Alle berichten van Mathijs

Eurobooming 2018. Opvallende consensus over economische opleving in eurozone

Eerst was het een term met vooral een spottende bedoeling. Als de economie van de eurozone een minimaal teken van leven vertoonde – groei van een paar tiende procent, iets dalende werkloosheid, een klein beetje meer winstgroei bij bedrijven – schreven commentatoren gniffelend: ‘Euroboom!’ (Boom op z’n Engels, met een ‘oe-klank). Het zou nooit meer echt iets worden met de Europese economie, dus de schaarse momenten met goed nieuws werden ironisch gevierd als een glorieuze periode van hoogconjunctuur. Lachen!

Maar taal is lenig en betekenissen veranderen snel. De Wall Street Journal verwoordde het onlangs zo: ‘In 2017 deed de economie van de eurozone het zo goed dat sommige analisten de term “Euroboom” zonder ironie gingen gebruiken.’ Je hoort de verbazing er bij de Amerikaanse krant nog doorheen.

 

Anno 2018 zijn we de ironie lang en breed voorbij. De economie van de eurolanden groeit over de hele linie, het vertrouwen in de economie is groot en devoorspellingen voor de rest van het jaar zijn optimistisch. Zolang de inflatie gematigd blijft — en daar lijkt het tot nu toe wel op — zal de Europese Centrale Bank geen aandrang voelen om het feestje te verpesten.

Onder andere vanwege de lage inflatie en de afwachtende houding van de ECB zijn de voorspellingen voor de groei in 2018 de afgelopen maanden flink omhoog bijgesteld. Bijna alle internationale instellingen verwachten nu dat de economie van het eurogebied met meer dan 2% zal stijgen. Alleen het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zit daar met een prognose van 1,9% nog net onder, maar die raming dateert alweer van oktober vorig jaar. Goede kans dat het IMF in het volgende rapport optimistischer is. De Europese Commissie (EC) en van de Organisatie voor Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) kwamen voor het laatst in november 2017 met een voorspelling, en zijn met 2,1% groei al wat positiever. De ECB heeft de meest recente prognose (december) en is met 2,3% ook meteen het meest optimistisch.

Economen van de ABN Amro zien de nabije toekomst nog wat zonniger in. Zij zien de eurozone in 2018 maar liefst 2,5% groeien. ING gokt op 2,4%, terwijl de Rabobank met 2,2% het voorzichtigst is van de drie grote Nederlandse banken.

De verschillen in de ramingen zijn klein. Er is onder economen een duidelijke consensus dat het eurogebied dit jaar met 2 tot 2,5% zal groeien. Sinds de start van de monetaire unie in 1999 bedroeg de groei gemiddeld zo’n 1,4%. De afgelopen tien jaar was de gemiddelde groei slechts 0,6%. Daar blijven we dus ver boven.

Niet alleen de banken en instellingen, ook Europese burgers en bedrijven zelf zijn optimistisch. Het Europese consumentenvertrouwen kwam in december vorig jaar uit op 114,2. Dat is de hoogste stand sinds 2001. De inkoopmanagersindex voor de industrie in het eurogebied staat nu op 60,6; de hoogste stand sinds de meting in 1997 begon.

Economen van de Italiaanse centrale bank en het Europese Centre for Economic Policy Research (CEPR) hebben een methode ontwikkeld om alle indicatoren voor het eurogebied samen te voegen tot een enkel cijfer. Over deze ‘€-coin’-indicator (vreemde naam, maar zo heet het ding nou eenmaal) schreef ik twee jaar geleden al eens. Toen voorspelde de €-coin een flinke groeisprint voor het eurogebied. Een correcte voorspelling. Inmiddels is de €-coin verder gestegen en staat die nu op het hoogste peil sinds 2006. Dat is weer een aanwijzing dat 2018 booming kan worden.

Kan worden. Want het is natuurlijk geen exacte wetenschap. In alle hierboven genoemde prognoses wordt dan ook omstandig gewezen op de vele risico’s die het eurogebied ook in 2018 bedreigen. Brexit, geopolitieke spanningen, protectionisme, oplopende rente, crisis in China, leeglopende zeepbellen en ga zo maar door. Voor je het weet, zitten we in een nieuwe crisis en recessie.

Dat gevaar is er altijd. Maar met de kennis van nu wens ik u toch vol vertrouwen een eurobooming 2018.

Oen schrijft over bitcoin

Schrijven over de bitcoin. Het is geen pretje. Of laat ik me preciezer uitdrukken: het schrijven van een column of artikel zelf is nog wel te doen, maar de nazit is behoorlijk intensief en tijdrovend. Want wie zijn bedenkingen over de cryptomunt op papier zet (inefficiënt, energieverspillend, zeepbel) kan rekenen op intensieve en langdurige nazorg door de vele gepassioneerde leden van de Nederlandse bitcoin-fanclub.

De een laat zien dat het geen zeepbel is, door de waarde van het wereldwijde bbp te delen door het maximale aantal bitcoins, wat een ‘potentiële koers’ oplevert die vele malen hoger is dan de huidige. De ander vertelt dat de munt dankzij enkele innovaties binnenkort veel efficiënter en energiezuiniger wordt. Weer een ander legt geduldig uit dat ik een enorme oen ben, vraagt zich ongerust af wanneer ik de 21ste eeuw binnen ga, om af te sluiten met de bezorgde vrees dat mijn columns worden ingefluisterd door de traditionele banken. En door de Haagse politiek. En door de EU. Afijn, u snapt het wel.

Ik leer veel van deze subtiele aanwijzingen. Wat weet ik immers van digitale technologie?

Schoenmaker blijf bij je leest. Daarom hier drie economische redenen waarom ik als econoom niet bij voorbaat denk dat de bitcoin het beste is dat onze economie kan overkomen.

Nadeel 1. De geldscheppingswinst van de bitcoin gaat niet naar onderwijs en zorg, maar naar Russische computernerds. Wie een bitcoin produceert mag die zelf houden en kan er iets leuks van kopen. De geldscheppingswinst van euro-productie gaat naar de overheid, via winstafdracht van de Europese Centrale Bank. De overheid kan er collectieve goederen en diensten van kopen. Voor iedereen.

Nadeel 2. De bitcoin is een wereldmunt. Dat klinkt als een voordeel, maar alleen als je gelooft dat wisselkoersenbewegingen geen nut hebben. De meeste economen denken dat landen met verschillende economische ontwikkeling en conjunctuur ook maar beter verschillende valuta’s kunnen gebruiken, zodat wisselkoersen zich kunnen aanpassen. Anders moeten de lonen en prijzen alle verschillen tussen landen opvangen. Dat gaat meestal met veel pijn en moeite gepaard. Vraag het maar aan de Grieken en Portugezen. Als de bitcoin echt het betaalmiddel van de 21ste eeuw wordt, dan is dat in feite een euro-experiment op wereldschaal. Mauritanië en Noorwegen in één monetaire bitcoin-unie, dat wordt lachen!

