Als ons inkomen al veertig jaar niet stijgt, hoe kunnen we dan nu zo welvarend zijn?

Vier decennia hard werken en ondernemen. En voor wat? Voor niets! Jaar na jaar zetten werknemers en ondernemers hun beste beentje voor, in de hoop op een klein beetje meer inkomen en iets meer koopkracht. Maar desondanks gingen Nederlandse huishoudens er sinds 1977 bijna geen cent op vooruit.

Dat was deze week de schokkende conclusie van een artikel van Rabobank. Het besteedbaar inkomen is in veertig jaar nauwelijks toegenomen, schreef de bank. ‘De vruchten van economische groei vertalen zich niet in huishoudinkomen.’ Wie zijn er dan wel rijk geworden van al onze ijver? De overheid, die de lasten flink verhoogde. En de bedrijven, die hun werknemers tot het uiterste uitwrongen.

Definitiekwestie

O ja, per persoon gingen we er overigens wel op vooruit, want het gemiddelde aantal mensen per huishouden daalde flink. En dat de overheid steeds meer geld nodig heeft, komt vooral door de gestegen zorgkosten, waar diezelfde gezinnen natuurlijk gebruik van maken. Als we de zorg uit eigen zak moesten betalen was het besteedbaar inkomen de afgelopen decennia veel meer gestegen. Het is dus deels een definitiekwestie: wat beschouw je als inkomen en wat niet?

Deze kanttekeningen maakt Rabobank overigens ook in het artikel. Maar ze waren blijkbaar geen reden om de alarmistische tekst (“groei vertaalt zich niet in huishoudinkomen”) af te zwakken. Zo kon afgelopen week toch het idee postvatten dat de Nederlander er in koopkracht al veertig jaar lang nauwelijks op vooruitgaat en dat de consument sinds eind jaren zeventig op de nullijn staat.

Lachwekkend kleine tv

Alle vijftigplussers die dit lezen, proesten nu waarschijnlijk lachend hun koffie over de krant. Want wie pakweg tien jaar of ouder was in 1977 en zich het leven van toen herinnert, weet dat dit een grap moet zijn. Nee, we waren zeker niet zielig, maar het materiële welvaartsniveau lag veertig jaar geleden wel degelijk een heel stuk lager. Vliegvakanties waren voor de rijken, wintersport was voor de uitslovers. De auto was tien jaar oud en wilde vaak niet starten. De fiets had geen – of maximaal drie – versnellingen en je moest nog helemaal zelf trappen. Twee keer per jaar kocht je nieuwe kleren. Een lachwekkend kleine tv met slechts twee zenders, teletekst in plaats van internet, een brief in plaats van een appje en een telefoon die met een snoer vastzat aan de muur …

Ach, opa vertelt … Natuurlijk is het gevaarlijk om op basis van dit soort anekdotes algemene uitspraken te doen. Daarom zouden de economen van Rabobank misschien eens onderzoek moeten doen naar hoe de materiële welvaart zich de afgelopen decennia daadwerkelijk heeft ontwikkeld, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Dat is niet makkelijk, want de cijfers hierover zijn niet zomaar voorhanden.

Groter wonen

Dat merkte ik zelf toen ik de afgelopen dagen op zoek ging naar dergelijke gegevens. Een moeizame zoektocht. Wat ik tot nu toe bij elkaar grabbelde en uitrekende, ziet u in de vier grafieken hiernaast.

Vergeleken met (bijna) veertig jaar geleden hebben we nu per persoon meer vierkante meters aan woonruimte. Een moderne eengezinswoning biedt per gezinslid (op basis van gemiddelde gezinsgrootte) bijna 73 m2. Voor een huis gebouwd tussen 1975 en 1985 was dat (uitgaande van toenmalige gezinsgrootte) nog geen 48 m2. In dat grotere huis is het ook veel behaaglijker. In 1980 werd nog 40% van de woningen met lokale kachels verwarmd. Inmiddels heeft 96% van de woningen centrale verwarming.

Per huishouden stond er in 1980 gemiddeld 0,8 personenauto voor de deur. Inmiddels heeft Nederland ruim één auto per huishouden. Die auto is luxer, betrouwbaarder en heeft vast meer pk’s. Maar daar vond ik (nog) geen betrouwbare cijfers over. Die vond ik wel over het aantal buitenlandse vakanties. In 1980 was dat nog 0,6 keer per persoon per jaar. Inmiddels boeken we elk jaar 1,1 vakantie naar het buitenland.

