Arbeidsmigranten dempen de conjunctuur en helpen zo de autochtone bevolking

We moeten over migratie praten. Dat doen we namelijk niet genoeg, vindt hoogleraar Europese Studies en publicist Paul Scheffer. Vooral over de harde feiten praten we niet genoeg. Hij schreef een essay voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) waarin hij vraagt om een speciale regeringscommissie die een ‘deltaplan’ voor het migratiebeleid zou moeten maken.

Die regeringscommissie is er nog niet, maar over migratie wordt wel volop gepraat, sinds het verschijnen van het essay. Niet altijd op basis van harde feiten, overigens. Nadat demograaf en oud-CBS-er Jan Latten een bevolkingsprognose van de Verenigde Naties uit de la haalde en erop wees dat Nederland aan het einde van deze eeuw wel eens 24 miljoen inwoners zou kunnen tellen, waarvan een flink deel van buitenlandse afkomst, ging de discussie vooral over de gevaren van een nieuwe bevolkingsexplosie.

Tijdens de Algemene Beschouwingen deden CDA en VVD daar enthousiast aan mee. Dat het meest waarschijnlijke scenario van de VN juist uitgaat van een kleine bevolkingskrimp in Nederland, kwam daarbij op de een of andere manier niet aan de orde. Maar goed, er wordt in elk geval over migratie gesproken.

Graag draag ik ook een feit aan. Een feit dat in het WRR-essay niet wordt genoemd, maar onder economen algemeen bekend is: arbeidsmigratie kan de conjunctuur dempen. Het stabiliseert de economie. Mensen trekken weg uit landen en regio’s in recessie, waardoor de werkloosheid daar vermindert, en gaan naar landen en regio’s met hoogconjunctuur waar ze de arbeidsschaarste dragelijker maken. Dat is althans de theorie.

Maar het blijkt in de praktijk ook echt zo te werken. Onlangs publiceerden drie Italiaanse economen een onderzoek naar de mate waarin arbeidsmigratie de pijn van de financiële crisis over de landen in het eurogebied heeft gespreid. Dit onderzoek is niet alleen van belang voor de migratiediscussie, maar ook voor die over de werking van de monetaire unie. Sinds de invoering van de euro zijn er geen wisselkoersen meer om economische verschillen tussen lidstaten op te vangen. Het idee was altijd dat arbeidsmigratie een deel van die rol zou kunnen overnemen.

Uit het onderzoek blijkt dat dit inderdaad het geval is: migratie helpt bij het verminderen van conjuncturele verschillen tussen lidstaten en draagt zo bij aan het stabiliseren van de eurozone. Maar op basis van de ruwe cijfers die de onderzoekers gebruikten, valt dat niet meteen te concluderen. De grafiek hierboven geeft de gemiddelde, jaarlijkse, netto migratie weer tussen 2007 en 2016. Er is een onderscheid gemaakt tussen migratie uit een andere EU-lidstaat en migratie van buiten de EU.

Dat Duitsland de meeste netto-migratie uit de EU kende in deze periode, lijkt logisch. Dat land was vrij snel uit de crisis, en de lage werkloosheid trok arbeiders uit met name Oost-Europa aan. Maar een land als Italië herstelde niet snel, en zag toch een grote toestroom van migranten uit andere EU-landen. Naast de economische omstandigheden zijn er blijkbaar veel andere factoren die de migratiestromen verklaren.

Met slimme statistische methoden slagen de onderzoekers erin om deze factoren uit te filteren, zodat ze de conjuncturele redenen voor migratie toch kunnen vaststellen. Hun eindconclusie is duidelijk: arbeidsmigranten laten zich wel degelijk sturen door conjuncturele verschillen. Door te verhuizen naar plaatsen waar werk is en te vertrekken uit gebieden met hoge werkloosheid, helpen ze om de gevolgen van economische schokken te dempen. Dat geldt voor arbeidsmigranten die in een EU-land zijn geboren, maar ook voor migranten die van buiten de EU komen. Beide groepen bewegen veel makkelijker tussen lidstaten, dan mensen die wonen en werken in het land waar ze geboren zijn.

Die autochtone groep heeft dus een duidelijk voordeel bij de aanwezigheid van minder gewortelde migranten: zij zorgen voor lagere werkloosheid in recessielanden en minder krapte in gebieden met hoogconjunctuur. Kan de regeringscommissie van Scheffer daar misschien ook een alinea aan wijden?

De Nederlandse arbeidsmarkt: al sinds Koning Lodewijk vol in beweging

‘Technologie vernietigt banen, maar het vernietigt geen werk.’ Zo luidde in 1960 de conclusie van een speciale Amerikaanse commissie die de invloed van technologie op de arbeidsmarkt onderzocht. Onderzoekers van McKinsey komen in een recent rapport over robotisering en automatisering tot dezelfde conclusie. In dat rapport staat een fraaie grafiek die laat zien hoe de arbeidsmarkt van de Verenigde Staten zich sinds 1850 steeds heeft aangepast, hoe banen in de landbouw verdwenen, terwijl er in de industrie en later in de dienstverlening juist veel werk bijkwam. Technologische vooruitgang zorgde voor baanverlies, maar ook voor nieuwe welvaart en voor nieuw werk elders.