Nadeel 3. Er is geen centrale bitcoin-bank. De decentrale opzet van de bitcoin en andere munten ‘op de blockchain’ wordt vaak als voordeel genoemd. Maar het is juist een nadeel. Zonder marktmeester die in noodgevallen kan optreden, zonder toezichthouder die kan reguleren en disciplineren, zonder monetaire autoriteit die gas kan geven en afremmen, wordt de moderne economie nog instabieler dan ‘ie al is.

Tenminste, dat denk ik. Maar wat weet ik ervan.

(PS: Een week het verschijnen van deze column in het FD, las ik deze van Paul de Grauwe:  Bitcoin is not the currency of the future. )

Zzp’ers zijn niet zielig. Gooi ze niet op een hoop met flexwerkers

Bijna anderhalf miljoen zzp’ers zijn er in Nederland. Om wat preciezer te zijn: 1.457.000. Dat is veel meer dan de schatting van pakweg een miljoen die voorheen vaak werd gebruikt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is er vlak voor de jaarwisseling nog eens goed voor gaan zitten, en komt nu op dit veel hogere getal uit.

Daarvoor hebben de statistici de definitie van zzp’er wel flink moeten oprekken. Zo tellen zelfstandige ondernemende medici (artsen, fysiotherapeuten, psychologen) mee als zzp’er. Net als alle akkerbouwers, tuinbouwers en veetelers die het rooien zonder eigen personeel in dienst. De dokter en de boer zijn zzp’er. Ik vraag me af of ze dat zelf ook zo zien.

Bovendien blijkt voor veel van die anderhalf miljoen het zzp-schap in de eerste plaats een leuke hobby. Ruim 800.000 van hen hebben ook een ander inkomen (meestal een baan, soms pensioen of een andere uitkering). Bijna 550.000 mensen zien de zzp-inkomsten slechts als bijverdienste. Uiteindelijk telt het CBS 653.000 zzp’ers zonder ander inkomen.

Het is belangrijk om deze cijfers helder te hebben, want het nieuwe kabinet heeft beloofd volgend jaar aan de slag te gaan met nieuwe regels voor zzp’ers. Zonder de omvang en aard van deze groep precies te weten, kan men de plank misslaan. Hoe erg is het als veel zzp’ers geen aparte arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben, als de meerderheid van hen ook ander inkomen heeft? Hoe belangrijk is een speciale pensioenregeling, als een deel van de zzp’ers een boerenbedrijf runt met veel vermogen op de balans, of medicus is met mogelijk al een verplichte pensioenregeling? En in hoeverre ‘ondermijnt’ de zzp’er het sociale stelsel – een veelgehoorde aantijging – als zelfstandigen vaak ook premiebetalende werknemers zijn? De nieuwe cijfers nodigen het kabinet mijns inziens uit om nog eens goed te studeren, voordat het nieuwe zzp-beleid vorm krijgt.

En ik heb nog een onderwerp dat in die studie kan worden meegenomen: de zzp’er is geen flexwerker. Flexibele arbeid en zelfstandig ondernemerschap worden in de beleidsdiscussie vaak op een hoop gegooid. Zzp’ers worden dan gezien als onderdeel van de flexibele schil van bedrijven – samen met uitzendkrachten en ander flexibel inzetbaar personeel – en zijn daarmee een symptoom van de onzekere positie van werkenden. De eeuwig jobhoppende en payrollende jongere, de vakkenvuller met een nulurencontract en de zzp’er zonder zekerheid, zijn in de discussie vaak één grote – en uitgebuite – pot nat.

Maar een zzp’er is vaak juist geen onzekere, uitgebuite flexwerker. Geen twee zelfstandigen zijn hetzelfde, maar gemiddeld is hun positie duidelijk beter dan die van de flexwerker en vaak zelfs beter dan die van een werknemer met een vast contract. Wie naar de cijfers kijkt, zou eerder flex en vast op een hoop gooien, dan flex en zzp.

Schermafbeelding 2018-01-08 om 10.12.47

De zzp’er is gemiddeld ouder dan zowel vaste als flexibele werknemers. Bijna 60% van hen is ouder dan 45 jaar. Bij vast is dat nog geen 50%, bij flex slechts 20%. Ook is de zzp’er vaker hoog opgeleid (41%) dan beide typen werknemers. Zelfstandigen werken net zo vaak voltijds als werknemers met een vast contract (56%). Van de flexwerkers heeft slechts 30% een volle werkweek.

Zelfstandigen zijn ook vaker tevreden met hun werk. Volgens een enquête van TNO is 81% tevreden of zeer tevreden. Dat is een hoger percentage dan bij werknemers, zowel vast (78%) als flex (74%). Een logisch gevolg is dat de zzp’er van de drie groepen ook het minste last heeft van burn-outklachten. Ruim 70% van de zelfstandigen vindt dat zijn of haar kennis en vaardigheden goed aansluiten bij de werkzaamheden. Dat is – het wordt eentonig – een hoger percentage dan dat van vaste werknemers en flexwerkers.

De zzp’er is vaker bevlogen over z’n werk, vindt het gevarieerder en ervaart meer autonomie dan vaste en flexibele werknemers en denkt het werk tot op latere leeftijd te kunnen volhouden. De gemiddelde zzp’er is allesbehalve zielig. Hopelijk ziet het kabinet dat ook.

(FD)

Geen revolutie s.v.p.

Moet je een boek lezen voordat je het kunt recenseren? Natuurlijk. Maar moet je een boek lezen waarvan je van tevoren al aan voelt komen dat je er weinig aan zult vinden? Een boek bovendien waarvan je via artikelen, recensies en vooral heel veel interviews met de auteur, al zo ongeveer weet wat er in staat? Er liggen nog stapels ongelezen boeken op me te wachten waar ik wèl echt zin in heb. Dus zo’n boek ga ik niet lezen en daarom ook niet recenseren.

Maar ik kan wel proberen uit te leggen waarom ik het aan me voorbij laat gaan. Welnu, daar komt ‘ie. Hét cultboek van 2017, Doughnut Economics van de Britse econoom Kate Raworth, laat ik op het stapeltje ‘ongelezen’ liggen. Ik heb geen zin om me door tirades tegen de ‘mainstream’ economische wetenschap te worstelen. Ik geloof zo wel dat zij de meeste economen ‘neo-liberaal’ vindt, dat ze denkt dat hun wiskundige modellen te mechanisch zijn, en dat er een totaal nieuw paradigma nodig is. Ik krijg uit de artikelen en interviews sterk de indruk dat Raworth de revolutie predikt tegen een clichébeeld van de economische wetenschap dat nu niet bestaat en ook nooit heeft bestaan.

Ze wil dat economie gaat over zaken als sociale cohesie, over ecologie en over grenzen aan de groei. Nou, dat wil ik ook. En ik ken geen econoom die er anders over denkt. Al meer dan een eeuw gaat de economische wetenschap over zaken als ongelijkheid, milieuvervuiling en wat daar met economische instrumenten aan te doen is. Het antwoord is dan vaak (maar niet altijd): corrigeer marktfalen met belastingen, subsidies of overheidsregels. Die antwoorden bevallen Raworth misschien niet (‘Weg met het obscurantisme van de experts’, zei ze in De Groene), maar betekent nog niet dat ze verkeerd zijn.