Het zijn slechts de eerste indicaties. Maar voor wie deze week dacht dat we er in veertig jaar niets op vooruit zijn gegaan, bieden ze misschien toch wat troost.

Kindgebonden isolatietoeslag

Een minister voor klimaat, een nationaal klimaat- en energieakkoord, jaarlijks 50.000 woningen van het gas, een CO2-minimumprijs, meer wind op zee, een kilometerheffing voor vrachtwagens en een dreigement met een vliegbelasting te komen als internationale afspraken over schoner vliegen niet lukken. Blader door het regeerakkoord en je struikelt over verwijzingen naar de donkergroene duurzame ambities van Rutte III.

Natuurlijk, papier is geduldig en we moeten nog maar zien of het allemaal echt van de grond komt. Maar de wil om serieus werk te maken van de energietransitie spreekt in elk geval uit de tekst. Bij de milieubeweging zullen ze toch wel hebben geglimlacht toen het regeerakkoord naar buiten kwam.

Maar inmiddels staan de mondjes weer zuur. Want dat ambitieuze energie- en klimaatbeleid van Rutte III, gaat dat niet zorgen voor meer ongelijkheid? Draaien niet juist arme Nederlanders er voor op? Jawel, zegt Milieudefensie. Veel mensen hebben geen geld voor warmtepompen en isolatie. De armste huishoudens worden relatief het hardst geraakt door de groene plannen van het kabinet, blijkt uit een berekening van onderzoekbureau CE Delft. Milieudefensie-directeur Donald Pols concludeert: ‘Rutte III kiest er voor om de zwaarste lasten op de zwakste schouders te leggen.’

Dat klinkt niet best. Als de conclusie klopt, dan moeten we daar zeker wat aan doen. Maar niet op de manier die Milieudefensie wil. Pols wil een ‘eerlijk energieakkoord’, waarbij lage inkomens worden ontzien. Maar wat we nodig hebben voor een snelle energietransitie is een akkoord dat die transitie zo voortvarend en efficiënt mogelijk laat verlopen. Een akkoord louter gericht op de energie- en klimaatdoelstellingen van het kabinet en het akkoord van Parijs. Hoe ambitieuzer hoe beter. Alles moet uit de kast. Grote en kleine bedrijven, rijke en arme huishoudens, ze moeten allemaal aan de bak om de energietransitie mogelijk te maken.

Daarom moeten er met zo’n akkoord juist niet ook nog allerlei andere fraaie doelstellingen worden nagestreefd, bijvoorbeeld over een eerlijke inkomensverdeling in Nederland. Wie het klimaat wil redden en met dezelfde maatregelen de armoede wil bestrijden, doet beide maar half.

Moet er dan geen aandacht zijn voor de koopkrachteffecten van het energiebeleid? Natuurlijk wel. Maar daar gaat niet minister Wiebes van Klimaat over, maar minister Koolmees van Sociale Zaken en zijn collega Hoekstra van Financiën. Samen hebben zij een uitgebreid arsenaal aan wapens om onrecht te bestrijden. Belastingen, subsidies, uitkeringen, toeslagen, bijzondere regelingen, vrijstellingen, er is geen land waar de overheid aan zoveel knoppen kan draaien om de koopkracht te finetunen. Daar is geen inkomensafhankelijke warmtepomp, kindgebonden isolatietoeslag of progressief elektriciteitstarief voor nodig.

(FD)

Vijftien kwartalen op rij met groei, maar nog (lang) geen record

In het vierde kwartaal van 2017 groeide het Nederlandse bbp met 0,8%. Het was het 15e achtereenvolgende kwartaal met economische groei.

Is dat veel? Jazeker. Maar is het een record, vroeg Yama Radfar op twitter.

Schermafbeelding 2018-02-14 om 10.42.30

Het antwoord luidt ontkennend. Tussen 1960 en nu waren er drie langere perioden met ononderbroken groei. O.b.v. cijfers van  OESO en CBS maakte ik het volgende lijstje:

Schermafbeelding 2018-02-14 om 10.32.44

Onbedreigd op plaats 1 staat de ongekend lange periode van hoogconjunctuur tijdens Paars 1 en 2 (u weet wel, van die ‘Puinhopen van acht jaar Paars’…). Tussen 1994 en 2001 was er niet één kwartaal met krimp.

Op 2 de periode tussen 2003 en 2007 (17 kwartalen). De kredietcrisis maakte een einde aan deze reeks. De derde plaats is voor 1987 tot en met  1990 (16 kwartalen.)

