Alle berichten van Mathijs

Vaarwel vrienden

Graag begin ik deze column met het aanbieden van oprechte excuses aan al mijn vrienden. Excuus aan Bart Stoffels en aan Rineke Gieske-Mastenbroek. En aan Widoetma Narain uit Arnhem, Willem-Aart Hop uit Spakenburg en natuurlijk aan Fokke Obbema uit Amsterdam. Ook zeg ik welgemeend sorry tegen Remco Dijkstra en Annette van Trigt. En zelfs tegen Thierry Baudet, met wie ik tot mijn verrassing ook vrienden blijk te zijn.

Excuus, sorry, het spijt me, maar ik zeg de vriendschap met jullie op, en tegelijk ook met de honderden andere mensen die zich de afgelopen jaren aansloten bij mijn vriendengroep. Het gaat u allemaal goed. Ik stop ermee. De stekker gaat er uit. Ik heb mijn Facebook-account verwijderd.

Dat is overigens makkelijker gezegd dan gedaan, want Facebook neemt niet graag afscheid. In eerste instantie wil Facebook mijn account alleen maar deactiveren. Pas over veertien dagen wordt hij permanent verwijderd. Tenzij ik tussendoor toch weer een keer inlog, want dan gaat mijn account gewoon weer aan. Dus ik moet nu twee weken lang de impuls onderdrukken om te checken hoe het met mijn vrienden gaat. Vandaar dit openbare afscheid: ik kan nu echt niet meer terug. Hoop ik.

‘Het gaat u allemaal goed. Ik stop ermee. De stekker gaat er uit. Ik heb mijn Facebook-account verwijderd’

Reden voor mijn besluit is uiteraard de berichtgeving deze week over de manier waarop Facebook-gegevens zijn gebruikt om de Amerikaanse verkiezingen te beïnvloeden. Het Britse bedrijf Cambridge Analytica blijkt de gegevens van vijftig miljoen Amerikaanse Facebook-gebruikers te hebben geroofd om er vervolgens een uitgekiende campagne van misinformatie en manipulatie op los te laten. Het gevolg van deze extreme vorm van kiezersbeïnvloeding zit nu in het Witte Huis. Cambridge Analytica bemoeide zich ook met het brexitreferendum, de presidentsverkiezingen in Kenya en wie weet wat meer.

Slecht of verkeerd geïnformeerde kiezers zijn de achilleshiel van elk democratisch systeem. Algemeen kiesrecht is een fantastische verworvenheid, maar de keerzijde is dat kiezers die er niets van weten of snappen net zoveel invloed hebben als kiezers met een diepe kennis van de materie. Daar zou ik niets aan willen veranderen, maar het geeft de maatschappij wel de opdracht om het aantal politieke onbenullen zo laag mogelijk te houden. Ik leefde altijd in de illusie dat we met scholing, transparante politieke processen en vrije kwaliteitspers een eind zouden kunnen komen. Maar nu zijn er dus bedrijven die al hun programmeerkunsten en analysekracht gebruiken om precies het tegengestelde te doen, en actief proberen kiezers dommer en onnozeler te maken.

Door Facebook te gebruiken werk ik daar blijkbaar aan mee. We ruilen ongemerkt een van onze belangrijkste grondrechten – vrije en open verkiezingen – in voor gratis toegang tot de vakantiefoto’s van onze vrienden en onbeperkte kattenfilmpjes. Dat lijkt me een uiterst beroerde ruil. Mijn vrienden stuur ik deze zomer een ouderwetse ansichtkaart. Hoop ik.

(FD)

U denkt misschien dat de gemeente te veel belasting heft, maar het is juist veel te weinig

Er kwam meer in dan er uitging en dat was voor het eerst deze eeuw. Vanaf 2000 waren de jaarlijkse uitgaven van de Nederlandse gemeenten per saldo telkens groter geweest dan de inkomsten. Maar in 2016 – het meest recente jaar waarvoor het CBS complete gegevens heeft – stonden de gemeenten weer in het groen. Er stroomde dat jaar ruim €53,8 miljard de gemeentekassen in, terwijl er €53,6 miljard werd uitgegeven; een overschot van zo’n €200 miljoen. Voor 2017 zal dat overschot waarschijnlijk nog hoger zijn. Ter vergelijking: in 2009 bedroeg het gezamenlijke tekort nog bijna €5 miljard.