Wat lees ik dan wel? Een boek dat juist niet de revolutie preekt, of alle economen op een hoop veegt, maar dat op weloverwogen analyseert wat de economische wetenschap kan bijdragen aan het algemeen belang. Economics for the Common Good van de Franse econoom en Nobel-prijswinnaar Jean Tirole is voor mij het beste boek van 2017. Vooral de hoofdstukken waarin hij uitlegt hoe de kennis van economen kan helpen bij het oplossen van grote maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering, digitalisering, onzekerheid op de arbeidsmarkt, monopolies in netwerkindustrieën (denk aan Google, Facebook) en instabiele financiële markten. Tirole zegt niet dat alles helemaal anders moet, nagelt niemand aan de schandpaal en diskwalificeert niet met een breed gebaar een hele wetenschappelijke stroming, maar argumenteert, wikt en weegt, legt omzichtig uit.

Een bestseller zal het dus wel niet worden. Maar mocht u zichzelf een intellectueel cadeautje willen geven voor het nieuwe jaar, koop die dikke pil van Tirole.

Van bitcoin tot domcoin. Speculatie met cryptomunten lijkt op 18e-eeuwse windhandel

Utrecht krijgt een haven. Een echte zeehaven voor echte zeeschepen. Daarvoor moet wel eerst een kanaal worden gegraven. Dat loopt straks vanaf de Domstad via Soest naar de zee bij Spakenburg.

Het is een duur project, maar de bedenkers hebben een nieuwe manier gevonden om aan kapitaal te komen. Men zal een speciale cryptomunt uitgeven: de domcoin, een soort bitcoin, maar dan speciaal voor dit project. Via een ‘initial coin offering’, of ico, wordt die in omloop gebracht. Wie de domcoin koopt, neemt in feite een aandeel in het havenproject. Het is een belegging zonder risico, want cryptomunten stijgen altijd in waarde. Dat heeft het recente verleden wel uitgewezen.

Maar Spakenburg ligt helemaal niet aan zee, zult u misschien zeggen. En dat klopt. Spakenburg ligt aan het Eemmeer, het randmeer tussen de Flevopolder en het oude land. Maar in 1720 was het nog een vissersplaats aan de woeste Zuiderzee, met directe verbinding naar de Noordzee. En het was in dat jaar dat er geld werd opgehaald voor het Utrechtse zeehaven- en kanaalplan.

Eemvaart_04

Het was dan ook geen cryptomunt die de bedenkers van dit plan aan beleggers probeerden te verkopen, maar het achttiende-eeuwse equivalent ervan: de ‘actie’. Zo’n actie was een soort op naam gesteld, verhandelbaar aandeel, uitgegeven door een ‘actiecompagnie’, in dit geval de Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie.

De bitcoingekte van dit moment wordt vaak vergeleken met de tulpenmanie van de zeventiende eeuw, maar ik denk dat het met de windhandel in ‘actiën’ van begin achttiende eeuw nog meer overeenkomsten vertoont. Die handel was in 1720 over komen waaien uit Frankrijk en Groot-Brittannië, waar het speculeren op aandelen tot respectievelijk de ‘Mississippibubbel’ en de ‘South Sea-bubbel’ leidde. In de eerste helft van 1720 steeg de koers van de South Sea Company met maar liefst 750% (zie grafiek). In oktober knapte de zeepbel en verdampte het vermogen van veel Britten. Koersen van Nederlandse actiën uit dat jaar zijn er helaas niet. Historici denken dat de zeepbel hier wat minder ver werd opgeblazen, omdat de gekte bij ons pas later in het jaar toesloeg. Maar ook in Nederland stortte de boel begin oktober met donderend geraas in.*)

Schermafbeelding 2018-01-02 om 14.28.17

Toen de windhandel eerder dat jaar was begonnen, waren het nog ondernemers met zinvolle plannen, die geld op probeerden te halen – de verzekeraar ASR bijvoorbeeld, begon in 1720 als een Rotterdamse actiecompagnie. Maar al snel ging het alleen nog om het uitgeven van de actie en het speculeren ermee; vandaar het onzinproject van de Utrechtse zeehaven. Een andere compagnie beloofde beleggers dat het zich zou richten op ‘alles wat voordeel oplevert’. Een Brits bedrijf wilde geld voor ‘een plan dat voor iedereen geheim moet blijven’, zo schrijft beurshistoricus Cherelt Kroeze in het boek Bubbels, Spraakmakende financiële crises uit de geschiedenis.

Anno 2017 is de actie vervangen door de cryptomunt. Wat de uitgever ervan met de opbrengst van plan is, maakt niets uit. Gooi een nieuwe coin op de markt, met of zonder bedrijfsplan, en de vraag ernaar ontstaat als vanzelf. Neem de bitcoin, verreweg de bekendste cryptomunt. De koers daarvan liep dit jaar nog sneller op dan die van de South Sea Company in 1720. Maar op welk ‘bedrijfsidee’ gokken de beleggers in de bitcoin eigenlijk? Dat uiteindelijk een groot deel van het betaalverkeer van de wereld zal worden overgenomen door een energievretend, traag betaalmiddel. Dat klinkt net zo haalbaar als een zeekanaal naar Utrecht.

Net als bij de bitcoin en andere crypto’s nu, speelde in 1720 de onderliggende waarde geen rol, maar werd de prijs bepaald door speculatie. Net als bij de bitcoin nu, werd de zeepbel nog verder opgeblazen toen er termijnhandel van start ging. En net als bij de bitcoin zal gebeuren, kwam de gekte uiteindelijk ten einde.

In het Rijksmuseum liggen meer dan zeshonderd prenten, pamfletten, klaagzangen en zelfs Delfts blauwe bordjes die de spot drijven met de idiote ‘windnegotie’ uit 1720. Museumdirecteur Taco Dibbits kan vast een vitrine leegmaken voor bitcoinparafernalia.

AK-RBK-17521-B

*) Meer weten over de windhandel van 1720?  Lees C.H. Slechte “Firma list en bedrog” uit 1998 

AEX: koerswinst in 2017 eindelijk weer boven 10% (na drie jaar sappelen)

De AEX boekte in het afgelopen jaar een  winst van 12,8%. 2017 is daarmee het beste jaar sinds 2013 en het zesde jaar op rij met een plus.

Wie eind 2011 vol in de AEX had belegd, boekte een koerswinst van zo’n 75%. Dat is nog exclusief dividend.

Toch gaat 2017 niet de boeken in als een fantastisch beursjaar. Eerder: een redelijk, bovengemiddeld jaar. Dat is te zien in onderstaande grafiek, met alle jaarrendementen sinds 1983 (het geboortejaar van de AEX)

In 11 van de jaren sinds 1983 bedroeg de koerswinst meer dan 20% (voor het laatst in 2009). In 18 jaren was de winst minder dan 10%. En 5 keer lag het rendement tussen de 10 en 20%, net als dit jaar.

Schermafbeelding 2017-12-29 om 10.59.50
(
klik voor grote grafiek)

Meest gedeeld in 2017

Hier een top-10 van meest gedeelde FD-columns en -artikelen van mijn hand, in 2017.

10. 

