Onder de motorkap van de arbeidsmarkt gaat het er wild aan toe. Gelukkig maar

De besmettingen stijgen, de lockdownmoeheid ook, maar de werkloosheid blijft stug dalen. In maart nam het aantal werkzoekenden af met 14.000 personen, naar een alleszins aanvaardbare 3,5% van de beroepsbevolking. Vroeger noemden we dat krapte.

Het is vaak geschreven: de arbeidsmarkt heeft zich tijdens de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog verrassend goed staande gehouden. Dankzij de overheidssteun, natuurlijk. Maar ook door de structurele krapte. Bedrijven die vóór corona met veel moeite een vacature hadden weten op te vullen, waren niet bereid om zo snel weer afscheid te nemen van de schaarse vakkrachten. Zo ging dat kort na de kredietcrisis ook. Werkgevers dachten dat de omzetdip van korte duur was en waren bereid tijdelijk overcapaciteit toe te staan. Pas toen de kredietcrisis overging in de langdurige eurocrisis, werd er stevig in het personeelsbestand gesneden.

Van een afstandje ziet het beeld van de Nederlandse arbeidsmarkt tijdens corona er daardoor rustig uit. De werkloosheid liep in 2020 eerst wat op, en zakte daarna weer langzaam terug. De werkgelegenheid schommelde wat, maar lag in maart nog maar zo’n 50.000 personen lager dan voor corona. Vergeleken met maart 2019 is er zelfs sprake van 87.000 extra banen. Dat is vrijwel voldoende om het autonoom gestegen arbeidsaanbod te absorberen. Twee jaar geleden was 68,7% van de Nederlanders tussen 15 en 75 jaar aan het werk, nu is dat 68,6%.

Zo rustig tuft het autootje van de Nederlandse arbeidsmarkt door, dat je bijna zou vergeten dat er onder de motorkap toch van alles aan de hand is. De arbeidsmarkt is veel dynamischer dan bovenstaande cijfers aangeven en wie daar geen oog voor heeft, zou wel eens de verkeerde beleidsconclusies kunnen trekken.

Want een cijfer als ‘verandering werkloosheid in maart’, laat slechts het saldo zien van alle in- en uitstroom naar en van de arbeidsmarkt gedurende die maand. Als de werkloosheid met 14.000 daalt, betekent dat niet dat er in maart 14.000 werklozen waren die een baan vonden. In werkelijkheid vonden in die maand maar liefst 99.000 werkzoekenden nieuw werk. Tegelijkertijd echter gingen 77.000 mensen van werkend naar werkzoekend. En dan waren er ook nog werkzoekenden die de AOW-leeftijd bereikten, afgestudeerden die zich voor het eerst als werkzoekende (of werkende) meldden, mensen zonder werk die de moed opgaven en niet langer actief zochten, werkenden die zich vrijwillig of bijvoorbeeld door ziekte tijdelijk van de arbeidsmarkt terugtrokken, et cetera.

Deze stromen zijn vele malen groter dan de saldi waarop we ons normaal gesproken focussen. Het gaat om vele tientallen duizenden, en vaak zelfs honderdduizenden verplaatsingen van de ene naar de andere arbeidsmarktpositie in een enkele maand. Dit zijn telkens grote, soms levensveranderende gebeurtenissen voor deze personen. Dat is de woeste werkelijkheid die meestal uit het zicht blijft.

Daardoor komt ook de focus van het beleid vaak te veel te liggen op het verhogen of verlagen van de saldi. Hoe krijgen we de werkloosheid omlaag?, is een heel andere vraag dan: hoe zorgen we dat meer mensen een baan vinden? Of dan: hoe zorgen we dat mensen makkelijker van arbeidsmarktpositie kunnen wisselen?

Focus op de saldi leidt tot het idee dat strengere ontslagbescherming, hogere transitievergoedingen en eigen risico in de WW voor werkgevers zorgt voor lage werkloosheid. En dat subsidies voor oude industrieën, bescherming van de markt voor import, of zoiets als de ‘baangerelateerde investeringskorting’ die dit jaar inging, helpt om de werkgelegenheid op peil te houden.

Veel beter is het om beleid te richten op de stromen, in plaats van op de saldi. Hoe zorgen we dat mensen snel en zonder veel gedoe van de ene naar de andere arbeidsmarktpositie stromen? Dan gaat het om zaken zoals scholingsbudgetten, bestrijding van discriminatie, deeltijd-WW, demotie, draaglijke marginale belastingtarieven, verkleining van de armoedeval, proactief loopbaanadvies, kwalitatieve volwasseneneducatie, betaalbare avondcolleges en transitievergoedingen die je ook echt aan de transitie moeten uitgeven.

En nog zoveel meer. De experts weten het eigenlijk wel. Vraag het bijvoorbeeld aan professor Ton Wilthagen. Maar de politiek en de polder kiezen uiteindelijk vaak toch weer voor de focus op de saldi in plaats van op de stromen. Zonde, want de motor van de arbeidsmarkt moet wel blijven draaien.

(FD)