Voor Nederland bestond zo’n grafiek nog niet. De openbare reeksen gingen niet verder terug dan 1969, maar het Centraal Bureau voor de Statistiek sloeg desgevraagd aan het rekenen (dank daarvoor!), met bovenstaande grafiek als resultaat. Daarin ziet u de sectorale werkgelegenheid in Nederland, teruggerekend tot maar liefst 1807.

Dat jaar laat Koning Lodewijk (we zitten in de Franse tijd) een grote volkstelling uitvoeren. In 1807 werkt bijna 37% van de Nederlanders in de landbouw. Zo’n 14% heeft een baan in de industrie en nijverheid en ongeveer een op de tien werkt in de handel.

(klik op grafiek voor grotere versie)

In de jaren daarna neemt de relatieve werkgelegenheid in de landbouw gestaag af. Aan het eind van de 19e eeuw werkt nog maar 30% op het land. Het aandeel van de industrie stijgt juist. In de eerste helft van de 20ste eeuw wordt de industrie zelfs de grootste werkgever. Na de Tweede Wereldoorlog zet de mechanisering van de landbouw versneld door. Momenteel is nog maar 2% van de Nederlanders in die sector werkzaam.

De industrie piekt halverwege de vorige eeuw, met meer dan een kwart van de banen. Vanaf de jaren zeventig zorgen technologische vooruitgang en globalisering voor een snelle daling. De sector handel en horeca wordt dan dominant. Tegelijk ontstaan er ook steeds meer banen in de zakelijke dienstverlening. In 2016, het laatste jaar in de grafiek, is deze laatste sector zelfs de grootste werkgever, met een aandeel van bijna 21%.

Er is nog zo veel meer te zien in de grafiek: de banengroei in de zorg, de toe- en afname in het openbaar bestuur, de groei en recente krimp in de financiële dienstverlening, de groei in het onderwijs en krimp in de bouw. Wat de grafiek bovenal laat zien is hoe dynamisch onze arbeidsmarkt is, met baanverlies in de ene sector en groei in de andere. De Amerikaanse conclusie lijkt ook bij ons geldig: banen verdwijnen, werk niet.

Natuurlijk, garanties op basis van het verleden worden niet gegeven. Maar voor wie bang is dat robot en computer zullen leiden tot langdurige massawerkloosheid, moet de grafiek toch geruststelling bieden. De wereld verandert snel, maar onze economie en arbeidsmarkt hebben tekens de veerkracht heeft gehad om zich daaraan aan te passen.

 

 

FD

Waarom blijven de lonen al jaren achter? Het CPB velt een salomonsoordeel

De economie groeit flink, maar Nederlanders merken daar weinig van, want het beschikbaar inkomen blijft achter bij het bruto binnenlands product. U heeft het de afgelopen jaren vaak gehoord en gelezen. Ook op Prinsjesdag was het weer de grote vraag: gaat de burger in 2019 eindelijk meeprofiteren van de hoogconjunctuur?

Lonen stijgen volgend jaar sneller, want de arbeidsmarkt wordt al krapper. Maar de inflatie stijgt ook, onder andere door de hogere btw en energiebelasting. Daarom moest het kabinet op het laatste moment nog met een handvol lastenverlichtingen komen (o.a. hogere heffingskorting, ouderenkorting, kinderbijslag) om op Prinsjesdag een politiek acceptabele koopkrachtstijging te kunnen presenteren. Maar al met al profiteert de gemiddelde werknemer volgend jaar toch weer onvolledig de economische groei.

Waarom blijven inkomens achter bij de groei? Het antwoord hangt af van wie je het vraagt. De vakbond denkt dat het komt doordat werkgevers te veel macht hebben op de arbeidsmarkt, waardoor ze een steeds groter deel van de economische koek kunnen opsnoepen. Werkgeversorganisatie wijzen traditiegetrouw de overheid aan als schuldige: het zijn de lastenverzwaringen die de loonruimte opvreten. De netto lonen stijgen dan misschien niet zo snel, de bruto arbeidskosten schieten wel omhoog.

Wie van de twee heeft gelijk? Het Centraal Planbureau (CPB) zocht het uit. In de Macro Economische Verkenningen die gelijk met de Miljoennennota uitkwamen, werden deze week de resultaten gepresenteerd. De uitslag: gelijkspel. De achterstand komt doordat de lonen weinig zijn gestegen, maar ook omdat de lasten omhoog gingen.

(klik op grafiek voor grotere versie)

Verderop de details, nu eerst de omvang van het probleem. Tussen 2002 en 2017 steeg het bbp (per hoofd van de bevolking) in totaal met zo’n 15%. In dezelfde periode nam het beschikbaar inkomen van Nederlandse huishoudens, gecorrigeerd voor inflatie, slechts met 2% toe. Er gaapt een inkomensgat van 12,9%. Het verschil tussen de bbp-groei en de inkomensontwikkeling is dus geen verbeelding van boze burgers, maar bestaat echt.