Bang dat robots en buitenlanders onze banen stelen? Dat doen ze al vijftig jaar en we worden er alleen maar rijker van.

9.  

Bol punt dom

8. 

Armoedeval is de comazuiper van het nivelleringsfeestje

7. 

De arbeidsmarkt boekt drie records tegelijk. Maar waar zijn al die bankiers gebleven?

6. 

In Amsterdam staat de huizenmarkt in brand, maar Nederland is nog lang niet terug in 2008

5.

Eindelijk: overheid erkent dat zzp’ers verschillend zijn en dus niet gelijk moeten worden behandeld

4.

Moet u nu bitcoins kopen?

3.

Ranglijsten: Nederland handhaaft zich als een na beste land ter wereld (en loopt in op Zwitserland)

2.

Jagen op vakmensen: economische groei leidt tot stevig gevecht om talentvolle werknemer

en op 1. 

De huizenmarkt herstelt. Schieten we meteen weer door naar een nieuwe zeepbel?

 

Eindejaarsfeuilleton 2016: Storm in de Pensioenstraat

Deel 1: De Voorzitter

illustraties: Erik Varekamp

‘Niets aan de hand, niets aan de hand’. Nauwelijks hoorbaar door de gierende storm prevelt de Voorzitter zijn bezwering terwijl hij tastend langs de trapleuning zijn weg naar de zolder zoekt. De pannen rammelen op het dak. Sommige dakpannen zijn verschoven, waardoor er een flink gat is ontstaan. De regen gutst er in grote stralen door naar binnen. Het water verzamelt zich op de houten zoldervloer en zoekt zich door het gestuukte plafond een weg naar beneden; naar de kantoren en werkruimten op lager gelegen verdiepingen.

‘Niets aan de hand. Dit gaat weer voorbij. Deze storm is de laatste. Vanaf morgen schijnt de zon weer’. Prevelend zoekt de Voorzitter zich verder een weg naar de bovenste verdieping van het oude kantoorgebouw. De carbidlamp in zijn hand geeft niet meer dan een flauw schijnsel, net genoeg om zijn kromme schaduw op de gebladderde muur te projecteren.

Hij steekt zijn hoofd door het zolderluik en overziet de ravage. Grote gaten in het pannendak, regenwater dat naar binnen stroomt, een huilende wind die aan de panlatten rukt, het gebint dat zich krakend verzet tegen de natuurkrachten. Het oude kantoorgebouw lijdt, spijkers piepen in de gordingen, korbelen kermen, windveren en waterborden klepperen in de wind.

‘Niets aan de hand’, mompelt de voorzitter. ‘Ik zei het toch. Niets aan de hand.’ Hij laat het zolderluik weer vallen, daalt moeizaam de trap af en verschanst zich in zijn kantoor. De haard brandt, de oorfauteuil zit net zo zacht als op andere avonden. Alles komt goed, er is niets aan de hand.

Het gebouw zal ook deze storm doorstaan, weet de Voorzitter. Hij houdt er immers al zo lang kantoor. Minstens een halve eeuw. Al vijftig jaar staat er op die koperen naamplaat naast de deur: ‘Pensioenfonds der Knopentellers’. Eerst werkte hij er als eenvoudige klerk, maar gedurende de jaren klom hij gestaag op in de rangen van het pensioenfonds. Nu is hij al weer twee decennia Voorzitter van het PdK.

Het is een vergrijsd fonds, met veel gepensioneerden en weinig actieve premiebetalers. Het tellen van knopen is geen populaire bezigheid meer. Vroeger deed bijna iedereen het: voordat men een belangrijk besluit nam, of een allesbeslissende uitspraak deed, telde men eerst zijn knopen. Maar de tijden zijn veranderd. Nu is het eerst roepen, dan pas nadenken. Voor het tellen der knopen neemt niemand meer de tijd. De Voorzitter zucht.

Gelukkig is de kas vol, bij het PdK. Er is veel gespaard, en met een beetje slim beleggen, met iets meer risico op de beurs, moet het beloofde pensioen voor alle deelnemers te betalen zijn, denkt de Voorzitter. Of in elk geval bijna. De fundamenten van het fonds zijn sterk. Net zo sterk als de fundamenten van het kantoorgebouw van het PdK.

Deel 2: De funderingIllustratie: Erik Varekamp

De volgende ochtend waait het nog steeds, maar de bulderende storm is even wat minder. Tijd om de schade op te nemen, denkt de Voorzitter van het PdK. Weer de krakende trap omhoog, het zolderluik open en dan de vliering op. Hij ziet plassen water op de vloer en donkere wolken door de gaten in het pannendak.

Zeker weer twintig kapot gevallen. Vroeger had hij altijd een stapeltje pannen in reserve. maar die zijn al jaren op. Om het technisch te zeggen: de dakbedekkingsgraad is erg laag. Maar de Voorzitter weet hiervoor een oplossing die hij al vaak toepaste. Hij verlegt de pannen zodat de meest essentiële delen van het kantoorgebouw goede dekking hebben. Zijn eigen kantoor, uiteraard. Maar ook de werkplekken van de meest ervaren medewerkers van het PdK. De oude rotten in het vak moeten het droog houden. Van jongere werknemers kan een forse dosis solidariteit worden verwacht. Als zij onverhoopt nat regenen hebben ze nog ruim de tijd – een hele carrière – om weer op te drogen.

Zo. De dakpannen zijn herschikt. Alles is weer in orde. De Voorzitter puft een momentje uit en kijkt, het hoofd door een gat in het dak gestoken, naar de daken om zich heen. Overal verschoven dakpannen en gapende gaten. Relatief staat zijn kantoor er eigenlijk nog netjes bij, mijmert hij tevreden. Kijk daar, verderop, dat enorme kantoorpand van het Algemeen Beheerfonds der Pennenlikkers (ABP) met niet alleen gaten in het dak – de bedekkingsgraad is echt lachwekkend laag – maar ook in de muren. Een wonder dat het nog overeind staat. Verderop staan de kleinere pandjes van het Fonds der Metaalbewerkers, dat van de Barbieren, van de Scribenten en alle andere beroepsgroepen. Ieder netjes in z’n eigen pandje. Aan het eind van de straat ziet hij het onttakelde dak van het reusachtige gebouw van het Pensioenfonds voor Nachtzusters en Hoofdmeesters.

Het leek ooit zo’n goed idee: we zetten alle kantoorpanden van alle fondsen in dezelfde straat bij elkaar. Ieder op z’n eigen kavel, duidelijk omschreven en ingetekend. Ieder fonds z’n eigen gebouw; op een gegeven moment werd dat zelfs verplicht gesteld. Het was een prachtig gezicht, al die trotse gebouwen bij elkaar. Zonder twijfel de beste straat van de wereld, zeiden buitenlandse bezoekers bewonderend.

En eigenlijk is het dat nog steeds, denkt de Voorzitter. Ach, er zitten wat gaatjes in de daken, en de gebouwen zijn een beetje scheef gezakt. Maar omdat ze tegen elkaar aan kunnen leunen, blijft de straat als geheel zeer solide.