Overigens gelden deze bedragen alleen als je de gemeentebegrotingen op kasbasis berekent. In de praktijk geldt voor de gemeenten een baten-lastenstelsel, waardoor investeringen in bijvoorbeeld riolen of wegen over meerdere jaren mogen worden uitgesmeerd. Dat is boekhoudtechnisch natuurlijk de juiste manier. Maar om bijvoorbeeld het EMU-saldo (de optelsom van de tekorten en overschotten van de Rijksoverheid en alle lagere overheden) te kunnen rapporteren, berekent men ook de gemeentebegroting op kasbasis. En die begroting belandde in 2016 voor het eerst weer in het groen. Er kwam meer in dan er uitging.

Hoogste tijd voor een gemeentelijke belastingverlaging, zult u misschien denken. En komende woensdag gaat u in het stemhokje op zoek naar de Lokale Partij voor Belastingverlaging. Dan komt u bedrogen uit, want hoewel er veel wordt gemopperd over rioolheffing en onroerendezaakbelasting (ozb), heeft de gemeente over de inkomstenkant van de begroting maar bar weinig te zeggen. Verreweg het grootste deel van de inkomsten bestaat uit overdrachten van het Rijk.

Slechts 11% van de gemeente-inkomsten kwam in 2016 uit belastingen. Maar liefst 69% kwam van het Rijk, meestal via het Gemeentefonds. Nog eens 13% haalden de gemeentes binnen via directe verkopen (vooral van bouwgrond) en 8% betrof zaken als pacht, huur en rente.

De afgelopen jaren is de bekostiging door het Rijk flink toegenomen. Dat komt door de decentralisatie: het Rijk heeft taken overgedragen aan de gemeente, en met die taken kwam een financieringsstroom. Ten opzichte van begin deze eeuw is het aandeel van de Rijksoverdrachten daardoor met 10 procentpunten toegenomen. Tegelijkertijd daalde het aandeel eigen belastinginkomsten juist met 3 procentpunten, van 16% naar 13%. Er is bijna geen ander land in Europa waar de gemeente zo weinig te zeggen heeft over de eigen inkomsten.

De Nederlandse gemeentebestuurder heeft aan de uitgavenkant dus veel meer verantwoordelijkheden gekregen, maar verloor aan de inkomstenkant juist aan autonomie.

Wethouders en gemeenteraad zijn volgens de Rijksoverheid verstandig genoeg om decentrale beslissingen over bijstand, thuiszorg en jeugdhulpverlening te nemen, maar tegelijkertijd te dom om na te denken over de financiering van de gemeentelijke uitgaven.

Het gevolg is dat we woensdag geen hele, maar een halve verkiezing hebben. Daar sta je dan, met het rode potlood in de hand: je mag stemmen over de uitgaven, maar nauwelijks over de inkomsten. Wie betaalt, bepaalt en dat is bij de gemeente dus niet de burger, maar het Rijk.

Bovendien: bij democratische beslissingen is het van belang dat kiezers en gekozenen goed inzicht hebben in zowel de baten als de kosten van beleid. Het zwembad kan open blijven, de thuiszorg kan luxer, maar dan gaan ook de belastingen omhoog. Beide kanten van die medaille zijn van belang.

Moet de woz dan nog verder omhoog, zodat de eigen belastinginkomsten stijgen? Nee, dat is geen goed idee, want de woz belast alleen woningeigenaren. Gemeenten zouden een nieuw belastinginstrument moeten krijgen. Bijvoorbeeld een ingezetenenbelasting, een vast bedrag dat iedere volwassen inwoner moet betalen. Op zo’n nieuwe belasting wordt al jaren gestudeerd, maar geen politicus durft ‘m in te voeren.