De huidige periode van opgaande conjunctuur komt op plaats 4/5. Maar er is duidelijk ruimte voor een stijging. Als de groei nog even doorzet, staan we aan het einde van de zomer op de tweede plaats.

 

De hardwerkende Nederlander maakt weinig uren, maar presteert best veel in die beperkte tijd

Veel Nederlandse vrouwen werken in deeltijd. Niet alleen als ze kinderen hebben, ook kinderloze vrouwen werken veel minder vaak vijf dagen per week dan mannen. Dat verschil ontstaat al bij de eerste baan na de opleiding en blijft vaak in de rest van de loopbaan bestaan. Daardoor zijn vrouwen in Nederland minder vaak economisch zelfstandig dan mannen. Gemiddeld uiteraard, want er zijn ook vrouwen die hun hele leven voltijds werken.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) bracht deze cijfers afgelopen week naar buiten en dat leidde tot ophef. Die ophef verbaasde mij, want de feiten zijn al jaren bekend. In 2008 presenteerde de Taskforce DeeltijdPlus – onder leiding van het huidige Kamerlid Pia Dijkstra, toen nog Avro-presentatrice – een eindrapport met identieke conclusies: vrouwen werken relatief weinig uren, ook als ze geen zorgtaak hebben, waardoor ze vaak economisch onzelfstandig zijn. Zijn de kinderen het huis uit, schreef de Taskforce, dan zien veel vrouwen dat niet als kans om aan de eigen loopbaan te werken, maar als het moment om ‘eindelijk aan zichzelf toe te komen’.

Leukere dingen

Er is in tien jaar weinig veranderd. Niet aan de voorkeur van vrouwen voor deeltijdwerk en ook niet aan het idee dat wie weinig uren maakt lekker aan zichzelf kan toekomen. Als reactie op de SCP-cijfers verschenen ingezonden stukken in de krant van vrouwen die de voordelen van de korte werkweek bezongen. Zo was daar de in deeltijd werkende Marloes van Raamsdonk die zich in de Volkskrant afvroeg: ‘Waarom fulltime werken als het niet nodig is? Er zijn zoveel leukere dingen in het leven dan geld verdienen en carrière maken.’

En dat is natuurlijk zo. Bij mij borrelde wel even de vraag op of de brievenschrijvers die vandaag roepen dat vrouwen lekker moeten genieten van een korte werkweek, dezelfde zijn die morgen hun beklag doen over het tekort aan vrouwen in de top. Maar die borreling slikte ik uiteraard snel in. Ik kijk wel mooi uit.

Grieken

Nee, dan kijk ik liever met een genderneutrale blik naar de werkuren van Nederlandse werknemers. Hoe hard werkt de hardwerkende Nederlander (m/v) vergeleken met inwoners van andere Europese landen? Dat blijkt tegen te vallen. Volgens cijfers van Eurostat werken Nederlanders gemiddeld 1347 uur per jaar. Alleen Duitse werknemers verschijnen nog minder uren op het werk. We maken minder uren dan de Fransen, minder dan de Belgen en veel minder dan de Britten. De gemiddelde Griek werkt zelfs ruim een kwart meer uren dan wij.

Dat komt door al die deeltijders, zegt u misschien. Die halen het Nederlandse gemiddelde omlaag. Daar hebt u gelijk in. Nederland is de Europese deeltijdkampioen. Bij ons draait volgens de Oeso meer dan 37% van de werknemers een onvolledige werkweek. Nummer twee, het Verenigd Koninkrijk staat met nog geen 24% op ruime afstand. In Duitsland werkt 22% in deeltijd, in België nog geen 18%.

Voltijdwerkers

Maar dat is niet de enige verklaring voor het relatief lage aantal werkuren per jaar. Voltijdwerkers werken bij ons relatief weinig uren. De Nederlandse voltijdwerkweek beslaat in de praktijk gemiddeld 39 uur, meldt Eurostat. Dat is meer dan in Denemarken en Italië, net zo veel als in Frankrijk, maar minder dan in alle andere EU-landen. Een Duitse voltijder werkt 40,4 uur per week, een Griek 41,2 uur en een Brit zelfs 42,3 uur.

Nederlandse werknemers werken dus veel in deeltijd en ook onze voltijdwerkers hebben een relatief korte werkweek. Is dat erg? Dat hoort u mij niet zeggen. We zijn dan misschien geen harde werkers; we werken wel slim. Dankzij scholing, efficiënte organisatie en veel investeringen, produceren Nederlanders per uur 12,5% meer dan het gemiddelde in het eurogebied. Dat is overigens minder dan in België en ongeveer net zoveel als Duitsland en Frankrijk. Onze productiviteit ligt wel duidelijk boven die van Oostenrijk, Italië en Spanje. De ‘slim werkende Nederlander’, daar zou het SCP eens een rapport over moeten schrijven.