Wat veroorzaakt dit inkomensgat? Het CPB ziet maar liefst vijf oorzaken van het achterblijven van de inkomens. De belangrijkste is de gestegen (jawel, werkgevers) belasting- en premiedruk. Hogere lasten voor werknemers zijn verantwoordelijk voor een inkomensgat van 8,8%. Daarbovenop komt nog een effect van 2,3% vanwege de hogere zorgpremie. Gestegen werkgeverslasten spelen ook een rol, maar met 0,8% is het effect daarvan veel kleiner. Een andere belangrijke oorzaak is (jawel, werknemers) de achterblijvende bruto loonontwikkeling. Deze factor zorgt voor een inkomensgat van 6,9%.

Wie heeft meegerekend krabt nu even op het achterhoofd. Want we hebben nu opgeteld al een inkomensgat van bijna 19% verklaard, terwijl het werkelijke gat ‘slechts’ 12,9% bedraagt. Dat lijkt vreemd, totdat je bedenkt dat er ook factoren zijn die het beschikbaar inkomen juist positief beïnvloeden. Zo zit het inkomen van zzp’ers niet in de lonen, maar het behoort wel tot het beschikbaar inkomen. Hetzelfde geldt voor het kapitaalinkomen van beleggers en spaarders. Als we wel rekening houden met deze inkomstenbronnen wordt het inkomensgat ruim 5% minder diep. Ook de toename van toeslagen en uitkeringen dempt het gat. En dat doet ook de stijging van de totale som aan uitgekeerde pensioenen (vanwege de vergrijzing).

Dan is er nog één correctie nodig om op het saldo van 12,9% uit te komen: het bbp wordt met een ander inflatiegetal gecorrigeerd dan het beschikbaar inkomen. Het verschil zit vooral in accijnzen en de prijzen van geïmporteerde goederen. Die worden bij het bbp-cijfer niet meegenomen, maar bij het inkomen wel. Dit levert een flink verschil op dat het inkomensgat voor 4,4% verklaart.

Al met al heeft het CPB een mooi salomonsoordeel geveld. De achterblijvende groei van de inkomens komt door lage loonstijgingen, maar ook door gestegen lasten. Zowel vakbonden als werkgevers hebben gelijk. Aan de cao-tafel kunnen vakbonden met het CPB-onderzoek wapperen, om hun forse looneis kracht bij te zetten, terwijl werkgevers met dit onderzoek in de hand stennis kunnen schoppen bij de overheid. Discussie gesloten: iedereen heeft gelijk.

(FD)

Weg met de koopkrachtplaatjes!

Trek het bier maar open, want het is feest. We krijgen er volgend jaar anderhalf procent koopkracht bij. Het dreigde even slechts 1,3% te worden, maar het kabinet greep snel en daadkrachtig in, door er net voor Prinsjesdag een extra pakket aan maatregelen uit te persen. Welke maatregelen dat zijn, is nog niet bekend – ik gok iets met een hogere ouderkorting en wat extra toeslagen voor minima – maar wel het zegenrijke effect ervan op de koopkracht: 0,2 procentpunt extra erbij.

Vooral voor uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden is dat van belang, want die groepen dreigden achter te blijven bij de werkenden. De laatste groep kon door de hoogconjunctuur een stevige opslag tegemoet zien. Het kabinet moest ongetwijfeld een flink ruk aan het nationale dekbed geven om al deze plooien van onrechtvaardigheid recht te trekken. Maar het is gelukt: in de koopkrachtsommen van het Centraal Planbureau ligt iedereen er in 2019 weer warmpjes bij. Bijna iedereen gaat erop vooruit en naast de werkenden profiteren ook de gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden van de oplevende economie.

Iedereen blij? Een handvol mopperende economen niet. Die zien een kabinet dat voor de zoveelste keer in de valkuil van de koopkrachtplaatjes trapt. In plaats van echt fiscaal en economisch beleid te formuleren waarmee de welvaart op langere termijn wordt bevorderd, gaat het weer om procentjes erbij voor de een of andere belangengroep. De taart wordt keurig verdeeld, maar niemand maakt zich zorgen over de omvang van de taart zelf.

De Nederlandse fixatie op koopkrachtplaatjes zorgt voor suboptimaal beleid en maakt de bevolking permanent ontevreden. We zouden eens moeten afspreken om een hele kabinetsperiode geen koopkrachtplaatjes te maken. Mijn voorspelling: het beleid wordt beter en de bevolking zeurt minder.

Vooral omdat we de koopkrachtplaatjes niet de werkelijkheid verbeelden, maar een kunstmatig Nederland met 10.000 virtuele Nederlanders die allemaal in een computer van het Centraal Planbureau wonen. Op deze denkbeeldige inwoners wordt de voorspelling voor de economische ontwikkeling en de voorgenomen beleidsmaatregelen van het kabinet losgelaten. Als het CPB meldt dat ‘de koopkracht daalt’, dan is dat dus de koopkracht van deze niet-bestaande, digitale huishoudens.

