Eindejaarsfeuilleton 2013: Mark & Moritz zoeken lichtpuntjes

Deel 1: De Haven

Ik zit op de passagiersstoel van een donkerblauwe Saab. Een oude Saab. De vering van de stoel prikt in mijn rechterbil. We rijden op de A13, van Den Haag naar Rotterdam. Het regent. En verderop begint de file.

Maar de bestuurder naast mij kan dat niets schelen. Die praat en schaterlacht aan een stuk door. Hij heeft het over ‘sterker uit de crisis komen’. Over ‘het huis op orde brengen’. Hij zegt: ‘We gaan S&P verslaan.’

Bij die laatste opmerking draait hij zich naar mij toe. Want ik ben van S&P. Ik ben Moritz Krämer, kredietbeoordelaar bij Standard and Poor’s. En ja, ik was het, die eind november Nederland z’n triple A-status afpakte, de hoogste kredietstatus.

En daarom zit ik nu — één bil half opgetrokken — in de oude Saab van de Nederlandse premier. ‘Jij gaat met mij mee, Moritz’, had Mark Rutte opgewekt door de telefoon gezegd. ‘We gaan een paar dagen op stap. Jij en ik. Laat ik je zien waarom Nederland drie A’s verdient.’

We rijden de file in. Als we stil staan naast een wat oudere Mercedes, draait de premier zijn raampje open en schreeuwt: ‘Hé, jij daar. Koop ’s een nieuwe auto!’ De bestuurder kijkt verbaasd op. De premier draait schaterlachend het raam weer dicht.

Ik vraag hem waar we naar toe gaan. ‘Naar de Rotterdamse haven’, antwoordt hij. ‘Naar de grootste haven van Europa. De poort van de grootste markt ter wereld.’ Dan gaat hij door over over de Hollandse handelsgeest en over de ambitie en het vakmanschap van Nederlandse ondernemers. Ik moet even zijn weggedommeld, want als ik opschrik zijn we bij de haven. We stappen uit.

‘Imposant, niet?’ zegt de premier. Ik ben diep onder de indruk. Dit is geweldig. Kolossaal. Ik zie gigantische kranen die containers optillen als luciferdoosjes. Ik zie honderden vrachtauto’s af en aan rijden. Een logistieke mierenhoop. Wat een prestatie van zo’n klein land!

‘Zie je die nieuwe kranen verderop, die net worden geïnstalleerd?’ glundert de premier. ‘Dat zijn de allergrootste kadekranen ter wereld. Ze hebben een reikwijdte van 24 containers breed.’ Mijn mond valt open. De premier glimlacht. Handen in z’n zakken.

‘ECT’, staat er op de kranen. Europe Container Terminals, legt de premier uit.

Een Nederlands bedrijf met een Engelse naam, wat zijn jullie toch internationaal, mijmer ik bewonderend.

‘Juist’, zegt de premier. En dan aarzelend: ‘Nou ja. Helemaal Nederlands is ECT natuurlijk niet.’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan. ‘Eh, ECT is uiteindelijk van Hutchison Whampoa. Uit Hongkong.’

‘Hongkong?’ vraag ik. ‘Hoezo Hongkong? Dit is toch Rotterdam?’ Ik snap het niet. ‘En die nieuwe, allergrootste kranen dan? Die zijn toch wel Nederlands?’

Niet helemaal. Ik zie wat zweet op het voorhoofd van de premier. ‘Die komen uit Sjanghai. Ze kwamen kant-en-klaar op een schip hiernaartoe. Ze gaan Chinese spullen uitladen, die dan met Poolse vrachtauto’s direct doorgaan naar Duitse winkels.’

Hij kijkt opeens veel minder opgewekt. Ik snap er niets meer van. ‘Maar wanneer verdient Nederland er dan wat aan?’ ‘Nou, ja. De schepen betalen havengeld. En soms moet een actiesticker op een Koreaanse tv, bestemd voor Duitsland, worden geplakt. Dat doen de Nederlanders dan.’

