Eindejaarsfeuilleton 2020: De vuilspuiters van het riool

De redacteur moet voor oud en nieuw een serie schrijven over misinformatie en manipulatie op het internet. Maar rioleringsproblemen leiden hem af. Het jaarlijkse Eindejaarsfeuilleton van Mathijs Bouman. 

(Verscheen in het FD)

Deel 1: De Gore Prop


(illustratie Erik Kriek)

Ik pak een ijzeren kleerhanger uit de kast. Met een tang knip ik ‘m open, buig het ijzer recht en maak dan aan een uiteinde een klein haakje. Die prik ik in de afvoer van het fonteintje in de wc.

Ruw beweeg ik het ijzerdraad op en neer. Ik voel een obstakel; een gore prop met een onduidelijke samenstelling komt langzaam omhoog. Het stonk al flink in de toiletruimte — vandaar mijn onhandig gedoe-het-zelf — maar nu de blokkering eruit is, wordt de stank bijna onverdraaglijk.

De rioollucht maakt me misselijk en ik loop weg. Eigenlijk heb ik helemaal geen tijd voor dit smerige karweitje. De krant heeft mij gevraagd om tussen kerst en oudjaar een serie over de zwarte kant van het internet te schrijven. Waar is het misgegaan met dit medium? Het internet zou de volgende grote stap in de menselijke ontwikkeling worden. Eerst was er het spijkerschrift, toen de boekdrukkunst en nu het internet. Informatie was voortaan voor iedereen altijd gratis beschikbaar.

Dat was de belofte. Maar nog nauwelijks een kwarteeuw oud, is het internet verworden tot een bron van onbetrouwbaar nepnieuws, idiote complottheorieën en walgelijke racistische praatjes. Het medium is gekaapt door gevaarlijke hackers, anonieme trollen, leugenachtige influencers en buitenlandse agenten. Het is gratis, altijd voorhanden en voor iedereen. Maar informatie is het al lang niet meer. De transparante informatiesnelweg werd een giftige modderstroom.

Toen we ergens begin deze eeuw allemaal ons huis aansloten op het snelle internet, dachten we toegang te krijgen tot een wereld van zelfstudie en oneindige kennis, verbroederende contacten en onschuldig vermaak. Maar we legden een directe verbinding met een commerciële wereld van chaos en leugens.

Sindsdien worden we geestelijk overspoeld door iedere halve gedachte van elke hele gek. Een viruswaanzinnige rapper kan online harder schreeuwen dan alle virologen bij elkaar. Klimaatwetenschappers worden overstemd door idioten. Verkiezingen worden gemanipuleerd. Referenda gehackt. Alles wat maar opborrelt bij opportunisten en warhoofden stroomt zonder enig filter ons huis in.

Ik onderbreek mijn eigen gedachtegang. Bah, wat een stank. Zo kun je toch niet werken? Nee, het is meer dan stank alleen. Ik hoor nu ook water stromen. Blijkbaar hield de prop in de afvoer het vuil juist buiten. Snel klap ik mijn laptop dicht en loop naar de toiletruimte. Als ik de deur opendoe voel ik een zachte weerstand. Over de drempel loopt een bruine brei de gang in. Ik kokhals.

Uit de afvoer borrelt ritmisch rioolwater naar boven. Het gulpt met kleine slokken het huis in. Ik doe de deur dicht en leg een paar handdoeken voor de drempel. Dat zal de smerigheid wel even tegenhouden. Ik heb werk te doen.

Vier afleveringen heeft de krant besteld, en ik wil vandaag nog een eerste opzet sturen. Deel een van de serie schrijft zichzelf. Die gaat natuurlijk over de beloften van internet zelf en over hoe langzamerhand de rotzooi onze computers inliep.

Daarna komt een aflevering over de bedrijven die dat allemaal mogelijk maken. Zij vinden dat ze nauwelijks een rol te spelen hebben bij het filteren van informatie op het internet. Vrijheid van Meningsuiting, weet u wel?