Sterker: het is de koopkracht van slecht één van deze huishoudens. Want het CPB rapporteert de koopkrachtontwikkeling van de ‘mediaan’. Dat is het percentage van het middelste huishouden, als je alle 10.000 virtuele huishoudens op een rij zet, van laag naar hoog. Op basis van dat ene, virtuele huishouden gaat de Tweede Kamer straks een dag debatteren. Ik kan me een nuttigere tijdsbesteding voorstellen. Natuurlijk, het CPB geeft zelf volledige transparantie over de beperkingen van de berekeningen, maar de politiek negeert dat soort kanttekeningen in de praktijk volkomen.

Zo zal er in de debatten ook niet worden gesproken over het verschil tussen de statische koopkracht die het CPB berekent, en de dynamische koopkracht die mensen in werkelijkheid ervaren. Het CPB gaat er in de berekeningen van uit dat Nederlanders met werk blijven werken, zonder promotie te maken, en werklozen werkloos blijven. Alleen veranderingen van lonen, prijzen, uitkeringen en het beleid van de overheid worden meegenomen.

Volgend jaar vinden volgens de ramingen 125.000 Nederlanders een baan. Maar hun inkomenssprong zie je in de statische koopkrachtplaatjes van het CPB niet terug. Net zomin als de promoties (met bijbehorende loonstijging) die veel Nederlanders vanwege de hoogconjunctuur krijgen.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek neemt deze ontwikkelingen wel mee in de historische koopkrachtcijfers. In de grafiek is te zien dat deze werkelijke (‘dynamische’) koopkracht zich bijna altijd gunstiger ontwikkelt dan de statische van het CPB. We denken op basis van de statische CPB-cijfers dus altijd minder te krijgen dan we terugkijkend (op basis van de dynamische CBS-cijfers) hebben gekregen. Zo hou je het volk wel ontevreden.

Koopkrachtplaatjes vertellen niet de waarheid, zijn niet te vertrouwen en houden iedereen dom en boos. Laten we er mee stoppen.

Trump maakt schone brexit vies

Vergeet de harde brexit, vergeet de no-deal-brexit. De nieuwe term voor een vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zonder afspraken over de toekomstige handelsbetrekkingen, kreeg deze zomer een nieuwe naam: het is de ‘clean brexit’. Schoon, netjes, keurig en met de zekerheid dat de ongekozen bureaucraten uit Brussel niets Brits meer met hun vette vingers kunnen bepotelen.

Vooral de aartsconservatieve politicus Jacob Rees-Mogg doet zijn best om de term in omloop te krijgen. Het VK moet gewoon uit de EU stappen, vindt hij, dus zonder deal. Nee, dat levert geen economische chaos op, want het land kan dan gewoon een beroep doen op het rechtssysteem van de World Trade Organisation (WTO), zodat Britse exporteurs er nauwelijks last van ondervinden. Een brexit zonder deal wordt een keurig nette, clean brexit, dankzij de in beton gegoten regels en procedures van de Wereldhandelsorganisatie.

Mensen die er wel verstand van hebben, proberen Rees-Mogg en zijn medestanders al maanden uit te leggen dat de WTO allerminst de oplossing voor alles is. Goederenexport krijgt wel degelijk te maken met forse tarieven en over de voor het VK zo belangrijke handel in diensten heeft de WTO zelfs niets te zeggen. Niet voor niets is er vrijwel geen land in de wereld dat alleen op basis van de WTO-regels handel drijft. Een WTO-brexit wordt een vieze brexit.

‘Niet voor niets is er vrijwel geen land in de wereld dat alleen op basis van de WTO-regels handel drijft’

En als het aan Donald Trump ligt wordt het zelf nog veel smeriger. Want terwijl de ‘schone brexteers’ de toekomst van het Britse rijk volledig willen ophangen aan de WTO, doet hun vriend aan de andere kant van de oceaan er alles aan om deze organisatie juist de nek om te draaien.

De WTO is onderdeel van de door hem verfoeide multinationale wereldorde. Het is de instelling waarmee de cappuccinodrinkende en avocado-etende globalistische elite decennialang de Amerikaanse economie heeft leeggeroofd. America first, dus de WTO moet kapot.

Vandaar dat de Verenigde Staten weigert om nieuwe rechters voor het belangrijkste rechtsprekende orgaan van de WTO, de Appellate Body, te benoemen. Dit orgaan doet bindende uitspraken bij handelsconflicten en hoort te bestaan uit zeven personen. Maar omdat de VS elke nieuwe benoeming tegenhoudt, zijn dat er nu nog maar vier.

Afgelopen maandag blokkeerden de Amerikanen de herbenoeming van het Mauritaanse lid Shree Baboo Servansing, waardoor de Appellate Body vanaf oktober nog maar uit drie leden zal bestaan. Dat is het absolute minimum. In zaken waar een van de drie overgebleven rechters (uit China, India en – jawel – de VS) zich vanwege de schijn van partijdigheid moet terugtrekken, zijn dan geen uitspraken meer mogelijk.

Trump heeft de brexit altijd enthousiast toegejuicht. Maar als het er op aankomt, zijn nationalistische populisten natuurlijk per definitie nooit elkaars bondgenoten.