(FD)

Koopkrachtpraatjes

Stel, u heeft een baan waarmee u €45.000 bruto verdient. Uw partner heeft even geen werk en krijgt een uitkering van €25.000. Verder bestaat uw gezin uit twee kinderen. Vraag: met hoeveel gaat uw koopkracht in 2018 omhoog? Het antwoord: met slechts één euro per maand.

Dat is in elk geval het minuscule bedrag dat uit de speciale rekenmodule van het Nibud rolt. Deze ‘Koopkrachtberekenaar 2018’ staat sinds deze week op de website van de budgetvoorlichter. Het Nibud prijst zijn rekentool als volgt aan: ‘Wat gebeurt er met uw koopkracht? Met onze Koopkrachtberekenaar gaat u dat snel en eenvoudig na voor uw huishouden.’

Prachtig toch? Een paar muisklikken en je weet als huishouden precies waar je aan toe bent in 2018. Voordat de vakantie wordt geboekt, voordat het nieuwe bankstel wordt uitgekozen, eerst even snel en eenvoudig de Koopkrachtberekenaar invullen voor een grondige analyse van de financiële mee- en tegenvallers die het gezin dit jaar te wachten staan.

Het klinkt te mooi om waar te zijn. En dat is het ook. Het Nibud heeft voor honderd denkbeeldige voorbeeldgezinnen de koopkracht doorgerekend. Wie de module invult krijgt te zien op welk gezin zijn huishouden het meeste lijkt. Maar werklozen die in 2018 een baan vinden, werkenden die promotie maken of meer uren gaan draaien, en zzp’ers die hun winst zien stijgen? Ze hebben allemaal niets aan de Koopkrachtberekenaar, want de Nibud-gezinnen maken dat soort veranderingen per definitie niet mee.

Dat schrijft het Nibud er trouwens in de kleine lettertjes netjes bij: ‘Huishoudens zullen zich nooit helemaal herkennen in de voorbeelden.’ Maar die nuance is verdwenen als de rekenmodule aan de buitenwereld wordt gepresenteerd. ‘Nibud waarschuwt voor te veel optimisme: koopkracht blijft achter’, luidt de titel van het persbericht. En de eerste zin luidt: ‘De koopkracht voor de meeste Nederlanders gaat er in 2018 nauwelijks op vooruit.’ De kranten maakten daar vervolgens van: ‘Nibud: koopkracht neemt nauwelijks toe.’ Het Dagblad van het Noorden kopte zelfs stellig: ‘Niemand voelt dat de economie groeit.’

Dat slaat natuurlijk nergens op. Het aantal mensen met inkomen uit werk schiet dit jaar omhoog. Carrières die in de crisis waren vastgelopen, maken een doorstart. Ondernemers schrijven facturen tot hun handen pijn doen. Heel veel mensen voelen dit jaar dat de economie groeit. Alleen de onveranderlijke voorbeeldgezinnen van het Nibud merken er weinig van.

Het Centraal Planbureau (CPB) maakt ook statische koopkrachtberekeningen, vergelijkbaar met die van het Nibud. Op die manier probeert men de macro-economische effecten van overheidsbeleid inzichtelijk te maken. Maar het CPB waakt er voor om deze berekeningen op individuele Nederlanders los te laten. Statische koopkrachtplaatjes zijn geen geschikt instrument voor persoonlijk budgetadvies. Juist het Nibud zou dat moeten weten.

(FD)

De kracht van de regio: Nederland is meer dan vier grote steden en wat grasland

Amsterdam voor Schiphol, voor de hoofdkantoren en de creatieve sector. Rotterdam voor de haven, de handel en de harde werkers. Den Haag voor het landsbestuur en de internationale relaties. En Utrecht voor de zakelijke dienstverlening. De Nederlandse economie heeft een motor met vier cilinders. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht; ze noemen zichzelf de ‘G4’ – zonder ironie, alsof Merkel en Macron elk moment kunnen aanschuiven.

Deze G4 trok vorig jaar naar het Binnenhof om €35 mrd te eisen voor een omvangrijk investeringsplan dat zowel de bereikbaarheid als de woningbouw in de stedelijke regio’s moet verbeteren. En in Brussel heeft de G4 een eigen kantoor, zodat men de Europese besluitvorming zelfstandig kan bijsturen in een richting die goed is voor de vier Nederlandse steden.