Maar dan breekt de brede grijns weer door bij de premier. ‘Weet je wat wij gaan doen, Moritz?’ Hij slaat op mijn schouders. We stappen weer in de auto. ‘We gaan naar het noorden. Onze gasbel bekijken.’

Deel 2: De Gasbel

(Illustraties: Erik Varekamp)

De regen is gestopt. De lucht is blauw en het is koud. In mijn rechterbil prikt nog altijd de vering van de stoel. Ik zit weer in de oude Saab van de premier van Nederland. We gaan naar Groningen. Naar de gasbel.

‘Ons gas is ons goud’, doceert de premier, terwijl hij over de A7 naar de Afsluitdijk rijdt. ‘Ons vermogen. Het is wat ons kredietwaardiger maakt dan alle eurolanden bij elkaar. Nederland kan niet failliet, want we kunnen altijd betalen met gas.’

Daar zit wat in, denk ik. Nederland mag dan de kortste werkweek ter wereld hebben, de hoogste private schuld en een economie die al vijf jaar niet groeit, wat maakt het uit als het aardgas gratis uit de grond komt spuiten? Ik maak wat aantekeningen op mijn S&P-kladblok. De premier knikt me bemoedigend toe.

We tanken op de Afsluitdijk. Terwijl de premier zijn Saab volgooit schreeuwt hij, net als gisteren bij Rotterdam, naar een andere auto: ‘Hé, jij daar. Koop eens een nieuwe auto!’

‘Doe effe normaal man!’, reageert de bestuurder boos. ‘Doe lekker zelf normaal!’ kaatst de premier terug. ‘Tjonge, jonge.’ Dan weer die schaterlach.

Anderhalf uur later stappen we uit. ‘Slochteren’, zegt de premier en maakt een weids gebaar met zijn armen. ‘Het land van boer Boon. Boven de grond alleen de groene waas van gras. Onder de grond onze kredietwaardigheid. Onze triple A.’

Ik pak m’n blocnote. ‘Hoeveel gas zit er onder de grond?’ vraag ik.

‘Nog ongeveer 1000 miljard kubieke meter’, zegt de premier. ‘Sinds de jaren zestig hebben we er al 300 miljard euro aan verdiend. Ik zit goed in die cijfers.’ Dan lachend: ‘Al kan ik er natuurlijk best 50 miljard naast zitten.’

Ik vraag: ‘Waar is dat geld nu? In een staatsfonds, net als in Noorwegen?’

De premier schudt zijn hoofd. ‘Zo doen wij dat niet. Wij betalen er onze uitkeringen mee. En onze ambtenaren. En af en toe gaat er een envelopje naar een VVD-Statenlid of zo. Geld moet rollen, Moritz. Want we moeten sterker uit de crisis komen!’

‘Dus eigenlijk is dit de plek waar Nederland z’n vermogen oppompt en opmaakt?’ vraag ik. ‘Waar de Nederlandse balans razendsnel wordt verkort? Als straks het gas op is, heeft Nederland een enorm gat in de begroting.’

De premier kijkt zuur. ‘Ik weet niet wat je bedoelt. Volgens mij ben je moe. Het is laat. Kom, we zoeken een hotel.’

Later lig ik onder ruwe lakens in de herberg van een Gronings dorpje. Denk na over de dag, over Rotterdam en Slochteren, over Chinezen en Polen, over korte werkweken, hoge schulden, verspilde gasbaten en val pas laat in slaap.

Ik schrik wakker. Mijn bed schudt. Een glas water trilt van het nachtkastje. Een stoel valt om. De houten balken in het dak kraken en er vallen grote stukken witte stuc uit het plafond. Geschrokken doe ik het licht aan en zie opeens een grote scheur ontstaan, in de muur onder het raam. Wat is er aan de hand?

De premier stormt mijn kamer in. Hij draagt slechts een boxershort en een oud T-shirt met grote letters. ‘Rita is ruk’, lees ik.

De premier schreeuwt en trekt aan mijn arm. ‘Moritz, dit gaat mis! We moeten wegwezen.  Pak je koffer! De auto in! Snel! We gaan naar Eindhoven.’