Er zijn mensen die beweren dat er al direct bij de bouw fouten zijn gemaakt. Buitenstaanders zonder verstand van zaken fluisteren dat er te korte palen zijn gebruikt voor de fundering. Kamergeleerden zijn het. Dilettanten die met hun theoretische rekensommetjes over paallengte en draagvermogen onrust zaaien onder de gebruikers van de panden.

De onrust hierover is inmiddels zo groot dat hij met de andere voorzitters een symposium gaat organiseren over dit zogenaamde funderingsprobleem. Morgen vindt dat plaats, hier ten kantore van het Pensioenfonds der Knopentellers. Als het niet te hard regent moet het net kunnen.

Deel 3: Het symposium

Een congres over funderingen. Niet van een enkel gebouw, maar van een hele straat. Een straat vol pensioenkantoren. In de grote hal op de onderste verdieping van het Pensioenfonds der Knopentellers (PdK) komt vandaag iedereen bijeen, om te praten over het probleem van de te korte funderingspalen onder de panden. ‘Of beter: het non-probleem’, denkt de Voorzitter van het PdK.

Hij staat in de deuropening en heet zijn collega’s welkom. De grote voordeur gaat al een tijd niet meer dicht. Sinds de Grote Verzakking van 2008 past het ding niet meer in z’n sponning. Maar dat geeft niet. Pensioenfondsen als het PdK willen graag open en transparant zijn. Een dichte deur past daar niet bij.

Als iedereen binnen is, gaat het symposium van start. Of eigenlijk nog niet. Het leek de organisatoren leuk om te beginnen met een stukje vermaak. Voor de vrolijkheid hebben ze een piepjonge ingenieur uitgenodigd, die funderingskunde studeert aan de Universiteit van Chicago. Dat wordt lachen! De jongeman vertelt een onbegrijpelijk verhaal vol cijfers en formules over te korte palen en te weinig dakpandekking. Hij zegt dat de hele straat op instorten staat. Renoveren heeft geen zin meer, alleen slopen en opnieuw beginnen. Het is allemaal bijzonder komisch!

‘Zo,’ zegt de Voorzitter als de knul het podium heeft verlaten, ‘dan kan het symposium nu echt beginnen.’

De eerste serieuze spreker komt van het Fundatie Negatie Verbond (FNV). Zonder veel omhaal van woorden stelt de spreker dat er niets mis is met de funderingspalen. Ze waren vroeger lang genoeg, dus nu ook. Waarschijnlijk kunnen ze zelfs wel wat korter. Het hout van de reststukken zouden de pensioenfondsen dan kunnen gebruiken voor leuke uitbouwtjes: torentjes, dakkapellen, misschien zo’n hippe hottub voor in de tuin. De aanwezigen klappen luid.

Vervolgens spreekt een emeritus hoogleraar. Hij deed vroeger alleen onderzoek naar schoorstenen, maar sinds z’n pensionering zijn funderingspalen zijn hobby. De palen zijn niet te kort, zegt ook hij. ‘De rekenmethode van Bouw- en Woningtoezicht deugt van geen kant. Zij willen dat we de daadwerkelijke paallengtes gebruiken voor de berekeningen! Terwijl je veel beter de historische bouwtekeningen als uitgangspunt kunt nemen. In deze stad is vroeger altijd met lange palen gebouwd. Dus waarom zou dat nu opeens anders zijn?’

Als de professor klaar is en onder luid applaus het podium verlaat, gaat er een siddering door het gebouw. De storm is weer in volle hevigheid opgestoken en inmiddels hagelt het. Door de trillingen zakt de linkerkant van het gebouw in een keer zo’n 30 centimeter verder weg. ‘Zie je wel’, schreeuwt de professor over het gekreun van de plafondbalken heen. ‘Dit kan het gebouw dus prima hebben.’

Het symposium wordt afgesloten door een oude boekhouder die vertelt over een betere rekenmethode om paallengte te bepalen. De Ultieme Fundatie Rekening, of UFR, heet die methode, waarbij wordt uitgegaan van fictieve paallengtes. Echt heel verantwoord, legt hij uit.

Maar de aanwezigen luisteren al niet meer. De voorzitters van de pensioenfondsen gaan op een holletje terug naar hun scheefgezakte kantoorpanden. Het weer wordt slechter en ze maken zich stiekem toch zorgen. Een klein beetje.

Deel 4: Het rapport

Illustratie: Erik Varekamp

“Er is niets aan de hand. Ik zei het toch?” De Voorzitter van het Pensioenfonds der Knopentellers wist het altijd al, maar nu heeft hij het zwart op wit. De Solitair Epibrerende Raad (SER), het gezelschap van experts, dat onafgebroken adviseert over ditjes en datjes en van alles en nog wat, heeft een rapport geschreven waarin geen ruimte is voor twijfel.

Natuurlijk, hier en daar kunnen de gebouwen van de pensioenfondsen wel een likje verf gebruiken, leest de Voorzitter. En misschien kan er een extra spijkertje in. Maar we moeten vooral niet doen alsof de boel op instorten staat. De eerste regel van het rapport laat aan duidelijkheid niets te wensen over: De Nederlandse pensioengebouwen behoren tot de beste van de wereld. “En zo is het”, mompelt de Voorzitter instemmend.

Toch had hij de afgelopen nacht een enkel moment van twijfel gevoeld. De hagelstorm van gisteren was overgegaan in een Siberische sneeuwstorm. De sneeuw woei door het inmiddels dakpanloze dak, en drukte zwaar op de zoldervloer. Rond drie uur was de kritische massa bereikt en stortte de vloer met donderend geraas omlaag. Even later verloor ook de ondergelegen verdieping de strijd met de zwaartekracht. Zijn bureau, de archiefkasten, zijn fijne oorfauteuil, alles was in totale wanorde op de marmeren tegels van de begane grond beland – inclusief een meter sneeuw.

Direct daarna ging het gebouw zelf schuiven. Door de schok van de vallende verdiepingen gleed het pand van de fundering af en maakte dertig graden slagzij, Toen de Voorzitter geschrokken door de gebroken ramen naar buiten keek, zag hij dat andere pensioengebouwen het minstens zo zwaar hadden. Het krakkemikkige pandje van het Pensioenfonds der Scribenten was simpelweg omgevallen, dat van het Pillendraaiersfonds miste zowel dak als voorgevel. En waar ooit het enorme gebouw van het Algemeen Beheerfonds der Pennenlikkers had gestaan, zag hij nu alleen nog maar een enorme hoop sneeuw met hier en daar een uitstekende balk.

Toen kwam dat moment van twijfel. Was er misschien toch iets structureel mis met de pensioengebouwen? Maar gelukkig: even later brak de grijze ochtend aan en arriveerde de postbode. De man vocht zich dapper een weg door het metershoge puin in de straat om het rapport te bezorgen, dat de Voorzitter nu met zoveel instemming leest.

Behalve een likje verf en een extra spijkertje, pleit het rapport ook voor een ‘collectieve buffer’: een soort PUR-schuim dat in enorme hoeveelheid in alle stegen en spouwen moet worden gespoten, zodat de gebouwen elkaar nog steviger overeind zullen houden. Daarnaast stelt de Raad zogenaamde ‘solidariteitskringen’ voor. Het idee is om de dakpannen niet meer terug te leggen, maar een enorm grote paraplu te maken, die dan door een grote kring van jonge medewerkers over de daken kan worden gehouden.

