Het leed dat parkeren heet

In alle Nederlandse gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners moet je betalen voor parkeren. Deze steden haalden – samen met een flink aantal kleinere gemeenten die stilstaande auto’s ook belasten – in 2009 meer dan een half miljard euro op aan parkeergelden.

Dat is tien keer zoveel als in 1989, berekende het Centraal Bureau voor de Statistiek. De parkeerbelasting is daarmee verreweg de snelst stijgende gemeentelijke heffing. Amsterdam spant de kroon. In de hoofdstad betalen automobilisten dit jaar 131 miljoen euro voor het niet gebruiken van hun auto. Parkeerbelasting is daarmee goed voor een kwart van het totaal aan Amsterdamse inkomsten uit gemeentelijke heffingen.

Je zou denken dat een dergelijk omvangrijke belastingpost uit en te na bestudeerd is. Maar dat valt tegen. De studie van drie economen van de Vrije Universiteit, Jos van Ommeren, Derk Wentink en Jasper Dekkers, die eind 2009 verscheen, is een van de eerste onderzoeken naar de prijs van het parkeerbeleid. Wie hoopt op nieuwe argumenten tegen het hoofdstedelijke parkeerbeleid, komt bedrogen uit. De economen vinden betalen voor schaarse parkeerruimte een uitstekend idee.

Voor de inwoners van Amsterdam is parkeren volgens het onderzoek zelfs te goedkoop. Bewoners zouden bereid zijn tien keer zoveel te betalen voor een parkeervergunning dan ze nu doen! Die conclusie baseren de economen op een omvangrijk onderzoek naar prijzen van bijna dertigduizend Amsterdamse huizen. Kort gezegd vergeleken ze de waarde van huizen met een eigen (gratis) parkeerplek op het terrein met huizen zonder deze luxe.

Om de vergelijking eerlijk te maken, namen ze alleen huizen met onoverdekte parkeerplaatsen mee, dus geen sjieke appartementen met privé-garage. Ze corrigeerden ook voor andere mogelijke verschillen tussen de huizen en kwamen op basis van de prijsverschillen tot de conclusie dat een parkeerplek de gemiddelde inwoner 8,55 euro per dag waard is. Een parkeervergunning kost een Amsterdammer gemiddeld zo’n tachtig eurocent per dag, schrijven de economen. Dat is dus een factor tien ‘te weinig’. Gevolg: de vraag naar parkeervergunningen is veel te groot en er zijn wachtlijsten. De gemiddelde wachttijd bedraagt al meer dan drie jaar.

Het onderzoek bevat nog meer opvallende conclusies. Zo blijkt dat de aanwezigheid van privé-parkeerplaats het gemiddelde Amsterdamse huis bijna zeven procent meer waard maakt. Staat het huis in een stadsdeel met een wachtlijst voor parkeervergunningen dan loopt dat percentage zelfs op naar twaalf. Omgekeerd zorgt invoering van betaald parkeren tot een gemiddelde waardedaling van 3,7 procent. Huiseigenaren die om parkeermeters vragen, schieten zichzelf dus behoorlijk in de voet.

De onderzoekers zijn er zelfs in geslaagd om de kosten van dat ellendige rondjes rijden, op zoek naar een vrije parkeerplaats, te berekenen. Om het dagelijkse zoeken te voorkomen zouden inwoners van Amsterdam jaarlijks gemiddeld 473 euro over hebben. Dat is 1,30 euro per dag. Dat lijkt weinig, maar bij een gemiddeld inkomen van zeventigduizend euro – huiseigenaren in de Amsterdamse gebieden met betaald parkeren verdienen gemiddeld zoveel –  gaat het toch om 0,7 procent van het bruto inkomen. Vakbonden gaan wel voor minder de straat op.

 

(Eerder verschenen op Z24.nl en in De Elektrische Spijkerbroek en andere avonturen in de economie)