 

Deel 3: De Hightechcampus

Weer die Saab. En weer die prikkende veer in mijn bil. De wolken zijn vandaag zo grijs dat ik niet zie waar het grauwe land eindigt en de koude lucht begint.

We rijden twee uur in stilte. Pas bij Arnhem schraapt de premier zijn keel. ‘Eindhoven’, zegt hij. ‘De slimste regio ter wereld. Nederlands vernuft, Nederlandse hersens, Nederlands ondernemerschap. Dat is het fundament onder onze welvaart.’

Even later: ‘Er is niets mis met Nederland wat wij niet kunnen repareren met wat er goed is aan Nederland.’ Ja, ja, bla, bla, denk ik. Leert hij dit soort zinnen uit zijn hoofd? Zijn opgewekte stem lijkt gespeeld. Zijn lach klinkt vals.

Het is zachtjes gaan sneeuwen wanneer we de snelweg verlaten. ‘Hightechcampus’ lees ik op een trendy staalconstructie vol keien. Als we parkeren, zie ik dat de premier iets wil schreeuwen naar een automobilist die ook net uitstapt. Ik grijp ik zijn arm en sis: ‘Hou op over die nieuwe auto’s.’ Hij kijkt beduusd.

Het besneeuwde wandelpad is breed en voert ons naar een modern gebouw met veel glas. ‘Young High Tech Entrepreneur’s Day’ staat er op bord. Het is een soort beurs voor jonge technische bedrijven. ‘Welke ondernemer wil mijn 06-nummer?’ roept de premier bij binnenkomst joviaal.

Hij neemt me mee naar het ­kraampje van een start-up. Ze maken iets dat ‘multi layer display accelerator’ heet. Verderop vertelt een jonge ondernemer over zijn ‘hybrid photovoltaic thermal zonnecellen’. Iemand laat een werkende circulaire elektromotor zien.

Je zou er enthousiast van worden. Maar ik ruik nattigheid. Ik hoor alleen maar Engels. Vaak met een Russisch, Indiaas of Israëlisch accent. Zelden het boerenkool-Engels van de Nederlander.

‘Werken er ook Hollanders in uw bedrijfje?’ vraag ik een jonge twintiger met baard en hip mutsje. ‘Sure’, antwoordt hij. ‘We hebben één Nederlander in dienst. Voor de subsidieaanvragen. Zonder kennis van de lokale regels gaat dat niet.’

De premier trekt me snel mee. ‘Hier zijn échte Nederlandse ondernemers.’ We staan bij stand met drie Apple-computers en evenzoveel jongens met appelwangen. Echte Nederlanders. Ze hebben een nieuwe website ontwikkeld waar mensen 3D-printers van elkaar kunnen lenen, waarmee ze logeerbedden kunnen uitprinten, waar vervolgens toeristen op kunnen slapen. Het heet ‘3Dbnb’ en heeft een YouTube-kanaal met honderdduizend abonnees en al vijf miljoen likes op Instagram.

Indrukwekkend. Bij S&P krijgen we nooit likes. De appelwangen vertellen dat Sergey Brin van Google wil investeren. ‘Maar we willen eerst met Keith Rabois praten. Dat is de investeerder achter LinkedIn, Etsy, Yammer en Yelp’, leggen ze behulpzaam uit.

Ah. LinkedIn. Dat ken ik. Dan vertellen ze dat ze dit jaar een belangrijke beslissing moeten nemen. Een keuze die de toekomst van 3Dbnb zal bepalen.

De premier trekt aan mijn mouw: ‘We moeten verder.’ Maar ik ben geboeid. ‘Welk besluit? Welke belangrijke keuze?’

‘We zijn uit de subsidiefase’, legt een van de appelwangen uit. ‘Dus moeten we de locatiekeuze maken.’ Hij kijkt met een schuin oog naar de premier die driftig met zijn hoofd schudt en zijn vlakke hand heen en weer voor zijn keel beweegt. ‘Welke locatiekeuze?’ vraag ik.

‘Waar we ons vestigen. Eerst in Berlijn? Of meteen in Silicon Valley?’