Dan deel drie: ik dompel me onder in de krochten van het internet. Wat is daar allemaal aan smerigheid te vinden. Tot slot waad ik in de laatste aflevering naar de bron van dit alles. Wie verdient eraan? Is er een groter plan?

Een prima opzet, al zeg ik het zelf. Maar in vredesnaam, hoe kan ik werken met deze putlucht in mijn huis? Wat de onderbuik van mijn buren verlaat, stroomt ongefilterd mijn huis in! Dat rioolprobleem moet worden gefikst voordat ik aan de serie kan beginnen. Ik pak mijn telefoon en bel een loodgieter. Die heeft het druk maar belooft morgen te komen. Ik geef hem mijn adres en ga weer achter de computer zitten. Maar de stank en het aanhoudende geborrel en gesputter uit de afvoerpijp leiden me af. Er komt vandaag geen letter op papier.

 

Deel 2: De Loodgieter

(illustratie Erik Kriek)

Pas tegen het einde van de middag hoor ik het busje stoppen. De hele dag heb ik geprobeerd te schrijven aan mijn serie over de teloorgang van internet en sociale media. Maar door onverdraaglijke stank die uit mijn toiletruimte opstijgt kan ik me niet concentreren.

Sinds gisteren stroomt er ongefilterd rioolwater het huis in. Vanochtend begon ook opeens de wc-pot te hoesten en proesten en loopt ook daar een dikke, bruine smurrie over de rand. De geur maakt me misselijk.

Eindelijk is daar toch mijn redder in zijn busje. De loodgieter is een imposante man in overall en op stevige rubberlaarzen. Hij stapt de wc-ruimte in, overziet de ravage en schudt het hoofd.

‘Wat een smeerboel heeft u ervan gemaakt, meneer’, zegt hij en klakt met z’n tong.

‘Heb ík ervan gemaakt’, vraag ik stomverbaasd. ‘Wat kan ik eraan doen dat het riool opeens de verkeerde kant op stroomt? Dit is toch niet mijn schuld?’

‘Nou, ook niet die van mij’, antwoordt de loodgieter kortaf. ‘En ik vrees dat ik er ook niet veel aan kan doen.’ Hij pakt een grote tang uit zijn gereedschapskist en wijst ermee naar de afvoerpijpen. ‘Kijk maar, met de pijpen zelf is niks mis. De afvoer van de wastafel zit gewoon waar het moet zitten. En ook de rioolpijp achter het toilet ligt er prima bij.’ Hij tikt even met de tang op de pijp om zijn woorden kracht bij te zetten.

‘Het probleem is duidelijk niet het pijpwerk’, gaat hij verder, ‘maar het rioolwater.’ ‘Dat stroomt de verkeerde kant op. Kijk maar.’ De loodgieter zet zijn voet tegen de wc-pot en geeft het ding een duw. De bouten waarmee het aan de grond zit breken los en de pot valt om. Direct vloeit een enorme gulp stinkend rioolwater uit de nu vrijliggende afvoerpijp. ‘Wat ik zeg: de pijpen liggen goed, het rioolwater is het probleem.’

Ik ben met stomheid geslagen. ‘Ja, dat zie ik ook wel’, roep ik uiteindelijk. ‘De vraag is: wat gaat u doen aan dat probleem?’

‘Niets’, zegt de loodgieter droog. ‘Ik doe alleen de pijpen, de hardware van het systeem. Over wat er door de pijpen stroomt ga ik niet. Sterker: dat mag niet eens.’

Nu heb ik toch echt genoeg van deze onzin. ‘Hoezo mag u dat niet? Het is uw werk!’

De loodgieter kijkt me geërgerd aan. ‘Nu moet u goed luisteren, want ik leg het maar een keer uit. In dit land gelden wetten en daar hou ik mij aan. Een daarvan is de Wet van de Vrijheid van Mestuitrijding.’