Voordat we na Prinsjesdag de overschotten gaan verbrassen: misschien eerst even bellen met Gerrit Zalm

Er komt meer geld voor het basisonderwijs. En ook voor de politie. Defensie krijgt een flinke geldinjectie. Net als gezondheidszorg (zoals ieder jaar, overigens). Hoe hoog de bedragen voor 2019 precies zijn horen we op Prinsjesdag, maar dat er geld bijkomt voor deze vitale publieke diensten, is duidelijk.

Maar toch moet het land plat. De twee leraren achter PO in Actie willen een massale staking van werknemers in het onderwijs, zorg en politie en defensie. ‘De publieke sector staat in de fik’, vinden de initiatiefnemers, dus er moet veel meer geld bij. Ze kregen bijval van de linkse partijen. En uiteraard werd ook afschaffing van de dividendbelasting erbij gehaald. Als we dat niet doen, is er geld genoeg voor onderwijs, zorg en veiligheid, vindt men.

Dat laatste is een even populair als slecht argument. Per saldo gaan deze kabinetsperiode de lasten van bedrijven omhoog, terwijl die van huishoudens juist dalen. Dus eventueel behoud van de dividendbelasting zal moeten worden gecompenseerd door andere bedrijfsbelastingen te verlagen of minder te verhogen.

Maar afgezien daarvan, klinkt zo’n maatschappelijke actie voor meer geld voor de publieke zaak wel logisch. Over elf dagen presenteert het kabinet de Miljoenennota met daarin een begrotingsoverschot van bijna een procent. De staatsschuld daalt tot onder de 50%. Er is geld genoeg, maar dat is in het beleid niet direct te zien. Hoewel er op Prinsjesdag vast lastenverlichtingen worden aangekondigd, zal de collectieve lastendruk – vooral door de stijgende zorgkosten – volgend jaar oplopen tot meer dan 39%. Dat is het hoogste percentage in meer dan twintig jaar.

De overheid (in brede zin) krijgt dus veel meer geld binnen dan het nodig heeft. Terwijl links roept om meer overheidsuitgaven, zal rechts daarom vragen om meer lastenverlichting. Maar voordat het kabinet aan links of rechts toegeeft, is het misschien handig om even met Gerrit Zalm te bellen. Want die zat achttien jaar geleden in precies dezelfde situatie.

‘Publieke armoede en private rijkdom’. Dat was rond de eeuwwisseling de slogan van links Nederland. De economie groeide al een tijd bovengemiddeld, waardoor de rijksbegroting een fors overschot vertoonde. Uitgeven dat geld, vond toenmalig PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert, en hij riep het kabinet (Paars 2) op om de begrotingsregels van VVD-minister Gerrit Zalm te negeren en stevig te investeren in de publieke zaak. ‘Het geld klotst tegen de plinten’, zei Melkert.

Net als nu was het een actiegroep die de zaak extra fel aanzette. ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’ heette die, met onder andere Freek de Jonge, Jan Marijnissen en Arjo Klamer. Samen vroegen ze voor meer geld voor ongeveer alles. Binnen het kabinet eiste D66-minister Els Borst miljarden extra voor zorg, en wilde VVD-minister Loek Hermans meer geld voor onderwijs.

Zalm zou uiteindelijk toegeven. In 2001 kwam er structureel €3,5 miljard meer voor zorg en onderwijs. Ook kwam er een enorme lastenverlichting van zo’n €6 mrd. Een jaar later sloeg de conjunctuur om, na het knappen van de internetbubbel en de aanslagen van 9/11. In 2002 was er alweer een begrotingstekort van 2,1%. Weer een jaar later overschreed Nederland de Europese grens van 3%. Er moest weer stevig bezuinigd worden, juist op het moment dat de economie wel een zetje kon gebruiken.

Procyclisch beleid, noemen economen dat. En ze trekken er een vies gezicht bij. Juist in goede tijden moet je rustig aandoen, en de meevallers laten accumuleren. Dan hoef je in slechte tijden niet meteen te bezuinigen. In theorie lijkt dat een eenvoudig principe, in de praktijk blijkt de politieke druk om in hoogconjunctuur tijdelijke meevallers uit te geven aan structureel beleid, meestal niet te weerstaan. Zelfs niet voor een strenge rekenmeester als Zalm.

Het geld klotst tegen de plinten, publieke armoede en private rijkdom, we zullen het wel weer horen tijdens de aankomende financiële beschouwingen. Het zijn de voorbodes van harde en ontijdige bezuinigingen in de nabije toekomst, als de economie weer eens tegenzit.

Brexitonderhandelingen ontaarden in een wedstrijd zelfmutilatie. Dat is griezelig om aan te zien

Men neme twee witte boterhammen, een tomaat, vier reepjes spek, een paar blaadjes (romaine) sla en een flinke lepel (verse) mayonaise. Rooster de boterhammen licht bruin, bak het spek knapperig en snij de tomaat in dunne plakken. Bouw nu de sandwich: eerst een met mayo besmeerde boterham, dan de bacon, de sla, daarop weer mayonaise en dan de tweede boterham. Snij diagonaal door. Uw BLT (bacon-lettuce-tomato) is klaar.