De premier laat zijn armen vallen. Zijn schouders hangen omlaag. ‘Ik geef het op, Moritz. We gaan terug naar Den Haag.’

Deel 4: De Oude Econoom

‘We gaan terug naar Den Haag’, had de moedeloze premier gezegd. Maar zelfs dat blijkt moeilijk. De sneeuw valt nu in dikke vlokken en is een harde wind opgestoken. Als de Saab de snelweg op draait, is de belijning al niet meer zichtbaar. Terwijl de schemer invalt, zie ik de eerste sneeuwduinen op de weg ontstaan.

De premier lijkt er geen erg in te hebben. Hij zit zachtjes mopperend achter het stuur en let nauwelijks op de weg. Ziet hij die hoge rand van vastgevroren sneeuw dan niet?

De auto schiet omhoog. De veer in mijn stoel, die al twee dagen in mijn rechterbil prikt, breekt met een knal. Au! Bij het neerkomen slaat de motor af. We glijden van de weg. De berm in. En komen tot stilstand in een hoge berg pasgevallen sneeuw. We leven nog. Maar de Saab is dood.

Twee mannen, op nette schoenen en in dunne donkerblauwe pakken lopen de ijskoude nacht in. Het Brabantse land is wit en leeg. De sneeuw is op veel plekken kniehoog. ‘We moeten doorpakken en vooruitkijken’, prevelt de premier bij iedere stap. ‘Het wordt straks beter, het ergste is bijna voorbij.’ Maar de kou dringt al verder door in ons lijf. In onze botten. Ik kan niet meer. Is dit het einde?

Dan roept de premier: ‘Daar, die gele waas! Een lichtpuntje!’ Het is een kleine boerderij. Een oude heer doet open. Zijn vrouw geeft ons dekens en warme chocolademelk. Even later zitten we bij een warm vuur.

De heer blijkt een oude econoom. Veel haar zit er niet meer op zijn hoofd, maar als hij lacht, komen er jeugdige kuiltjes in zijn wangen. ‘Mark Rutte bij m’n open haard’, zegt hij vrolijk. ‘Wie had dat gedacht? En wie bent u?’ Ik stel me voor.

‘Van S&P?’ herhaalt hij lachend. ‘Dus u bent die domoor die denkt dat Nederland geen drie A’s verdient.’

Ik vertel hem over onze terechte twijfels over de Nederlandse economie. En over mijn reis met de premier. Over Chinezen en Polen in Rotterdam, Russen en Indiërs in Eindhoven, over de enorme schuldenberg en de leeglopende gasbel.

‘U snapt er echt niet veel van, hè?’ zegt de econoom vaderlijk. ‘Dat gas is een vloek. Het heeft ons lui en vadsig gemaakt. De Hollandse ziekte. Hoe eerder het op is, hoe beter.’

‘En tegenover de private schulden staan veel grotere pensioentegoeden’, gaat hij verder. ‘Tegenover de staatsschuld staat een enorme belastingclaim op de pensioenpot. We zijn schathemeltjerijk. Nederland is misschien niet zo liquide, maar wel zeer solvabel.’

Ik zoek mijn blocnote, maar bedenk dat die in de auto heb laten liggen. Dan maar luisteren.

De econoom doceert verder: ‘Maar het mooiste van je verhaal is dat we de haven van Rotterdam aan een Chinees verpatsen, dat we de slimste Russen naar Eindhoven lokken en dat onze jonge ondernemers naar de VS willen. Precies op die constante uitwisseling van ideeën, mensen, producten en geld met de rest van de wereld, is onze welvaart gebouwd. Dát is de kracht van Nederland. Dat is onze kredietwaardigheid.’

Later liggen we samen in de kleine bedstee van de boerderij. Ik overdenk stil de woorden van de econoom. Hoe kon ik zo kortzichtig zijn? Ik stoot de premier aan.

‘Zeg, Mark. Die derde A krijg je terug. Maar op één voorwaarde.’

‘Welke voorwaarde, Moritz?’

‘Morgen koop je een nieuwe auto.’