‘De vrijheid om het riool te gebruiken zoals iedere burger zelf wil, daar moeten we nooit aan tornen’

Ik kijk hem vragend aan. Hij vervolgt: ‘Veel mensen kennen die wet niet, Hij komt uit de tijd dat boeren hun land bemestten met organische mest. Iedere boer kreeg het recht dat te doen, zonder bemoeizucht van anderen. Die wet geldt nog steeds. U en uw buren mogen dus doen met de mest wat jullie willen. Wat er in het riool gaat of eruit komt, ik bemoei me er niet mee. Stront gaat waar de stront heen wil.’

Hij zit nu duidelijk op zijn praatstoel. ‘Gelukkig maar. Want u wilt toch niet in land leven waarin het rioolbedrijf u voorschrijft wat wel en niet mag? Voor je het weet zitten we in een rioleringsdictatuur en gaan ze ons vertellen wat we moeten eten. “Graag meer vezels vandaag en minder vette troep, anders verstopt het riool”. Je moet er toch niet aan denken? Nee, de vrijheid om het riool te gebruiken zoals iedere burger zelf wil, daar moeten we nooit aan tornen. Dat er daardoor af en toe wat goor afvalwater naar boven komt borrelen, is een kleine prijs die de vrije burger graag betaalt.’

‘Dus niet zeuren, maar genieten van je vrije rioolrechten’, besluit hij zijn college. Om zijn woorden te benadrukken slaat hij hard op de plastic spoelbak van de wc. Die is daar niet op gebouwd en breekt in tweeën. Water uit de spoelbak mengt zich met de drek op de grond en het bruine mengsel stroomt in grote golven verder de gang op. En dan mijn werkkamer in.

‘Nou, die spoelbak had u ook wel wat beter mogen vastzetten’, zegt de loodgieter met minachting in zijn stem. ‘Ook dat hoort bij uw eigen verantwoordelijkheid.’ Hij pakt zijn gereedschap in en vertrekt.

 

Deel 3: In het Riool

(illustratie Erik Kriek)

Na een paar dagen begint de geur te wennen. Er klotst nog steeds ongefilterd rioolwater mijn huis binnen. Maar na verloop van tijd gaat je neus er blijkbaar naar staan.

Ik liep net buiten een rondje om inspiratie op te doen voor deel drie van mijn serie over de teloorgang van het internet, en toen ik weer thuiskwam merkte ik een soort verlangen naar de putlucht. Alsof ik verslaafd ben aan al het smerigs dat mijn dorpsgenoten produceren.

Deel drie van de serie moet gaan over de achterkant van het internet. Ik wil schrijven over de stromen nepnieuws, leugens en beïnvloeding. Waar komen ze vandaan, waar gaan ze naartoe?

Dan gaat de deurbel. Buiten staat een man in een zwarte coltrui en zo’n hippe hoody. ‘Ik hoor dat u klachten heeft over uw rioolaansluiting’, begint hij, zonder zich voor te stellen.

‘Hoe weet u dat’, vraag ik.

‘Van de loodgieter. Die vertelde ons dat u een rabiate tegenstander van de Vrijheid van Mestuitrijding bent en grote problemen heeft met hoe wij het rioolsysteem managen. U wilt dat wij de vrije stroom van afvalwater belemmeren?’ Dat laatste is retorisch bedoeld, want hij kijkt mij streng aan.

Ik weet niet wat ik moet zeggen. ‘Nou nee, niet echt. Ik had alleen wat vragen over de stront die mijn huis instroomt. Het stinkt zo.’ ‘Maar ik ben er al bijna aan gewend’, voeg ik er snel aan toe.

‘Vragen!’ sneert de man. ‘Meneer is zeker journalist?’ Als ik knik pakt hij mijn hand en sleurt me naar buiten. ‘Meekomen!’ Hij trekt me naar zijn auto, werpt me een paar laarzen toe. ‘Aantrekken!’ Dan pakt hij een zaklamp en een grote ijzeren haak. Met de haak opent de man een rioolput in het trottoir. Hij knikt met zijn hoofd. ‘Hup, erin!’