Het is volgens velen de lekkerste sandwich ter wereld. Vandaar dat 66 miljoen Britten afgelopen donderdag opgelucht ademhaalden toen de nieuwe brexitminister Dominic Raab zijn langverwachte toespraak gaf over de gevolgen van een brexit zonder deal. “Ik verzeker u”, zei Raab, “na brexit zullen we allemaal nog steeds kunnen genieten van een BLT-sandwich.” Ook zonder afspraken met de EU over handel, migratie en de Noord-Ierse grens, blijft er bacon beschikbaar voor de hongerige Britse consument. En ook tomaten, sla en mayonaise.

Dat valt dus mee. Of misschien juist niet. Want als een regering zich geroepen voelt om uit te leggen dat je straks heus nog wel eten in de supermarkten kunt kopen, is dat dan niet het moment om je zorgen te gaan maken? Als de minister een onbelemmerde toegang tot bacon belooft, moet je dan niet snel zelf maar een varkentje kopen?

Die dubbele boodschap klonk overal door in Raabs toespraak. Een ‘no-dealbrexit’ gaat grote problemen geven, maar die problemen kunnen we als Britten heus wel aan. De speech was alarmistisch en geruststellend tegelijk. En dat was niet per ongeluk, want nu de brexitonderhandelingen hun climax naderen (er moet eigenlijk in oktober een akkoord liggen, met eventueel uitstel tot maximaal december), wordt het voor de Britten belangrijk om te laten zien dat ze bereid zijn om weg te lopen zonder afspraken.

Uit de speltheorie weten we dat dreigementen tijdens onderhandelingen alleen werken als die geloofwaardig zijn. Dreigen met weglopen, zonder je bevolking voor te bereiden op de gevolgen van zo’n radicale stap, maakt het dreigement ongeloofwaardig en daarmee als onderhandelingsinstrument waardeloos. Maar ook de voorbereiding zelf moet geloofwaardig zijn. De nadelen van een no-dealbrexit moeten eerlijk worden benoemd en de oplossingen moeten redelijk klinken. Alleen dan is dreigen met weglopen een bruikbare strategie.

Raab moest daarom precies de juiste balans vinden tussen waarschuwen en geruststellen. Hij moest erkennen dat er zonder deal grote problemen ontstaan, maar ook duidelijk maken dat die oplosbaar waren. Import van voedsel wordt moeilijker, maar uw BLT-sandwich komt niet in gevaar.

De Europese Unie doet precies hetzelfde. Al eerder dan de Britten begon men op het vasteland met de voorbereidingen voor een brexit zonder afspraken. Er zijn websites voor burgers en bedrijven, voorlichtingsavonden, noodplannen en de landen rond de Noordzee zijn druk met het werven van nieuwe douaniers. Zo laten wij de Britten zien dat we bereid zijn onszelf flink pijn te doen.

Het is speltheoretisch allemaal prima te begrijpen, maar voor een econoom aan de zijlijn ziet het er buitengewoon griezelig uit. Want als dreigen alleen functioneel is als je ook bereid bent de trekker over te halen, dan is de kans op een no-dealbrexit dus flink toegenomen. Een recente studie van het IMF laat zien dat dit niet alleen voor de Britten, maar ook voor veel EU-landen een zeer onwenselijke uitkomst zou zijn.

Volgens de modelsimulatie van het IMF, waarin alleen wordt gekeken naar de gevolgen voor de handel, zou het Nederland meer dan een procent economische groei kosten. Dat is ruim €7 miljard, ieder jaar opnieuw. Alleen de Ierse economie wordt nog (veel) harder geraakt. Ook de Denen en de Belgen gaan er fors op achteruit. Een no-dealbrexit is voor veel landen een enorme aderlating.

Dat is het paradoxale aan de brexitonderhandelingen: hoe groter de economische kosten van een brexit zonder afspraken, des te harder moeten de partijen roepen dat ze helemaal klaar zijn om die hoge kosten te dragen. In de hoop dat het dan toch nog met een sisser afloopt.

Niet schikken, maar vervolgen!

‘Maar meneer Hamers, hoe verklaart u dan dat uw eigen computersysteem opzettelijk zó stond afgesteld dat er per dag niet meer dan drie keer een alarmsignaal voor witwaspraktijken kon worden gegeven?’ De officier van justitie kijkt ING-topman Ralph Hamers lang aan, en vervolgt dan: ‘En hoe kon het dat uw bank het – ondanks herhaalde waarschuwingen van toezichthouders – vertikte om extra geld uit te trekken voor de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen? Legt u dat eens uit?’

Binnenkort in een rechtszaal bij u in de buurt? Helaas niet. ING ‘vergat’ jarenlang om een deugdelijke controle uit te oefenen op witwaspraktijken van rekeninghouders, maar komt niet voor de rechter. Het Openbaar Ministerie besloot te schikken voor een totaalbedrag van €775 mln. Het is het hoogste schikkingsbedrag ooit, en doet de bank serieus pijn. Maar ik had toch liever een rechtszaak gezien, waarbij in alle openbaarheid over schuld en boete was gesproken.

