In de lange reeks retrospectiefjes van bijna dertien jaar Mark Rutte deze week, volgt hier aflevering De Arbeidsmarkt. Het worden niet meer dan twee alinea’s, want we gaan, indachtig de premier, vooral ‘denken in oplossingen’ die ‘goed zijn voor het land’.
Eerst de terugblik: in het vierde kwartaal van 2010, toen Rutte I aantrad, krabbelde Nederland net op uit de kredietcrisis. Meer dan een half miljoen mensen waren werkloos (zo’n 6% van de beroepsbevolking) en 8,8 miljoen hadden werk. Spoel vooruit naar het eerste kwartaal van 2023, en de zaken staan er veel rooskleuriger voor. Ondanks de euro-, corona- en energiecrises daalde de werkloosheid naar 350.000 (3,6%). Meer dan tien miljoen mensen werken nu. Wat er ook misging tijdens de premierschappen van Rutte, de arbeidsmarkt floreerde.
Misschien ging het zelfs te goed. Er ontstond een nieuw probleem: te lage werkloosheid. De arbeidsmarkt werd ondraaglijk krap. In 2010 werkte 80% van alle mensen tussen 26 en 65 jaar. Nu is dat meer dan 85%. Onze potentiële beroepsbevolking is een uitgeperste citroen waar bijna geen druppel sap meer uit te halen valt.
‘Deeltijders’, zie ik u nu denken. Laat de deeltijders gewoon wat meer uren maken. Goed punt. Want onze deeltijdcultuur is inderdaad opmerkelijk. Met 35% deeltijders gaat Nederland ver voor alle andere Oeso-landen uit. In nummer 2, Australië, werkt slechts één op de vier in deeltijd. Gemiddeld in de Oeso: 16%.
Aan de ene kant maakt die deeltijd onze hoge arbeidsparticipatie mogelijk. In landen waar voltijd de norm is, zullen mensen er vaker voor kiezen om dan maar helemaal niet te werken. Aan de andere kant kan vrijwillig meer uren werken wel degelijk een oplossing zijn voor de arbeidsmarkttekorten. Goed nieuws daarom dat ‘onder Rutte’ de gemiddelde werkweek steeg van bijna 31 naar ruim 32 uur. Dat kwam vooral doordat vrouwen gemiddeld meer uren gingen werken: van 25 naar bijna 28 uur per week.
Dat smaakt naar meer! En Rutte’s laatste kabinet had er een plan voor. Met een ‘voltijdsbonus’ — een toeslag of belastingkorting voor werknemers met een volledige werkweek — zou de werkweek verder opgerekt kunnen worden. Het was nog geen uitgewerkt plan, meer een idee, maar de logica erachter was sterk. Juist omdat deeltijders relatief weinig verdienen (ze werken immers weinig uren) kunnen ze vaak aanspraak maken op toeslagen en belastingkortingen. Die vallen weg als het aantal werkuren en het inkomen stijgt, dus zijn ze een straf op voltijd. Met andere woorden: de marginale druk van deeltijders is te hoog, met een voltijdsbonus is die weeffout te repareren.
Zitten deeltijders dan zo simpel in elkaar, dat ze meer gaan werken als je meer geld in het vooruitzicht stelt? Het korte antwoord is: ja. Voor het lange antwoord moeten we naar een recente enquête die economen van De Nederlandsche Bank onder deeltijders hielden. ‘Wat moet er gebeuren zodat u meer uren gaat werken?’ Het meest gegeven antwoord was: ik moet beter beloond worden. Meer dan een derde van de ondervraagden noemde dat.
Nummer 2 gaat ook over geld: als het gezinsinkomen tekort zou schieten, ging ik meer werken. Mantelzorg, zorg voor kinderen en kinderopvang werden veel minder vaak genoemd. Dat komt natuurlijk ook omdat geld voor iedereen een rol speelt, maar niet iedereen mantelzorger is. Maar om een macro-economische impact te hebben, lijkt betere beloning (dus de voltijdsbonus) een goed instrument.
Ware het niet dat andere economen, die van het Centraal Planbureau, er juist een probleem mee hebben. Zij schreven een artikel in economenblad ESB waarin ze het idee van de hoge marginale druk voor deeltijders onderuithalen. Voor alleenstaanden klopt het dat verlies van toeslagen en belastingkorting er flink inhakt. Maar de meeste deeltijders zijn onderdeel van een huishouden met anderhalf inkomen. De partner werkt vaak voltijd, dus de afbouw van toeslagen speelt een veel kleinere rol. Resultaat: hoe minder uren de deeltijder werkt, hoe lager de marginale druk.
Daarmee is het idee van de voltijdsbonus nog niet afgeserveerd. Bij dit soort tegenstrijdige uitkomsten moet je de bonus eigenlijk uitproberen op kleine schaal, om te zien of het werkt. Maar voor dat soort beleidsexperimenten heb je wel eerst een missionair kabinet nodig.