Zo’n nieuwe belasting per inwoner zou wel denivellerend uitpakken. Maar de Rijksoverheid kan dat eenvoudig repareren door met de uitgespaarde storting in het gemeentefonds de lasten voor lage inkomens te verlagen. Ik stem voor!

(FD)

Chicken tax

Met de Marshall-hulp kwamen de kippen. Amerikaanse kippen. Goedkope kippen. In de Verenigde Staten hadden boeren de kostprijs van de hen en het haantje zo ver omlaag weten te krijgen dat kippenvlees niet langer een luxeproduct was, maar betaalbaar voor iedereen. En in de jaren vijftig van de vorige eeuw overspoelden die Amerikaanse kippen de Europese markt.

Vooral Franse en Duitse boeren schreeuwden moord en brand en de politiek luisterde. In 1962 voerde de  toenmalige  EEG een importtarief in voor kippenvlees. Dat was het startschot van een kleine handelsoorlog, want de Amerikaanse president Lyndon Johnson sloeg terug met een importtarief van 25% op onder andere aardappelzetmeel, sterke drank en light trucks: busjes en pickup-trucks

De kippenoorlog zou in de jaren erna overwaaien. En Europees aardappelzetmeel kon de VS ook weer in. Maar de 25% chicken tax op trucks geldt nog altijd. Wie het idee oppert dat het na een halve eeuw misschien tijd is om de strafmaatregel terug te draaien, vindt de grote Amerikaanse autobedrijven tegenover zich. Die hebben de binnenlandse markt voor grote SUV’s en pickups stevig in handen en zien buitenlandse concurrentie niet zitten.

Ondertussen zijn Japanse autobedrijven hun wagens maar in de VS zelf gaan produceren, om het tarief te ontwijken. En nota bene het Amerikaanse Ford bouwt een busje in Turkije, maar exporteert ze met banken en stoeltjes erin gemonteerd naar de VS (zodat ze niet onder de Chicken Tax vallen). Aangekomen in de VS gaan de zitplaatsen er weer uit en worden ze als transportbusje verkocht.

Op Amerikaanse autowebsites zijn foto’s te zien van enorme (en buitengewoon lelijke, maar wat weet ik er van) pickups van onder andere Mercedes en Volkswagen, onder het kopje ‘5 Amazing Trucks the US Can’t Have Because of the Chicken Tax’. Het is voor de Amerikanen kijken, niet kopen.

Als Donald Trump twittert dat de Europese Unie de VS ‘heel slecht behandelt’ met ‘afschuwelijke tarieven en handelsbelemmeringen’ op Amerikaanse producten, dan kan de EU dus met recht ‘Chicken Tax’ terugroepen.

De importheffing laat zien hoe lang de gevolgen van een handelsoorlog kunnen voortduren. Het is veel makkelijker om importtarief in te voeren, dan het af te schaffen. De gevestigde belangen zullen hard strijden voor het behoud van hun concurrentievoordeel, terwijl de mensen die potentieel baat hebben bij afschaffen ervan, zich niet laten horen.

Op de paar pickupfanatici na die zwijmelen bij de foto van een verboden Mercedes, weten consumenten meestal niet wat ze missen op de markt. Dus een lobby voor vrije import van monsterachtige wagens zal nooit zo sterk zijn als die van binnenlandse producenten.

Dat is de les van de kippenoorlog van 1962. Nu nog iemand in het Witte Huis die ernaar wil luisteren.

(FD)

Natte haartjes

Ik hoorde het op de radio, vorige week, uitgesproken met een snik in de stem: ‘Dan zat ik in m’n pyjamaatje, met natte, gekamde haartjes…’ Het gesprek ging over het overlijden van Mies Bouwman. De spreker herinnerde zich de lopende band en het iconische ‘licht-uit-spot-aan’, en voelde meteen weer de plakkende haartjes op z’n hoofd. En hij proefde de smaak van warme chocolademelk. Want toen was geluk heel gewoon.

Niets voelt zo sterk als nostalgie. Maar het is een bedrieglijke emotie. De genoeglijke wereld waar we zo naar verlangen heeft nooit echt bestaan. Ons onbetrouwbare geheugen dist ons verhaaltjes op over een vroegere tijd die in het echt net zo bleek en alledaags was als die van nu. De altijd nuchtere Mies Bouwman zou vast de eerste zijn geweest om dat te beamen.