Nu zal ik de laatste zijn om het belang van stedelijke netwerken te ontkennen. Een economie floreert bij samenwerking, en dat gaat vaak beter als je dicht bij elkaar zit. Niet alleen in Nederland, maar overal ter wereld zorgen de steden voor dynamiek en nieuwe welvaart.

Maar je kunt het ook overdrijven. Ja, de stad is belangrijk, maar het land is dat ook. Nederland bestaat niet uit vier sterke steden met daartussen nutteloos opvulsel van gras, veen en water. Ook buiten de Randstad vinden er relevante economische activiteiten plaats. Innovatie van de bovenste plank in Eindhoven, moderne maakindustrie in de Achterhoek, agrarische hightech in zo ongeveer alle hoeken van het land. Het gaat vaak om bedrijven die eerder gericht zijn op de buitenlandse markt dan op de Randstad. Ondernemers die alleen in Amsterdam komen om het vliegtuig te pakken naar een klant in een ver land, die alleen aan Rotterdam denken als er een container te laat aankomt en die Den Haag slechts kennen van de blauwe envelop.

Het nieuwe kabinet heeft €950 mln uitgetrokken om knelpunten in regio’s aan te pakken. De lokale bestuurders mogen de komende maanden om dat geld vechten. Eindhoven deelde vrijdag de eerste klap uit en wil €170 mln uit die pot, om de regio aantrekkelijker te maken voor internationaal talent. ASML-topman Peter Wennink ziet het bedrag als een goede start, maar vindt dat er eigenlijk veel meer geld nodig is voor de regio Eindhoven.

Als aanmoediging in hun strijd, en om de regio’s een hart onder de riem te steken, heb ik wat sommetjes gemaakt over het belang van de regionale economie voor Nederland. Hoe zou de BV Nederland eruit zien zonder de G4? Blijft er dan een soort Jutland over? Of is Nederland zonder de vier steden nog altijd een economie van belang?

Hoe trek je de G4-economie af van Nederland? Ik gebruik daarvoor niet alleen de economie van de vier steden zelf, maar het hele zogenoemde Corop-gebied waar de stad in ligt, want de directe omgeving is economisch vaak nauw verbonden met de stad. Voor Amsterdam neem ik het Corop-gebied Groot-Amsterdam, inclusief Alkmaar en de Haarlemmermeer. Rotterdam wordt regio Groot-Rijnmond. Den Haag wordt Agglomeratie ’s-Gravenhage. En de stad Utrecht wordt de hele provincie met die naam.

Trek deze vier regio’s af van Nederland en je houdt de economie van landelijk Nederland over. Dit ‘Nederlandelijk’ telt 12,2 miljoen inwoners die wonen in 5,4 miljoen huizen en werken bij ruim een miljoen bedrijven. De werkgelegenheid bedraagt 4,7 miljoen arbeidsjaren. Deze aantallen zijn stuk voor stuk groter dan die van de G4.

Het bbp van Nederlandelijk bedraagt €439 mrd. Dat is bijna twee derde van het totale bbp van Nederland. Ook zonder de G4 is ons land een middelgrote speler in Europa. Nederlandelijk is de vijfde economie van het eurogebied met een bbp dat nog net groter is dan die van België. Ook EU-lidstaat Polen heeft een lager bbp. De economie van Nederlandelijk is zelfs groter dan die van Finland en Portugal bij elkaar.

Natuurlijk, inclusief de grote steden is de Nederlandse economie nog krachtiger en welvarender. Maar dat zonder de G4 Nederland weinig voor zou stellen is een mythe.

(FD)

Wanneer gaat het mis?

Het is ze gelukt. De Nederlandse ondernemers hebben het record van januari 2008 – precies tien jaar geleden – overtroffen en een nieuwe all time high neergezet. Bravo! Het producentenvertrouwen staat nu op 10,3. Zo hoog was het nog nooit.

Ik heb een dubbel gevoel bij dit record. Want de vorige top was niet bepaald het startpunt van een nieuwe gouden periode. Tien jaar geleden liepen de ondernemers met hun hoofd in een roze wolk, terwijl overal om hen heen de donderwolken zich samenpakten. Twee maanden later moest de Amerikaanse bank Bear Stearns worden gered door de overheid. De kredietcrisis begon en in december 2008 stond het producentenvertrouwen op de laagste stand ooit gemeten.

