleen in de industrie ging werkgelegenheid verloren. Ook in de bouw werken nu minder mensen dan in 1969. Het aantal banen in die sector ging van ruim 550.000 naar 460.000 nu. In de landbouw werkten een halve eeuw geleden nog 275.000 mensen, tegen 195.000 nu. Opgeteld was industrie, bouw en landbouw ten tijde van Abbey Road goed voor bijna 40% van de werkgelegenheid. In het tijdperk-Borsato is dat nog maar 17%. En toch is er in de tussentijd geen structurele massawerkloosheid ontstaan. Integendeel: er werkt nu een groter deel van de bevolking dan ooit.
Schermafbeelding 2017-12-10 om 23.33.40

Wat zijn al die mensen dan gaan doen? Ze zijn bij de overheid gaan werken, in de zorg en in de zakelijke dienstverlening. De ‘bedrijfstak’ overheid en zorg was in 1969 goed voor 20% van de werkgelegenheid. Sindsdien is dat gestaag gestegen naar 27%. In de zakelijke dienstverlening (de bedrijfstak van juristen, architecten, consultants, ontwerpers, onderzoekers, maar ook schoonmakers en beveiligers) was de banengroei nog veel indrukwekkender: van 9% een halve eeuw geleden, naar 21% nu. Als een sector automatiseert of robotiseert, als ze in het buitenland goedkoper kunnen produceren, dan kost dat banen in die bedrijfstak. Maar het zorgt ook voor lagere prijzen, en dus voor hogere koopkracht voor alle andere Nederlanders. Die nieuwe rijkdom vertaalt zich in nieuwe behoeften en vraag naar nieuwe producten en diensten. In de bedrijven die deze producten en diensten produceren, neemt de vraag naar arbeid daarom toe. Op den duur komt de arbeidsmarkt weer in evenwicht. Inderdaad, basiskennis economie.

Maar in tijden van robotangst en buitenlandvrees herkauw ik die kennis graag. Volgens recent onderzoek van McKinsey verdwijnen er door robotisering en automatisering tussen nu en 2030 wereldwijd tussen de 75 miljoen en 375 miljoen banen. Of, in de vriendelijke woorden van McKinsey: zoveel werknemers zullen moeten wisselen van beroep. Dat is tussen de 3% en 14% van alle werkenden in de wereld. De grootste schok verwachten de onderzoekers in China, maar ook in het Westen wordt de arbeidsmarkt flink opgeschud. Mensen zullen hulp nodig hebben bij deze transitie. De noodzaak voor bij- en omscholing is evident, maar in sommige gevallen zal ook inkomenssteun nodig zijn, denkt McKinsey. Het wordt een ingrijpende overgang. Goed om te weten dan, dat we in Nederland al vijftig jaar succesvol in transitie zijn.

Creatieve destructie vertroebelt de inflatiemeting, waardoor we ons minder rijk voelen dan we zijn

Misschien bent u veel rijker dan u denkt. En ik ook. Misschien is heel Nederland wel rijker. Niet omdat er maandelijks meer inkomen op onze bankrekening wordt gestort of omdat we een vettere spaarrekening hebben, maar omdat ons geld meer waard is dan we denken. Omdat de inflatie lager is dan de statistici meten.

Dat is geen nieuw idee. Ruim twintig jaar geleden twijfelde men in de Verenigde Staten ook aan de kwaliteit van de inflatiemeting. Er werd toen zelfs een speciale commissie, onder leiding van econoom Michael Boskin, opgezet om de meetfout te bestuderen. De Boskin-commissie concludeerde dat de inflatie in werkelijkheid een vol procentpunt lager lag dan de officiële statistieken weergaven. De belangrijkste oorzaak was dat er onvoldoende rekening werd gehouden met kwaliteitsverbetering van producten. Als een product twee keer zo duur wordt, maar ook twee keer zo goed, dan zou daardoor de inflatie eigenlijk niet moeten stijgen. De klant krijgt immers nog altijd evenveel waar voor z’n geld. Naar aanleiding van het Boskin-rapport zou het Bureau of Labor Statistics de meetmethode aanpassen. Ook in andere landen kreeg het rapport veel aandacht. In Nederland probeert het CBS nu ook rekening te houden met kwaliteitsverbetering.

Waarom is het belangrijk om inflatie zo precies mogelijk te meten? Allereerst omdat de hoogte van veel uitkeringen mede bepaald wordt door het officiële cijfer voor de geldontwaarding. Ook in sommige contracten wordt ernaar verwezen. Verkeerd gemeten inflatie kan dus reële gevolgen hebben.

Maar ook macro-economen maken zich druk over de kwaliteit van het inflatiecijfer, want zonder goede schatting van de inflatie valt er geen betrouwbaar antwoord te geven op de basisvragen van de macro-economie. Hoe rijk zijn we met z’n allen? Wat is de economische groei. Hoeveel produceert de economie in totaal? Voor het antwoord is een goede schatting van het bruto binnenlands product (bbp) nodig. Het reële bbp om precies te zijn, gecorrigeerd voor veranderingen in het algemene prijspeil.

Schermafbeelding 2017-12-10 om 23.39.25

De grafiek laat voor Nederland zien hoe dat werkt. Ten opzichte van 1995 is de waarde van de totale Nederlandse jaarproductie (het nominale bbp) met 116% gestegen. Het prijspeil (in dit geval: de bbp-deflator van het CBS) nam in die periode met ruim 66% toe. De economische groei bedroeg dus een kleine 50%.