Maar ach, zwelgen in nostalgie doet toch niemand kwaad? Dat klopt. Totdat het natte-haartjes-chocomel-gevoel een dominante politieke stroming wordt. Of een economische theorie. Dan krijg je Donald Trump die belooft om Amerika weer net zo great te maken als vroeger. Vroeger, toen de VS nog een enorme staalindustrie had waar hardwerkende huisvaders hun eerlijke boterham verdienden. Terug naar die tijd! Weg met het buitenlandse staal, een importtarief nu! En misschien ook een tarief op Europese auto’s, zodat alle Amerikanen weer in een Amerikaan rijden. Net zoals vroeger. De grenzen moeten dicht, want uit het buitenland komt verandering.

‘U weet wel, toen de schilderkunst nog figuratief was en de muziek nog prettig in het gehoor lag’

Ook in Europa is nostalgie als politiek-economische stroming sterk in opkomst. De Britse brexit is in feite een groot nostalgieproject. Zoals een enthousiaste brexiteer deze week twitterde: ‘We will get our country back; the country we remember as children.’ Het Franse Front National is zo ongeveer gebouwd op de zoektocht naar het Frankrijk zoals het ooit (maar eigenlijk nooit) was. Terwijl het Duitse Alternative für Deutschland (AfD) terugverlangt naar de tijd dat op school nog de klassieke Pruisische deugden van rechtlijnigheid, eerlijkheid, discipline, stiptheid, ijver en plichtsbesef werden onderwezen. En de grenzen moeten dicht natuurlijk, want nieuwkomers zorgen voor ‘instorting van het onderwijssysteem’.

Ook de Nederlandse vertegenwoordigers van de politieke nostalgia-trend willen de grenzen sluiten. PVV-leider Geert Wilders herinnerde zich het Nederland van vroeger als ‘Het mooiste land ter wereld, met eigen grenzen en eigen cultuur’. Desgevraagd legde hij uit dat hij met dit mooiste land het Nederland van voor 1850 bedoelde. Forum voor Democratie oprichter Thierry Baudet noemt 1850 ook als het jaartal waar Nederland weer naartoe zou moeten. U weet wel, toen de schilderkunst nog figuratief was en de muziek nog prettig in het gehoor lag.

Dus uit de Europese Unie, en weg met de euro. Want in 1850 hadden we die nog niet. En dan met natte haartjes stil genieten van de economische chaos die vervolgens ontstaat.

(FD)

Maak huis kopen duurder

Geen dividendbelasting voor buitenlandse beleggers, geen raadgevend referendum voor boze burgers en op termijn geen Wet Hillen voor huiseigenaren zonder hypotheek. In de eerste paar maanden laat het nieuwe kabinet duidelijk een voorkeur voor impopulaire maatregelen zien. Dapper of dom? Ik ben er nog niet uit.

Mocht men in Den Haag op zoek zijn naar nog zo’n impopulaire stunt, dan heb ik een suggestie: verhoog de overdrachtsbelasting op woningen. Zet het tarief bijvoorbeeld weer terug op 6% van het aankoopbedrag.

Dat was het percentage dat nieuwe huiseigenaren tot 2011 standaard moesten aftikken bij de fiscus. In juni van dat jaar besloot Rutte I (u weet wel, dat kabinet met gedoogsteun van de PVV) om de overdrachtsbelasting te verlagen naar 2%. Het was een tijdelijke maatregel, bedoeld om leven in de ingestorte huizenmarkt te blazen. De memorie van toelichting bij het besluit spreekt over een haperende huizenmarkt, laag vertrouwen en weinig transacties. De tariefsverlaging moest de woningmarkt een ‘krachtige impuls’ geven.

Een jaar later werd de maatregel permanent, toen na de val van Rutte I het Kunduz-akkoord werd gesloten. VVD, CDA, D66 en de ChristenUnie (precies de partijen die later Rutte III zouden vormen), aangevuld met GroenLinks, kwamen een crisisbegroting overeen waarin de permanente verlaging van de overdrachtsbelasting werd gefinancierd met afschaffing van de onbelaste reiskostenvergoeding.