Langs een ladder daal ik af. We lopen door ondiep water. De stank is walgelijk. Tenminste, dat zou ik vroeger hebben gevonden. Na een tijdje lopen komen we in een grote ruimte. De man richt zijn lamp omhoog. Ik zie een wirwar van honderden afvoerpijpen. Ze lijken willekeurig met elkaar verbonden via T-stukken, dubbele T-stukken, knevelinlaten, kolken en putten. Er klinkt geruis en geklots van afvalwater. Sommige buizen trillen door de snelheid waarmee de inhoud er doorheen wordt geperst.

‘Dit is ons netwerk’, zegt de man. ‘Hier verbinden wij alles. Het meest oprechte wat uit de mensen komt wordt hier verzameld, gemengd en doorgestuurd. Dit bijvoorbeeld is de verzamelbak van alles wat uit jouw dorp komt. Dat mengen we met een straal uit die pijp.’

‘Dat is de pijp met onze speciale Cologne de Thierry. Daar hadden we grote verwachtingen van’

Hij wijst op een buis waarop CAFÉ WELTSCHMERZ staat. ‘En dan doen we er bijvoorbeeld nog wat uit deze kraan bij.’ Hij wijst op een pijp met een plaatje van een blauwe tijger. ‘Of een paar liter ingewandenwater van een geflipte japanoloog.’ Ik lees de initialen KvW op de buis. ‘Dat wordt dan een mooi boeket van geuren, en die sturen we dan terug het netwerk in. Bijvoorbeeld naar jouw huis.’

Ik snap het, maar begrijp er niets van. We lopen verder en komen langs een dikke pijp waar in grote letter JENSEN op staat. En langs een hele lange met: FRANS. Er is een pijp met DANSLERAAR en een met VROUWEN VOOR VRIJHEID. Ik zie ook een grote put waar een extreem sterke geur uit opstijgt. ONGEROKEN NEDERLAND staat erop. ‘Daar bewaren we de grootste bolussen’, vertelt de man. ‘Niemand heeft nu nog het aroma mogen ruiken, maar binnenkort laten we alles in een keer los!’

‘En die buis dan?’ Ik wijs naar de allergrootste pijp waaruit slechts een klein straaltje bruin water vloeit. ‘Ach ja’, zegt de man en hij schudt het hoofd. ‘Dat is de pijp met onze speciale Cologne de Thierry. Daar hadden we grote verwachtingen van. Maar de rioolrot sloeg toe en nu komt er bijna niets meer uit. Dat heb je soms.’

‘Maar waarom doet u dit’, vraag ik ten slotte. ‘Wat het doel van het verplaatsen van al deze derrie en drek?’

‘Snap je dat nog steeds niet?’ antwoordt de man. ‘Omdat de mensen het willen. Wij geven Nederlanders waar ze om vragen. Dat is toch duidelijk?’

Als ik hem vragend blijf aankijken pakt hij mij weer bij de arm. ‘Ik zie het al’, zucht hij. ‘Tijd om langs te gaan bij meneer Suikerberg.’

 

Deel 4: Naar de Bron

(illustratie Erik Kriek)

‘Hallo en welkom!’ Een jongeman in een doodgewoon T-shirt stapt op me af. ‘Suikerberg’, zegt hij. ‘Jack Suikerberg.’

Ik ben zojuist zijn enorme hoofdkantoor binnengelopen. Gisteren liep ik nog door het riool en zag hoe ons afvalwater werd gemengd en naar onze huizen werd gestuurd. Nu sta ik oog in oog met de directeur-oprichter van het internationale rioolbedrijf. Eigenlijk zou ik nu aan het vierde deel van mijn serie moeten schrijven, iets over de bron van alle misinformatie op het internet. Maar dit is veel spannender.

‘Je hebt vragen over ons bedrijf, begrijp ik.’ Ik open mijn mond, maar voordat ik iets kan zeggen komt er een assistent met een steekkar vol papieren binnen. ‘Even tekenen’, zegt hij. ‘Gewoon standaardvoorwaarden. Over totale geheimhouding en volledige dataoverdracht.’ Ik zet een krabbel en de man verdwijnt uit beeld.