Slim, denkt de Voorzitter. Jongeren zijn sterk.

Terwijl hij die gedachte formuleert, glijdt het gebouw nog twintig graden schever. De marmeren vloer zakt in en een zijmuur valt naar binnen. Grote bakstenen dalen op de Voorzitter neer. Nog net tijd voor één gedachte: “Niets aan de hand”, denkt hij. “Alles komt goed.”

(Feuilletons eerdere jaren: 20152014, 2013, 2012 en 2011

EINDEJAARSFEUILLETON 2015: Disruptie!

Nieuwe technologie bedreigt alle sectoren. Wie niet meegaat, is gezien. Dat beseft ook de kersverse directeur-grootaandeelhouder van De Vries Flensmoeren BV. Maar hij besluit er wat aan te doen.

Deel 1: Smart Industry

(Illustraties: Erik Varekamp)

Als ik hem zie bewegen, weet ik dat ik hem wil hebben. Sierlijk en voorzichtig, maar ook doelgericht en snel. Precisie en brute kracht in perfect harmonie. Ik ben op slag verliefd. Deze palletiseerrobot is voor mij!

Of beter: voor mijn bedrijf. Voorheen het bedrijf van mijn vader. De Vries Flensmoeren BV, staat er op de gevel. De oorspronkelijke naamgever is er sinds kort niet meer; ik heb de zaak vrij plotseling moeten overnemen. Al veertig jaar maakt De Vries Flensmoeren de beste flensmoeren van Europa. Nee, van de wereld. We maken ze verzinkt, van roestvrijstaal, van messing en zelfs van kunststof. Allemaal keurig ISO-gecertificeerd, en van alle mogelijke Duitse keurmerken voorzien.

Maar kwaliteit lijkt al minder te gelden op de huidige wereldmarkt. Aziatische concurrenten maken matige moeren, die zo’n factor vijf goedkoper zijn. We verliezen snel marktaandeel. Eerlijk gezegd zijn we op deze manier binnen een half jaar failliet. De kas is leeg.

Daarom heb ik besloten dat we het roer radicaal omgooien. Ik neem de week tussen kerst en nieuwjaar vrij, om te zoeken naar de nieuwste technologie en een revolutionair nieuw businessmodel. De zaak laat ik in de tussentijd in de goede handen van Peter, vaders oude verkoper: hondstrouw, maar ook onverdraaglijk conservatief. Hij vindt mijn zoektocht verspilde moeite, en heeft me hoofdschuddend uitgezwaaid.

Maar ik weet dat we geen keuze hebben. Onze flensmoerenfabriek moet een ‘smart factory’ worden, volledig gerobotiseerd, geautomatiseerd en een integraal onderdeel van het ‘internet der dingen’. Dat is me tijdens een recente sectorbijeenkomst nog eens goed ingewreven door die vriendelijke mevrouw van werkgeversorganisatie FME. De fabriek van morgen is een ‘network centric production system’ zei ze. Ze vertelde dat we allemaal mee moeten doen met de ‘value chain participation’.

Toen ze ons opriep om toch vooral radicale nieuwe productproposities, te ontwikkelen, ging het me even duizelen. Maar gelukkig legde de enthousiaste spreekster het uit: we moeten allemaal een UPPS gaan ‘designen’; een ‘Ultra Personalized Product en Service’.

“UPPS, UPPS, UPPS”, scandeerde ik, samen met honderd andere directeuren van kleine Nederlandse metaalbedrijfjes. We schreeuwden tot onze kelen schor waren en onze hersens duizelden van de fantastische toekomst die we nu voor het eerst voor ons zagen. Een toekomst waarin we onze administratie doen in ‘secure connected data gardens’ en we onze kennis delen via ‘online knowledge crowd surfing’!

Die nacht sliep ik niet. Ik moet een robot kopen! Ik moet een robot kopen! Het maalde urenlang door mijn hoofd. De Vries Flensmoeren is straks een network centric smart factory met value chain participation. En al onze flensmoeren worden UPPS!

Daarom loop ik nu op de immense vloer van de Automatica-beurs in München. Overal zwaaien grote en kleine robotarmen. Ze grijpen, pakken, tillen, stapelen, lassen, frezen, assembleren met een precisie en snelheid waar geen mens aan kan tippen.

Daar staan de indrukwekkende oranje robots van het Duitse Kuka Robotics. ‘Schneller. Höher. Weiter’, lees ik op palletiseerrobot KR240. Ik koop er een. Nee, ik koop er meteen twee! Dan hoeven we nooit meer zelf dozen met moeren te stapelen. Ze gaan morgen per krat naar Peter. Die zal ze direct aan het werk zetten.

Want ikzelf moet door op mijn reis. Ik moet op zoek naar geld. De KR240 is snel, hoog en ver, maar vooral schrikbarend duur.

 

Deel 2: Fintech

‘Naar de bank? Ben je gestoord?’ De financieel adviseur lacht me hartelijk uit. Hij is zojuist aan komen rijden in een nachtblauwe Tesla. ‘Modelletje S P90 Ludicrous’, legt hij uit. ‘Trekt belachelijk snel op. Als ik het pedaal intrap, liggen je ingewanden op de achterbank.’ Hij lacht om z’n grap. ‘Een geweldig disruptief wagentje. Zelfrijdend, en ook nog goed voor je duurzame imago. Man, je moet er ook een nemen!’

Ik knik maar. Hij weet toch dat mijn geld bijna op is? Met de recente aanschaf van twee Duitse robots heeft de kas van De Vries Flensmoeren de bodem bereikt. Ik wil geen Tesla, ik wil financiering. Maar daarvoor moet ik blijkbaar niet bij de bank zijn.

‘De bank is dood’, legt de adviseur uit. Hij noemt zichzelf trouwens geen adviseur maar ‘Disruptive Finmediator’. ‘Zeg maar DF’. Hij vervolgt: ‘De bank is een nutteloze tussenpersoon, die snijden we er tussen uit. ‘We gaan jouw geld helemaal P2P ophalen, we gaan crowdfunden!’

Hij duwt me in z’n elektrische wagen en we racen zonder handen naar de Cabellero-fabriek in Den Haag. ‘Dutch Fintech Hacketon‘, lees ik op een banier bij de ingang van de oude sigarettenfabriek. Binnen is een grote ruimte met de muren van kaal cementwerk en een vloer van kapot beton. Ik struikel over de dikke stroomkabels die naar tafels vol computers leiden.

‘Hi’, zegt een twintiger met een enorme baard als ik bij een tafel blijf staan. ‘Wij zijn Qnub. Wij zijn geen bank. Wij zijn een digital payment solution. Heb je onze app al gedownload? Dan kun je voortaan betalen met emoji’s.’

Ik wil vragen wat een emoji is, maar DF trekt me mee. Hij loopt naar een studio in de hoek, waar naast een groen scherm en een camera, een verveeld meisje staat. ‘BitFundr.com’, lees ik op haar T-shirt.