‘Zo wordt de belasting een instrument om de immer hysterische huizenmarkt wat te stabiliseren’

Die laatste maatregel werd door het volgende kabinet (Rutte II) weer snel teruggedraaid. Maar de overdrachtsbelasting staat nog steeds op het crisisniveau van 2%. Inmiddels is van laag vertrouwen op de huizenmarkt al lang geen sprake meer. Prijzen stijgen met bijna 9% op jaarbasis. Dat is de snelste stijging in zestien jaar. En het aantal transacties boekt record na record. In veel regio’s en vooral in de grote steden is sprake van een oververhitte markt.

Nee, dat betekent niet automatisch dat de huizenmarkt een zeepbel is, maar wel dat veel van de argumenten uit 2011 voor het 2%-tarief nu niet meer gelden. Verhoging terug naar 6% zou nu juist de broodnodige verkoeling geven. Zo wordt de belasting een instrument om de immer hysterische huizenmarkt wat te stabiliseren. Omhoog in goede tijden, omlaag als het slecht gaat.

Ja, er zijn nadelen aan dit idee. Mensen die voor werk moeten verhuizen op extra kosten jagen, leidt tot hogere werkloosheid en lagere groei. Misschien moeten we daarom maar beginnen met hogere overdrachtsbelasting alleen voor tweede woningen. Wie een huis koopt als belegging is dan duurder uit dan wie er zelf in gaat wonen. Rabobank-econoom Menno Middeldorp pleitte daar vorig jaar al voor.

Maar op die manier uitgevoerd zal de maatregel veel minder impopulair zijn bij de bevolking. Dus dan is het misschien toch niets voor dit kabinet.

(FD)

Als Rutte de volgende eurocrisis wil voorkomen, moet hij juist pleiten voor een groter EU-budget

Geen cent erbij? Zo ver wilde Mark Rutte donderdag niet gaan. Maar de premier beloofde wel ‘vreselijk zijn best te gaan doen’ in Brussel, om te voorkomen dat Nederland meer moet afdragen aan de Europese Unie. De brexit slaat een miljardengat in de EU-begroting. Bijpassen of bezuinigen, dat is de vraag die de komende tijd beantwoord moet worden. De inzet van nettobetaler Nederland is duidelijk: verlaag de uitgaven maar.

Rutte sluit hiermee naadloos aan bij het algemene gevoel in Nederland over de EU-begroting: hoe kleiner hoe beter, want Brussel is een spilzuchtige, bureaucratische machine. De redenering is bekend. Maar ik waag me graag aan een andere redenering; een groter Europees budget is goed voor Nederland, want het maakt de kans op een nieuwe eurocrisis kleiner. Bovendien doet het dat op een manier die de strenge Nederlandse politici moet aanspreken, want een groter budget voor Brussel kan de belofte dat eurolanden elkaar niet te hulp schieten in crisistijd, weer geloofwaardig maken. En dat laatste is precies wat ons nieuwe kabinet volgens het regeerakkoord wil bereiken.

Voordat ik deze redenering verder uitleg – bedacht door economen van het IMF – eerst een korte opfrisronde over het structurele probleem van onze monetaire unie. De conjunctuur in eurolanden loopt niet synchroon. Als het ene land het moeilijk heeft en hoopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) de rente verlaagt, heeft het andere land juist een rentestijging nodig. De ECB moet daar ergens tussenin zitten, waardoor het recessieland wordt afgeremd en de snelle groeier juist verder gestimuleerd. De hoop was dat de conjunctuur van de eurolanden naar elkaar toe zou groeien, maar daar is – mede door de crisis – nog niet veel van terechtgekomen.