Het optimisme was dus nogal onterecht in 2008. Hoe is dat tien jaar later? Zijn er nu weer donkere wolken die we niet willen zien? Dat is een moeilijk vraag; economen zien meestal pas dat storm op komst is als de bomen al wild heen en weer zwiepen. Maar ik doe toch een poging. Is het optimisme van ondernemers anno 2018 weer net zo misplaatst als in 2008? Wie of wat gaat ditmaal de pret bederven? Ik geef u drie kandidaten.

Kandidaat 1: de ECB. Dat het opkoopprogramma dit jaar zal stoppen, lijkt nu wel duidelijk. Maar hoe snel volgt daarna de eerste rentestap? Een scenario waarin de inflatie sneller stijgt, bijvoorbeeld door een loonexplosie in Duitsland, net terwijl er een strijd is ontbrand over de opvolging van president Mario Draghi (wordt het de Duitse havik Jens Weidmann?), zou tot een overreactie kunnen leiden. Dan zou kunnen blijken dat landen als Italië en misschien zelfs Frankrijk een hogere rente nog niet kunnen hebben. Politici in die landen roeren zich en financiële markten twijfelen weer aan de toekomst van de euro. Een leuk scenario, maar ik geef het weinig kans. De duiven blijven de baas in Frankfurt.

Dan kandidaat 2: Donald Trump. Hij komt zijn verkiezingsbeloftes na en start een handelsoorlog met zo ongeveer iedereen. Ook Europa komt vanwege het grote overschot op de handelsbalans onder vuur te liggen. De wereldhandel krimpt en handelsnatie Nederland is het slachtoffer. Dit is een iets waarschijnlijker scenario, want met Trump kan alles. Maar tot nu toe valt het nog reuze mee met het protectionisme van de Amerikaanse president.

Door naar kandidaat 3: een mislukte Brexit. Zonder goede afspraken, zonder tussentijds bij zinnen te zijn gekomen, breekt het Verenigde Koninkrijk met de EU. De doemscenario’s komen uit, voor de Britten, maar ook voor handelspartner Nederland. Exporteurs zien een belangrijke markt sluiten, Europese banken verliezen de dienstverlening van Londen en de waarde van onze investeringen in het Verenigde Koninkrijk dalen hard.

Dit is het engste scenario. Maar helaas ook het meest waarschijnlijke.

(FD)

Numerus fixus

Het aantal jongeren dat een technische opleiding wil volgen loopt nu zo snel op, dat een studentenstop onvermijdelijk is. Leuk is het niet, maar er moet een numerus fixus worden ingevoerd. Studenten zullen moeten loten om een plek. Het geld is op, de pot is leeg, dus er moeten harde keuzes worden gemaakt. Het is niet anders.

Eén kanttekening: die studentenstop moet natuurlijk niet bij de technische studies zelf worden ingevoerd. Nederland heeft juist een schreeuwend gebrek aan geschoold technisch personeel. We hebben nu al tienduizenden technici en ICT-ers te weinig en door de meevallende economische groei lopen die tekorten snel op. Er worden simpelweg niet genoeg jongeren opgeleid voor een technisch beroep om aan de toekomstige personeelsvraag te voldoen. Volgens onderzoekers van de Universiteit van Maastricht (pdf) zullen werkgevers tussen nu en 2022 voor 89% van de technische beroepen en 100% van de ICT-beroepen met knelpunten op de arbeidsmarkt te maken krijgen.

Het zou daarom buitengewoon dwaas zijn om juist voor deze studies een numerus fixus in te voeren. Dat de Universiteit Twente in januari aankondigde dat twaalfduizend studenten het maximum is wat men met de financiële middelen aankan, en dat bij meer studenten het kleinschalige karakter verloren dreigt te gaan, moet dan ook op een grandioos misverstand berusten. Hetzelfde geldt voor de studentenstops die nu al van kracht zijn op de technische universiteiten van Eindhoven en Delft: een tragisch misverstand, iets anders kan ik er niet van maken.

Want als er geld tekort is om voldoende technici op te leiden, dan worden er waarschijnlijk voor andere beroepen te veel jongeren opgeleid. Te veel bedrijfs- en bestuurskundigen, bijvoorbeeld. En te veel juristen. Volgens de Maastrichtse onderzoekers zijn er tot 2022 relatief weinig knelpunten te verwachten bij bedrijfseconomische, administratieve en juridische beroepen. Toch begonnen er vier jaar geleden ruim 1500 studenten aan een universitaire studie Bestuurskunde, 4100 studenten gingen Bedrijfskunde studeren en maar liefst 5300 startten in 2014 met hun eerste jaar Rechten. Ze halen vast niet allemaal de eindstreep, maar een flink aantal van hen zal de komende jaren de arbeidsmarkt opstromen.