‘Hier gaan we bitcoins ophalen’, zegt DF. Het enige echte geld. Al het andere geld is een piramidespel. Ik heb daar laatst een toneelstuk over gezien, dus het is zo.

“Maar waarom zou iemand mij bitcoins geven?” sputter ik tegen.

‘Door je filmpje’, antwoordt de DF. ‘Je krijgt bitcoins als je een aansprekende video maakt. Zo werkt crowdfunding. Jaarcijfers, onderpand, due diligence — het is allemaal niet nodig, als je maar een leuk filmpje hebt.’

Die middag werken we aan mijn video. Ik moet een trui met capuchon aan, kijk vanuit een virtuele huiskamer opgewekt de camera in en spreek mijn tekst:

‘We hebben het allemaal wel eens meegemaakt: iets wat vast hoort te zitten, gaat toch los. Je stuur schiet van je fiets. Een wiel valt van je auto. Ik heb jarenlang nagedacht over een oplossing. Dit is ‘m: de Flensmoer. ’s Werelds eerste moer die echt blijft zitten!’

Dan volgen een paar minuten met beelden van willekeurige Amerikaanse mensen, op een fiets en in een auto, die elkaar gelukzalig aankijken. ‘Stockmateriaal’, legt DF uit. ‘Gebruikt iedereen.’ Een uur later staat het filmpje op de site van BitFundr.

‘Project: iFlens. Goal: 50.000 BTC. Backers: 0’, lees ik ’s avonds op mijn hotelkamer. “Wacht maar tot dit viral gaat!”, had DF me toe geroepen, vlak voor hij in zijn Tesla stapte.

Ik bel naar Peter maar krijg zijn voicemail. Waar is hij? Draait mijn flensmoerenfabriek nog wel? ‘Binnenkort is er weer geld’, spreek ik in. ‘Echt geld. Echte bitcoins.’

Deel 3: Het start-up congres

Ik ben oud. Ik ben voorbij. Ik ben helemaal niet klaar voor deze eeuw. De reden? Ik heb al een bedrijf. Dat is een groot nadeel, want binnenkort wordt mijn bedrijf gedisrupt door een start-up die met twee laptops en een app, mijn hele business vermoordt.

‘Denk aan Uber, denk aan Airbnb’, buldert de bevlogen spreker op het podium. ‘Zonder zelf een taxi te bezitten, maakte Uber alle taxicentrales overbodig. En zonder een hotel op de balans, werd Airbnb de schrik van iedere hotelketen. Dat gaat jullie ook overkomen! Voor je het weet ben je totaal irrelevant.’

De zaal siddert en ik huiver mee. Het is voor bestaande bedrijven geen pretje, deze ‘Startup Orgy’. (Ja, de naam van het congres verbaasde mij ook.) Maar dit is echt de ‘place to be’. Ik ben hier omdat mijn bedrijf niet alleen nieuwe technologie (robots!), nieuw geld (bitcoins!) maar vooral een nieuw businessmodel nodig heeft.

‘Elk bedrijf moet de start-upcultuur omarmen’, las ik in de folder van het congres. ‘Elk bedrijf moet zichzelf continu challengen, in een constante en oneindige flux. Want start-up is geen fase, start-up is een mentaliteit.’

Geen idee wat dat allemaal betekent voor De Vries Flensmoeren, dus schrijf ik aandachtig mee met de keynotesprekers van de dag. Eerst hebben we geluisterd naar de speciale ambassadeur van de StartupDelta: mevrouw Neelie Kroes. Zij wil een start-uphub en een start-upvisum en vooral veel start-upincubators, voor een beter start-up-ecosysteem in de Nederland. En daarna, zo legt ze uit, moeten alle start-ups zo snel mogelijk scale-ups worden en dan doorgroeien naar unicorn.

Het duizelt mij. Wat is in vredesnaam een unicorn? Ik vraag het mijn buurman die een goed gecoiffeerde hipsterbaard draagt, dus het antwoord weet. Een unicorn, zo blijkt, is een verlieslatend bedrijf, zonder veel omzet of personeel, dat in een razend tempo het geld van investeerders verbrandt, maar juist daardoor een marktwaarde heeft van meer dan een miljard dollar. Ik snap er niets van, maar knik mijn buurman begrijpend toe.

Na Kroes volgt de bevlogen spreker die ons bulderend waarschuwt voor Uber en Airbnb. Ik probeer mij een digitale aanbieder van flensmoeren voor te stellen die, zonder fabriek of voorraden, mijn bedrijf disrupt. Maar er vormt zich geen beeld.

‘Denk je dat jouw bedrijf, jouw sector immuun is voor de totale disruptie?’ brult de spreker. Ik zit direct rechtop. Heeft hij het tegen mij? Nee, hij praat nog steeds tegen de hele zaal. ‘Als je dat denkt, dan heb je pas echt een probleem. Want alles verandert. De wereld explodeert van digitaal potentieel. De wereld transformeert. De wereld is in beta.’

Het grote scherm achter hem, waarop tot nu toe, in vrij willekeurige volgorde, beelden van robots, 3D-printers, drones, zelfdenkende koelkasten en kamerthermostaten met internetaansluiting werden vertoond, wordt nu helemaal zwart. Dan verschijnt er langzaam, in bloedrode hoofdletters: THE WORLD IS IN BETA.

De spreker schreeuwt ons nu op staccatotoon toe: ‘De! Wereld! Is! In! Bèta!’ Hij blijft de woorden herhalen. Er gaat een hallucinerende werking van uit. De zaal – ik ook – wordt meegezogen, en scandeert de woorden minutenlang mee.

En opeens, half in trance, weet ik wat ik moet doen. Ik zal De Vries Flensmoeren in stukken breken. In twintig nieuwe start-ups, die elkaar constant challengen en disrupten. Ik word mijn eigen uitdager! Ik omarm de start-upcultuur!

Deel 4: Slot

Mijn roes duurt tot diep in de nacht. De Vries Flensmoeren gaat zichzelf disrupten door het bedrijf in twintig start-ups op te breken. Geniaal! In mijn hotel teken ik de eerste schetsen voor het nieuwe businessmodel en mail ze naar Peter. Kan hij alvast beginnen met het in stukken hakken van het bedrijf. Later vandaag, als ik terug ben, zal ik hem verder instrueren.

Maar eerst heb ik nog een laatste vraag te beantwoorden. Ik heb nu robots, ik heb bitcoins (althans, die gaan binnenkort binnenstromen) en een start-upcultuur. Maar ik weet nog niet wat onze fabriek moet produceren. Daar wil ik vanochtend achter zien te komen, als ik een bezoek breng aan Singularity University Nederland.

De jongeman die ik daar spreek heeft een klein snorretje en een nog kleiner sikje. Z’n hoofd is volkomen haarloos. ‘Nee’, zegt hij, nadat ik hem hebt verteld over mijn bedrijf. ‘Jij maakt geen flensmoeren.’ Hij laat een betekenisvolle pauze vallen en vervolgt: ‘Jij zorgt dat mensen dingen aan elkaar vast kunnen maken. Dat is geen product. Dat is een dienst. Jij moet geen moeren verkopen, maar bevestiging verhuren. De dienst is het product!’