Stel dat het CBS de inflatie structureel overschat en dat de stijging van het prijspeil in werkelijkheid geen 66% maar 56% was gestegen, dan was de werkelijke economische groei ook 10 procentpunt hoger geweest. Als de inflatie wordt overschat, wordt de economische groei onderschat.

Ook de arbeidsproductiviteit, het reële bbp per gewerkt uur, is dan in werkelijkheid hoger dan de officiële statistieken aangeven. De paradox van de afgelopen twee decennia: snelle technologische vooruitgang, maar toch een forse vertraging van de productiviteitsgroei. Misschien berust deze paradox deels op een meetfout.

Pogingen die meetfout te vinden leverden de afgelopen jaren niet erg veel op. Gratis digitale producten ontbreken in het inflatiecijfer, de kwaliteit van computers en internetdiensten wordt onderschat, maar economen konden niet aantonen dat dit het inflatiecijfer materieel beïnvloedt.

In een nieuw onderzoek doet de vermaarde Franse econoom Philippe Aghion een nieuwe poging. Hij kijkt naar het effect van creatieve destructie op het Amerikaanse inflatiecijfer. Bedrijven worden soms kapot geconcurreerd door nieuwkomers op de markt, die een beter of goedkoper product op de markt brengen. Dat levert een probleem op voor inflatiemeters, omdat er plotseling producten verdwijnen uit hun prijsreeks en er nieuwe producten opduiken. De manier waarop statistici de gaten in hun prijsreeksen dan opvullen (ze schatten de prijs van het verdwenen product door naar de prijzen van overlevende producten te kijken), levert volgens Aghion een flinke meetfout op.

De Fransman schat dat de Amerikaanse inflatie gemiddeld 0,6 procentpunt te hoog wordt ingeschat. De economische groei zou dan jaarlijks structureel ruim een half procent hoger zijn geweest dan we nu denken.

Aghion adviseert in zijn conclusies dergelijk onderzoek ook snel voor andere landen te doen. Ik kan niet wachten op de Europese schatting van de meetfout. Misschien zijn we veel rijker dan we denken.

Brexitfeestje

Niet het einde van de wereld. Geen armageddon. De laatste der dagen laat nog even op zich wachten. Britse lezers van de brexitgezinde krant The Daily Telegraph konden zaterdag opgelucht ademhalen. Ook als het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie geen handelsakkoord sluiten en de ‘harde brexit’ een feit wordt, vergaat de wereld niet, lazen ze.

Gejuich klonk op aan de ontbijttafels in East Lindsey, Great Yarmouth, Mansfield en al die andere kiesdistricten waar een overgrote meerderheid van de inwoners vorig jaar tegen lidmaatschap van de EU stemden. Hier en daar ging er van vreugde een potje ‘breakfast tea’ om. Want stel je voor: een harde brexit, en nog steeds vergaat de wereld niet.

Dat hadden die journalisten van de Telegraph toch maar mooi opgetekend uit de mond van Roberto Azevedo, de directeur-generaal van de Wereldhandelsorganisatie. In eerdere jaren had de krant de Brusselse ‘verslaggever’ Boris Johnson alle ruimte gegeven om met heerlijke onzinverhalen het anti-EU-sfeertje in het land aan te wakkeren. Men had uiterst sympathiek hun kritiekloze medewerking verleend aan de radicale splinterbeweging binnen de conservatieve partij die dapper streed tegen het EU-lidmaatschap. En in de aanloop naar het brexitreferendum had de krant — eigendom van de Australisch-Amerikaanse miljardair Rupert Murdoch — iedereen die wees op de mogelijke kosten van een brexit op briljante wijze ontmaskerd als angstzaaier. Buiten de EU zou het land eindelijk de vrijheid hebben om handelsakkoorden te sluiten met de rest van de wereld. Groei, banen, welvaart en een Brittannië dat weer meetelt op het wereldtoneel, dat zou de brexit brengen.

Okay, ‘niet-het-einde-van-de-wereld’ en ‘wederopstanding-van-een-wereldmacht’ zijn niet precies hetzelfde. Maar het is een begin. Sinds het referendum zijn er zeventien maanden verstreken zonder dat de Britse onderhandelaars ook maar met een enkel succesje uit Brussel zijn teruggekomen, zonder dat de Britse regering een heldere onderhandelingsstrategie heeft uitgestippeld en zonder serieus uitzicht op een deal. Dat valt inderdaad een tikkeltje tegen. Dus dat bij een harde brexit de wereld niet vergaat is dan een mooie meevaller.

Over die harde brexit was voorafgaande aan het referendum in juni 2016 overigens maar weinig gesproken aan de Britse ontbijttafels. Niemand uit het brexitkamp had aandacht gevraagd voor de variant zonder handelsdeal met de EU. Het waren juist de angstzaaiers uit het andere kamp geweest die zo onpatriottisch hadden gewezen op de onverenigbaarheid van de Britse eisen. Onbeperkte soevereiniteit en onbeperkte toegang tot de interne markt gaat niet samen, hadden zij beweerd. De landverraders.

De huisvaders in East Lindsey en Great Yarmouth schepten voldaan hun bordje nog eens vol met ‘bacon and beans’. Wat een prachtig nieuws. De wereld vergaat niet. We gaan net niet dood.

Amsterdam klaagt