‘Barbertje hoeft niet per se te hangen. Maar een openbare rechtszaak levert duidelijke normen op die voor de hele maatschappij zichtbaar zijn’

Behalve Hamers had dan bijvoorbeeld ook Wilfred Nagel uitleg mogen komen geven. Hij was als chief risk officer van ING Groep tussen 2011 en 2017 verantwoordelijk voor risicobeheer. We kennen Nagel als de man die het in het publieke debat graag op felle toon opneemt voor de bankensector. Dat is dapper en maakt hem geliefd bij journalisten, want veel bankiers bedanken voor die rol. Precies de man dus, die de rechter – en de rest van Nederland – helder had kunnen uitleggen hoe het nou toch kan, dat een systeembank zo over de schreef gaat.

Misschien dat de aanklager hem de eerste zin had kunnen voorlezen uit het Compliance Risk Management Charter, dat prominent op de ING-website staat: ‘ING is committed to the preservation of its reputation and integrity through compliance with applicable laws, regulations and ethical standards in each of the markets in which it operates.’ Hoe is het gat tussen deze theorie en de bedroevende praktijk te verklaren?

Let wel, barbertje hoeft niet per se te hangen, daar gaat het me niet om. Maar een openbare rechtszaak levert duidelijke normen op die voor de hele maatschappij zichtbaar zijn. Er moet schuld worden bekend, verantwoordelijkheid worden genomen en rekenschap worden afgelegd. Schikkingen lijken in de praktijk te veel op een soort accijns: bij iedere wetsovertreding gewoon even afrekenen bij de overheid, en daarna maalt niemand er meer om.

Sinds de kredietcrisis (alles zou anders worden bij de banken, weet u nog), stapelen de bankschandalen zich op: van Libor- en valutamanipulatie tot renteswaps, van witwassen tot ontduiken van sancties. In veel gevallen werd dat afgedaan met een schikking. Blijkbaar is dat niet genoeg. De volgende keer graag een echte rechtszaak, zodat de overheid aan iedereen laat zien dat overtreden van de wet nooit ‘business-as-usual’ mag worden.

Hoekstra’s schijnprobleem

De familie Bouman gaat deze winter niet op wintersport. Het chalet was al bijna geboekt, maar toen kwam er een uiterst vervelende financiële tegenvaller die een gat sloeg in de gezinsbegroting. De hoofdredacteur van damesblad Viva besloot mij voortaan flink meer te gaan betalen per wekelijkse column.

Nee, ik schrijf geen column voor de Viva. Maar de hogere prijs die men blijkbaar wil betalen voor een column die ik niet schrijf, levert mij een boekhoudkundig verlies op. De kosten (of optiewaarde) van ‘geen column schrijven voor Viva’ zijn immers flink gestegen. Deze onverwachte tegenvaller zal ik moeten verwerken in de jaarrekening van de bv Bouman, waardoor de winst dit jaar tegenvalt. Dat weekje snowboarden in de Alpen zit er helaas niet meer in.

Klagende gezinsleden die beweren dat dit een idiote redenering is, verwijs ik graag door naar minister Wopke Hoekstra van Financiën. Die zit met een vergelijkbaar probleem op zijn begroting. In plaats van geen Viva-column schrijven, wil hij geen dividendbelasting innen. Daardoor loopt hij naar schatting €1,4 mrd aan inkomsten mis. Echter, door de economische rugwind zijn de bedrijfswinsten hoger dan gedacht. Gevolg is dat de kosten van ‘geen dividendbelasting innen’ naar verwachting een half miljard euro hoger uitvallen. Hoekstra moet dit gat zien op te vullen door andere belastingen te verhogen, zo las ik de afgelopen dagen in Nederlandse kranten. De minister moet op zoek naar een half miljard aan nieuwe inkomsten.

‘Wereld van Haagse begrotingsregels is drooggekookte schijnwereld waar alle redelijkheid verdampt is’

Maar waarom moet hij dat eigenlijk? Na afschaffing zou de dividendbelasting nul euro opleveren. Dat is niet veranderd, hoe hoog de winsten van bedrijven ook worden. Nul euro blijft nul euro. Dus wat is dan precies die tegenvaller van een half miljard?

Om dat te begrijpen moeten we (helaas) duiken in de wereld van de Haagse begrotingsregels. Dat is een drooggekookte schijnwereld waar alle redelijkheid verdampt is. De begrotingsregels gaan uit van een ‘basispad’ voor het ‘inkomstenkader’ van de overheid.

Overstijgen de inkomsten dit kader, dan is er sprake van een meevaller die geheel ten goede moet komen aan verlaging van de staatsschuld. Door de hogere verwachte bedrijfswinsten zou er – bij ongewijzigd beleid – sprake zijn van een meevaller in de dividendbelasting. Die meevaller moet naar de staatsschuld. Maar de meevaller verdwijnt door het afschaffen van de dividendbelasting. De regels schrijven voor dat dit moet worden gecompenseerd, via hogere belastingheffing elders – waarvan de opbrengst vervolgens in de staatsschuld verdwijnt.