‘Mijn huis loopt vol met de inhoud van uw riool’, begin ik. ‘Gisteren heb ik gezien dat dit geen toeval is, maar beleid. Waarom doet u dat?’

Suikerberg trekt een deemoedig gezicht. ‘Dat is mijn fout en het spijt me. Ik ben dit bedrijf begonnen, ik leid het dus ik ben verantwoordelijk.’ Dan kijkt hij lachend op: ‘Maar ik ga er uiteraard wel mee door, want het is fantastisch wat wij doen met de excrementen van de Nederlander.’

‘Er zit een systeem achter, een intelligentie’, vervolgt hij enthousiast. ‘Wij noemen dat Stoelgang Herleidbare Informatie Technologie. Kortweg: S.H.I.T. Het komt hierop neer: je bent wat je eet, en je schijt wat je eet, dus ben je ook wat je schijt. Ken de bolus en je kent de mens. In elk stuk kak zit persoonlijke informatie. Er zit in elke brok feces een boek.’

‘Er zit een systeem achter, een intelligentie. Wij noemen dat Stoelgang Herleidbare Informatie Technologie. Kortweg: S.H.I.T.’

We lopen langs grote laboratoria. Duizenden onderzoekers in witte jassen prakken secuur stront door metalen roostertjes. Rioolwater draait in erlenmeyers. Ik zie reageerbuizen vol bruin water.

‘En wc-papier’, gaat Suikerberg verder. ‘Geef mij een snipper en ik weet wie je bent. Van goedkoop enkellaags tot exclusief met luchtkussens, van vochtige wipes tot 100% gerecycled: wij hebben maar een paar vezels nodig voor een uitgebreid psychologisch profiel.’

‘Wat doet u met al die informatie?’ vraag ik. ‘Die komt ten goede aan het algemeen belang en staat ten dienste aan de gehele maatschappij’, antwoordt Suikerberg snel. ‘En we verdienen er een klein centje aan, maar daar gaat het niet om. Wij kennen ieders hoop, dus weten we ook wat iedereen hoopt. Mijn bedrijf probeert al die wensen te laten uitkomen door de samenleving met kleine duwtjes de goede kant op de sturen.’

‘Liep daarom mijn riool over, deze week?’ vraag ik vol ontzag, want de omvang van deze operatie wordt mij nu pas duidelijk.

‘Uiteraard’, antwoordt Suikerberg. ‘Al vele eeuwen borrelt er van alles uit de onderbuiken van gewone mensen. Maar dat werd altijd verspild. Het liep via het riool direct naar zee. Zonde! Maar nu doen we het beter: hergebruik! Dezelfde stront wordt keer op keer opnieuw in het systeem gevoed. Wat de onderbuik produceert mag niet verloren gaan! Circulariteit! Elk huis in Nederland vullen met het smerigste wat de bevolking kan produceren, dat is ons ultieme doel.

‘Maar waarom dan juist mijn huis?’

‘Oh, dat kan veel redenen hebben. Misschien heeft iemand het speciaal voor u besteld. Om u wakker te schudden of juist te bedwelmen. Misschien is het een wraakactie. Heeft u soms vijanden? Dat is het mooie van S.H.I.T., je kunt het zo precies targetten als je wilt. Of wellicht zat uw adres gewoon in een grootschalige stankactie van een klant van ons.’

‘Klant?’

‘Ja, ik zei toch dat we er een klein centje aan verdienen. Maar genoeg daarover. Ik heb hier een speciaal geurmengsel dat u zeker even moet ruiken.’ Hij houdt een emmer vuil water vlak onder mijn neus. ‘En ruik dit. En deze ook.’ Ik inhaleer telkens diep en raak betoverd. Mijn hersens worden zacht en mijn gedachten drijven weg. Méér! ik wil méér ruiken!’

En terwijl ik wegzak in een aangenaam soort bewusteloosheid denk ik: dit is een fantastisch bedrijf, een fantastisch concept. Wat een aanwinst voor de wereld!