Er zijn geavanceerde statistische technieken waarmee dit gebrek aan convergentie kan worden aangetoond. (Zoek op de ECB-site naar ‘dispersion’). Maar je kunt het ook aan simpele indicatoren zien, bijvoorbeeld aan het verschil in economische groei tussen de eurolanden met de hoogste en laagste groei. Als de conjuncturen naar elkaar toe zouden bewegen, zou dat verschil al kleiner worden. In de grafiek is te zien dat dit de afgelopen achttien jaar niet het geval is geweest. Zelfs tussen de twee grootste economieën, Duitsland en Frankrijk, zit meestal een flink groeiverschil, dat gedurende de tijd niet zichtbaar afneemt.

Nu hoeft dat geen onoverkomelijk probleem te zijn. In de Verenigde Staten kan de conjunctuur ook per staat flink verschillen. Maar in het ‘dollargebied’ is er een federale begroting die de pijn verlicht, bijvoorbeeld via de werkloosheidsregeling. In het eurogebied ontbreekt zo’n federale geldstroom. Het gevolg zagen we tijdens de eurocrisis: de recessielanden kregen geen automatische steun, kwamen al verder in de begrotingsproblemen, en moesten uiteindelijk met ad-hocreddingsplannen van de economische dood gered worden.

Dat laatste hadden we bij de start van de euro nog zo afgesproken niet te doen. Eurolanden zouden elkaar niet redden. Maar internationale geldschieters geloofden de afspraak niet, en leenden geld uit aan landen zoals Portugal en Spanje, tegen veel te lage rente. Als het misging, zou dat zulke heftige gevolgen hebben, dat de rijke eurolanden zich verplicht zouden voelen bij te springen, ook al mocht dat officieel niet. Precies dat gebeurde, tot chagrijn van velen in noord-Europa.

Het Nederlandse kabinet wil nu dat dit verbod op het redden van elkaar toch weer geloofwaardig wordt, zodat geldschieters wel twee keer nadenken voordat ze tegen lage rente aan landen met grote schulden lenen. Maar, zo legt de hoofdeconoom van het IMF, Maurice Obstfelt, in een recent artikel uit, dat lukt alleen als Europa zorgt dat de gevolgen van niet-redden minder extreem zijn. Anders zal het verbod toch weer niet geloofwaardig zijn. Hoe doen we dat? Door iets meer geld uit te trekken voor het gladstrijken van conjuncturele verschillen, stelt Obstfelt. Alleen als er een beetje geld op tafel ligt waarmee landen in recessie automatisch geholpen worden, is de belofte om elkaar niet te redden (met veel grotere bedragen) geloofwaardig.

(FD)

Pensioen zonder belofte

Je aan een belofte houden, door de belofte te breken. Dat klinkt onmogelijk, maar in het spiegelpaleis van het Nederlandse pensioen kan alles.

Voormalig ABP-bestuurders Jelle Mensonides en Jean Frijns schreven op Mejudice een artikel waarin ze dit keurig aantonen. Pensioenfondsen kunnen zich aan hun beloftes houden, stellen de oudgedienden op de debatwebsite, juist door zich er niet aan te houden.

Om deze paradox te ontrafelen volgt hier eerst (sorry) een superkort college pensioenbeloftes. Pensioenfondsen hebben hun deelnemers jarenlang een bepaald nominaal pensioen beloofd; een pensioen in euro’s, dus zonder inflatiecorrectie. Dit is een harde belofte. Om zeker te zijn dat een fonds dat ook kan waarmaken, zou de premie van werknemers eigenlijk risicoloos moeten worden belegd, bijvoorbeeld in veilige staatsobligaties. Want gokken met geld dat je later zeker moet uitkeren, dat kan natuurlijk niet.

Maar behalve die harde belofte van een nominaal pensioen, formuleerden de meeste fondsen ook een ambitie om voor inflatie te corrigeren. Hiervoor wordt echter geen extra premie geïnd. Nee, om deze zogenoemde indexatie te kunnen betalen zijn fondsen toch wat risicovoller gaan beleggen, in de hoop op meer rendement.

De toezichthouder vindt dat op zich prima, mits het fonds de harde belofte maar garandeert. Want als een fonds na zeven vette jaren op de beurs te enthousiast gaat indexeren, zou er tijdens de zeven magere jaren wel eens te weinig in kas kunnen zitten voor de nominale toezegging.