Iedere pragmatische politicus ziet dat dit een onzinnige uitkomst is. Er is geen echt gat op de begroting, en dus ook geen reden om te compenseren. Het kabinet kan besluiten dat de regels hier niet van toepassing zijn. Laat ze dat gewoon doen. Dan kunnen wij tenminste ook weer eens gaan skiën.

(FD)

NB: De begrotingsregels van Rutte III staan in de Startnota van dit kabinet. 

Amerika is een kartelparadijs. Voor echte concurrentie moet je in de EU zijn

Margrethe Vestager is ongetwijfeld populairste eurocommissaris van dit moment. De Deense bestiert het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie. Zij oordeelt over marktmacht, kartels en oneerlijke concurrentie. Met een knip van de vinger legt Vestager miljardenboetes op aan de grootste bedrijven van onze tijd.

Zoals afgelopen week, toen ze een boete uitdeelde aan Google van ruim €4,3 miljard, voor het overtreden van marktregels. Met het besturingssysteem Android voor smartphones heeft het Amerikaanse bedrijf een machtspositie opgebouwd en die misbruikt het om telefoonaanbieders te verplichten de Google-zoekmachine en -browser te gebruiken. Eerder pakte Vestager ook al giganten als Apple en Amazon aan. Chipfabrikant Qualcomm kreeg een enorme boete. En ook Starbucks, Fiat en Gazprom liggen onder vuur.

Mocht u ooit gevraagd worden om eurocommissaris te worden: probeer altijd de portefeuille van Vestager te krijgen. Want de mededingingscommissaris heeft meer macht dan alle andere eurocommissarissen bij elkaar. Zij (of hij) is aanklager, jury en rechter in één persoon en doet de grootste en machtigste bedrijven sidderen van angst. Het publiek houdt van politici met macht. Toen Neelie Kroes het DG bestierde was ze ook bijzonder populair. Onze eigen IJzeren Dame durfde het monopolie van Microsoft aan te pakken! Later, als tandeloze commissaris voor ICT, was ze gewoon weer een impopulaire eurocraat.

Het is dus waarschijnlijk niet de persoon, maar de macht die deze eurocommissaris zo vol in de schijnwerpers zet. De Europese Commissie heeft de middelen om de positie van ’s werelds grootste bedrijven aan te tasten en dat valt op. Vooral omdat de traditionele voorvechter van vrije marktwerking en anti-kartelmaatregelen, de Verenigde Staten, het al een tijdje af laat weten.

Een eeuw geleden ontmantelde de Amerikaanse marktautoriteit het machtige Standard Oil. Het oliebedrijf van John D. Rockefeller werd in 34 stukken opgebroken. Maar aan de minstens zo dominante positie van bedrijven als Google, Facebook en Amazon, lijkt de Amerikaanse overheid niets te willen doen. Dat vuile werk wordt overgelaten aan Europa.

Toch was Europa tot voor kort juist het continent waar kartels, staatssteun andere vormen van marktbederf als business-as-usual golden. Ondernemers die beschutting zochten tegen de gure wind van de concurrentie, die de markt wilden verdelen met hun concurrenten, die de overheid wilden verleiden tot het geven van enorme subsidies, die moesten niet de VS, maar in Europa zijn. Maar die tijd lijkt nu toch echt voorbij.

Vorige maand verscheen een studie die laat zien dat niet de VS, maar de EU de beschermer van de eerlijke marktwerking is geworden. Thomas Philippon en German Gutierrez zijn twee economen van de Stern Business School in New York, die een artikel publiceerde met de titel: “How EU markets became more competitive than US markets”. De onderzoekers laten zien dat op de Europese markt de marktmacht van bedrijven minder is, de overwinsten geringer zijn en de toetredingsbarrières voor nieuwe bedrijven lager. Tot de jaren negentig van de vorige eeuw liep de VS hierin juist voorop.

Politieke voorkeuren zijn een belangrijke verklaring voor deze omslag. Waar de Amerikaanse politiek al meer in de greep kwam van het lobbyende grootbedrijf, kreeg men in Europa juist meer oog voor de consument. In de VS daalde het aantal rechtszaken dat de overheid startte tegen bedrijven die hun marktmacht misbruikten tot vrijwel nul. In Europa ging juist meer procederen. Ook bij de omvang van de kartelboetes is de omslag te zien: eind vorige eeuw gaven de Amerikanen hogere boetes dan Europa. Inmiddels loopt de EU voorop. En het gaat daarbij heus niet alleen om Amerikaanse bedrijven. Ook Europese kregen de afgelopen decennia al grotere kartelboetes om de oren.

De afgelopen twintig jaar is er sprake van een ‘opzienbarende omkering’, schrijven de economen. Niet de Amerikaanse, maar de Europese politici zijn ‘ werelds belangrijkste de voorvechters van eerlijke concurrentie. Vestager is niet alleen de held van Europa, maar van de hele wereld.

(FD)