Als er een studentenstop moet worden ingevoerd omdat er niet genoeg geld is, doe dat dan bij deze studierichtingen. En misschien meteen ook maar bij psychologie (3900 eerstejaars in 2014, ruim een verdubbeling ten opzichte van twintig jaar eerder) en communicatiewetenschappen (1400 eerstejaars, een verdriedubbeling). De studie economie? Akkoord, ook daar een studentenstop, al is het aantal eerstejaars daar al jaren aan het dalen.

Gebruik vervolgens het uitgespaarde geld om de begrotingen van de technische universiteiten te spekken. Nee, dat gaan de algemene universiteiten niet leuk vinden. Ik zal er geen traan om laten. Een studiestop voor beroepen waar een gierend tekort aan is, dat is pas om te huilen.

(FD)

 

De grote zorgroof van 2018. Hoe loonstijging gaat zorgen voor genoeg handen aan het bed

Er zijn rovers in het land. Ze dragen geen donkere hoody’s, maar strakke pakken. Argeloos verpleegkundig personeel is hun gedroomde buit.

Om die buit in hun klauwen te krijgen zijn de rovers bereid ver te gaan. Zo bieden ze een hoger loon om de verpleegkundigen te lokken. En ze zetten het wapen van de boven-cao-afspraak in. Dat zijn geniepige cadeautjes die niet voor iedereen gelden. Hun rooftochten zorgen zo voor onrust, onzekerheid en ongelijkheid.

Gelukkig is er een nieuwe sheriff in de stad: Jos Aartsen, bestuursvoorzitter van het Universitair Medisch Centrum Groningen. In zijn nieuwjaarsrede stelde hij dat ziekenhuizen worden leeggeroofd door de verpleeghuizen. Het kabinet trekt ruim €2 mrd uit voor twintigduizend medewerkers in de verpleeghuizen. Het gevolg is een ‘leegroof’ van thuiszorg en ziekenhuizen. Aartsen heeft door het tekort aan deskundig personeel al bedden op de intensive care moeten sluiten.

De ziekenhuisdirecteur krijgt bijval van Hans Buijing, directeur van branchevereniging Thuiszorg Nederland. Er moet worden voorkomen dat ‘personeel de koopkracht in de zorgsector volgt’, zegt hij in Trouw. Met andere woorden: verpleegkundigen moeten niet daar gaan werken waar ze het meest kunnen verdienen. (Blendle)

U zult begrijpen dat een econoom hier een beetje van schrikt. Verpleegkundigen zouden niet gelokt mogen worden met hoger loon en wie betere arbeidsvoorwaarden biedt, is een rover. Nu begrijp ik best dat we de wetten van de markt niet zomaar moeten toepassen op de gezondheidszorg. Deze sector wordt terecht zwaar gereguleerd en hangt dus per definitie van budgetten en bureaucratie aan elkaar. In zo’n wereld kan het toepassen van het prijsmechanisme ongewenste neveneffecten hebben.

Maar met hun pleidooi tegen loonconcurrentie schieten de zorgbestuurders zichzelf toch echt in de voet. En ons ook. Nederland staat voor een grote opdracht: de bevolking vergrijst, en er is veel meer personeel in de zorgsector nodig. Volgens ramingen van het Centraal Planbureau heeft de sector ieder jaar tussen de 20.000 en 40.000 extra werknemers nodig. De komende decennia zal het aantal banen in de zorg stijgen met grofweg een miljoen.

Dat wordt een flinke klus, maar het is zeker niet onmogelijk. Als jonge mensen er vaker voor kiezen om in de zorg te gaan werken, als vanuit andere sectoren zijinstromers worden aangetrokken en – belangrijk – als werkgevers zich inspannen om extra personeel aan zich te binden, dan moet het lukken. Dat zijn in elk geval de drie belangrijke mechanismen die het CPB in een studie uit 2013 noemt. Voor alle drie geldt: het loon zal een flink deel van het werk moeten doen. Betere arbeidsvoorwaarden zijn – naast goede opleidingen – essentieel om de zorg vergrijzingsproof te maken. Daarvoor hoeven ziekenhuizen en verpleeghuizen echt niet direct de hoofdprijs te gaan bieden. Kleine veranderingen van de relatieve lonen zijn op een goedwerkende arbeidsmarkt vaak al voldoende signaal.