Dat is het laatste stukje van de puzzel. Ik zie de toekomst van De Vries Flensmoeren nu haarscherp voor me: tientallen start-ups disrupten elkaar binnen een Network Centric Production System, waarin gecrowdfunde robots dienstverlenende flensmoeren produceren, die de klant niet koopt, maar huurt.

Opgetogen rij ik terug naar de zaak. Missie volbracht. De failliete boedel van mijn vader is gered. Onderweg krijg ik nog een ingeving. Ik mail aan Peter: ‘We moeten afscheid nemen van oude klanten. Die gaan zelf ook gedisrupt worden. Voor hen is geen toekomst. Zoek nieuwe klanten die ook beseffen dat De Wereld in Bèta is.’

Er valt lichte sneeuw als ik twee uur later het terrein van De Vries Flensmoeren b.v. op draai. Toch is er veel volk buiten. Ik zie mensen in blauwe overalls, met blije gezichten. Er hangen vlaggen en slingers. De fanfare uit het dorp speelt en ik zie zelfs wat vroeg vuurwerk. Op een spandoek lees ik ‘De Vries Flensmoeren is gered!’ en word warm van binnen. Inderdaad: ik heb mijn bedrijf gered.

Als ik uitstap, vliegt Penny van de receptie me meteen om de nek. ‘Wat heerlijk, hè meneer, dat we gered zijn. Nou, ik heb ‘m geknepen hoor!’ Ik wil haar uitleggen dat er nog veel offers gebracht moeten worden, als ze vervolgt: ‘Dat heeft Peter toch maar mooi geflikt.’

Peter? Hoezo Peter? Dan kijk ik achter haar en zie waar het spandoek aan vast is gemaakt: twee grote kratten die buiten voor de fabriek staan. ‘Kuka KR240’ staat er in grote letter op gestempeld. Mijn robots! Heeft niemand ze uitgepakt en aan het werk gezet? Er loopt een man onder het spandoek door. Hij komt door de sneeuw op mij af met zijn hand uitgestoken. Peter!

‘Het is gelukt’, zegt hij. ‘De order is binnen. De komende tien jaar is De Vries Flensmoeren de enige leverancier van de grootste machinebouwer in Duitsland. Ze kozen ons omdat wij ouderwetse kwaliteit leveren. De beste flensmoeren van de wereld.’

Ik zwijg.

Peter zegt: ‘Sorry, trouwens dat ik afgelopen week slecht bereikbaar was. Ik was steeds is Duitsland voor de contractbespreking.’

En dan: ‘Maar hoe was uw reis?’

‘Ach’, zeg ik. ‘Niets bijzonders.’

Jagen op vakmensen: economische groei leidt tot stevig gevecht om talentvolle werknemer

Bouwbedrijven zijn wanhopig op zoek naar vakkrachten. Op dit moment staan er 42 vacatures open op elke duizend banen in de bouw. Dat is bijna twee keer zoveel als een jaar geleden en fors boven de 26 vacatures per duizend banen dat als gemiddeld voor heel Nederland geldt. De vacaturegraad in de bouw begint zelfs in de buurt te komen van die in de ICT.

En het wordt de komende tijd alleen maar krapper op de arbeidsmarkt voor timmerlieden en metselaars. Volgens het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) zijn er in 2018 en 2019 nog eens 55.000 nieuwe bouwvakkers nodig. Tot 2022 moet de bouwsector zelfs aan 70.000 nieuwe arbeidskrachten zien te komen. In de sector zijn tijdens de crisis veel mensen ontslagen; het zal moeite kosten daarvan een flink deel weer terug te krijgen. Bovendien is er in de crisisjaren weinig aandacht geweest voor het opleiden van nieuwe vakmensen. Daarvoor betalen bouwbedrijven nu de tol. De cao-lonen beginnen op te lopen en bouwers moeten zich in bochten wringen op zoek naar mannen en vrouwen met twee rechterhanden.

Waar vind je die? Bij de concurrent natuurlijk. Een aannemer in nood pakt de telefoon om de timmerman van een andere aannemer naar zich toe te lokken. Bijna de helft (49% om precies te zijn) van de werknemers in de bouw is het afgelopen jaar minimaal een keer benaderd met het aanbod van een baan of gevraagd om op een vacature te solliciteren. Maar liefst 12% van de ‘afwerkers’ in de bouw (schilders, stukadoors, et cetera) worden minstens een keer per week benaderd door een andere werkgever.

Daarmee zit de bouwvakker in een illuster rijtje van veelgevraagde beroepen, samen met ICT’ers, bedrijfskundigen en hr-specialisten, professionals die het ongetwijfeld veel meer gewend zijn om wekelijks gepolst te worden door de concurrent.

Deze cijfers komen van arbeidsmarktonderzoeker Intelligence Groep (IG). Dit bedrijf doet regelmatig onderzoek onder 16.000 personen op de Nederlandse arbeidsmarkt, en beschikt daardoor over een unieke database. Een van de vragen die ieder kwartaal worden gesteld is of en zo ja hoe vaak de geënquêteerde wordt benaderd door een andere werkgever of een intermediair om te komen werken of om te solliciteren op een vacature. Neemt het aantal mensen dat is benaderd toe, en stijgt de frequentie, dan is dat een duidelijke indicatie dat de arbeidsmarkt aan het verkrappen is.

Schermafbeelding 2017-12-25 om 10.11.12

Dat is precies wat de indicator anno 2017 laat zien. Behalve aan bouwvakkers wordt er ook aan veel andere werknemers getrokken. Volgens de laatste cijfers wordt nu ruim 43% van de werknemers minimaal een keer per jaar benaderd. In 2016 lag dat rond de 41%. Op het dieptepunt van de crisis in 2012 werd nog geen 30% benaderd. Sinds dat dal ging de ‘sourcingdruk’ – zoals IG deze indicator noemt – in bijna rechte lijn omhoog.

Maar niet op alle groepen op de arbeidsmarkt ligt de druk zo hoog. Mannen worden vaker benaderd dan vrouwen. Het verschil is aanzienlijk: 50% van de mannen werd minstens een keer per jaar gevraagd, tegen 35% van de vrouwen. De oorzaak zou kunnen zijn dat in sectoren waar vaker vrouwen werken minder agressief op personeel wordt gejaagd. In de zorg bijvoorbeeld, en in het onderwijs.

Sourcingdruk lijkt ook samen te hangen met opleiding: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans dat iemand wordt benaderd. En ook leeftijd is een factor: van de vijftig-plussers wordt 35% minstens eens per jaar gevraagd. Voor veertigers is dat 42%, voor dertigers 49%, terwijl de sourcingdruk voor dertig-minners maar liefst 56% bedraagt. Dat zal deels puur te maken hebben met de leeftijd, maar mogelijk speelt ook een rol dat de veelgevraagde ICT-specialisten vaak relatief jong zijn.

Als jonge, mannelijke, hoogopgeleide programmeur of systeemanalist kun je dus maar beter je telefoon op stil zetten en je Linkedin-profiel deleten, anders kom je nooit meer aan werken toe. Als de economie nog een beetje aantrekt, geldt dat binnenkort ook voor timmerlieden, metselaars en stukadoors.