Dat blijkt uit het recente verleden, want de stijgende zorgvraag is natuurlijk al een aantal jaren aan de gang. Zo is de werkgelegenheid in de gezondheidszorg de afgelopen twintig jaar met zo’n 65% gestegen (gemeten in totaal gewerkte uren). In de sector ‘Verzorging en welzijn’, waar de verpleging onder valt, was de toename 46%. In dezelfde periode groeide de totale werkgelegenheid (in uren) in Nederland als geheel met slechts 19%.

Schermafbeelding 2018-01-21 om 22.11.29

Schermafbeelding 2018-01-21 om 22.11.38

Al die nieuwe zorgbanen werden vervuld met een geringe relatieve loonstijging. De nominale beloning per gewerkt uur steeg in de gezondheidszorg sinds 1995 met 91%. Dat is wel iets, maar niet véél meer dan de 74% voor Nederland als geheel. Voor Verzorging en welzijn (81%) was het verschil nog kleiner. Kleine prikkels kunnen grote gevolgen hebben.

Om in de toekomst genoeg handen aan de bedden te hebben is in de zorg dus een bescheiden maar gestage loonstijging ten opzichte van die in andere sectoren nodig. Die komt er alleen als zorginstellingen elkaar onderling opjutten. Jagen op elkaars personeel is dus geen roverij, maar precies wat de zorg nodig heeft.

Britten snappen brexit niet

Anderhalf jaar geleden kruisten 17,4 miljoen Britse burgers het ‘leave’-vakje aan en besloten zo namens 65,6 miljoen inwoners dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zou verlaten. Niet alle vertrek-stemmers waren even goed geïnformeerd. Een flink aantal hoopte dat de Britse gezondheidszorg meer geld zou krijgen. Dat hadden ze immers op de bus van de leave-campagne gelezen. Een dag na het referendum moest UKIP-leider Nigel Farage echter meedelen dat die belofte ‘een vergissing’ was geweest.

Ach, vergissen is menselijk, zult u denken. En dat is natuurlijk ook zo. Maar je achttien maanden lang vergissen? Is dat nog steeds menselijk? Of is het dan gewoon heel erg dom?

Ik vraag het niet voor mijzelf, maar voor David Davis, de brexitminister die de onderhandelingen over het vertrek voert. Davis schreef vorige maand een brief  aan premier May, waarin hij zijn beklag doet over de Europese Commissie. Deze brief kwam maandag via de Financial Times naar buiten.

Wat is Davis’ klacht? Dat de Europese Unie en sommige van haar agentschappen Europese bedrijven hebben geïnformeerd over de mogelijke consequenties van de brexit. Bijvoorbeeld over het feit dat de kans bestaat dat het Verenigd Koninkrijk na maart 2019 een zogenoemd ‘derde land’ wordt, dus niet langer lid is van de EU. En dat dit juridische gevolgen zal hebben, bijvoorbeeld voor regels omtrent transport en toelating van medicijnen.

‘We kunnen deze acties niet zomaar laten passeren’, schrijft Davis dreigend. Maar hij laat de premier ook weten dat er juridisch eigenlijk niets tegen te doen is.

Dat laatste mag ik hopen. Want hoe komt de Britse minister erbij dat Brussel het bedrijfsleven niet zou mogen wijzen op de mogelijke gevolgen van de brexit? Het zou juist van slecht bestuur getuigen als men dat naliet. Misschien loopt het allemaal met een sisser af en gaan de Britten uiteindelijk akkoord met een zeer zachte brexit waarvan bedrijven weinig merken. Maar de kans daarop is niet groot. Het is juist de Britse regering die keer op keer laat weten niet terug te schrikken voor een harde breuk. Liever geen deal dan een slechte deal, hield premier May vriend en vijand keer op keer voor.

Op die woorden wees dinsdag ook Commissiewoordvoerder Margaritis Schinas. Hij zei: ‘Bij de Europese Commissie zijn we verbaasd dat het VK verbaasd is dat we ons voorbereiden op een scenario dat de Britse regering zelf heeft aangekondigd.’

Zo gaat het nu al anderhalf jaar. Vergissing op vergissing. En telkens wanneer de Britten worden geconfronteerd met de logische gevolgen van hun drieste brexitbesluit, gaan ze pruilen en mokken. Moeten we echt betalen? Krijgen we echt geen speciale behandeling? Waarom mag geneesmiddelenbureau EMA niet in Londen blijven?

Grow up, Britten! Brexit means brexit.

(FD)