Vandaar dat als wordt gekeken of een fonds genoeg geld heeft, de toezichthouder met de risicovrije rente rekent, en niet met het werkelijke rendement. Pas als er volgens deze berekening voldoende in kas zit, mag een fonds beginnen met indexeren. Komt uit deze berekening dat er zelfs niet genoeg is voor de harde belofte, dan kan een fonds verplicht worden om te korten, zowel op de huidige (nominale) uitkering van gepensioneerden als op de toekomstige pensioenen van werkenden.

Op die laatste bepaling bouwen Mensonides en Frijns hun paradox. Er kan in het uiterste geval wel degelijk gekort worden op het nominale pensioen, redeneren ze. Het is de facto dus geen harde belofte. En dan is het ook niet nodig om te rekenen met de risicovrije rente, maar kan een hogere rekenrente worden gebruikt. Zo is er op papier meer geld in kas, hoeft er nu niet te worden gekort en kan er wel worden geïndexeerd. Door in theorie te korten, hoeft dat in de praktijk juist niet!

Het is een knap staaltje redeneerkunst. Maar met retorica komt er natuurlijk geen cent extra in de pensioenpotten. Een hogere rekenrente betekent: nu geld uitkeren in de hoop op rendement later. Als ik een jonge, premiebetalende werknemer was, zou ik me zorgen maken.

(FD)

Naschrift:

ESB-hoofdredacteur Jasper Lukkezen schreef dit stuk als reactie.

En 50Plus vond – uiteraard – dat ik er helemaal niets van snapte.
Wat dan weer tot dit getwitter leidde.

 

Geen vakman meer te vinden? Misschien moet u ze dan eens een stevige opslag geven!

Het is officieel: de Nederlandse arbeidsmarkt is nu gespannen. Volgens de ‘Spanningsmeter’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek verdiende de situatie eind 2016 geleden nog de kwalificatie ‘niet gespannen’. Gedurende 2017 was er sprake van ‘toenemende spanning’. En we eindigden dat jaar met een ‘gespannen’ arbeidsmarkt. Dat is voor het eerst sinds 2008.

Het CBS stelt deze gespannen situatie vast door te kijken naar het werkloosheidspercentage en het aantal vacatures als percentage van de gemiddelde werkgelegenheid. De eerste indicator is snel gedaald, de tweede gestegen, het resultaat is een gespannen arbeidsmarkt. Maar om dat te weten hoef je eigenlijk geen sommetjes te maken. De spanning kun je ook zo voelen, door met ondernemers en personeelsfunctionarissen te praten. Dan gaat het al snel over onvervulbare vacatures, dure wervingsacties en haastig opgestarte scholingstrajecten.

Het lijkt wel 2006. Momenteel zijn er in Nederland achttien werklozen voor iedere tien vacatures. Dat is precies dezelfde verhouding als in de tweede helft van 2006. En ook toen raakte men niet uitgesproken over de hoogspanning op de arbeidsmarkt.

‘Werkgevers schreeuwen om mensen’, kopte deze krant in de herfst van 2006. En: ‘Aantal vacatures op recordniveau’. Het ging dat najaar over premies van €500 die werden betaald aan sollicitanten en over accountantskantoren die van de zaterdag een werkdag maakten. Maar vooral ging het over het nijpende gebrek aan vakmensen. Vooral in de ICT, de bouw en de horeca.

 

Anno 2017 zijn het weer precies deze drie sectoren waarin de krapte het meest wordt gevoeld. Aan ICT’ers is een schreeuwend gebrek; van elke 1000 banen in deze sector staan er nu 57 open. Dat is zelfs nog iets meer dan de 55 vacatures per 1000 banen van twaalf jaar geleden. In de bouw zijn er op iedere 1000 banen 46 vacatures. En in de horeca staat deze zogenoemde vacaturegraad op 41. Dat was in 2006 respectievelijk 44 en 39.

Alsof er nooit een crisis is geweest. Twaalf jaar geleden zagen we grote tekorten. Daarna is iedereen in overlevingsstand gegaan vanwege de recessie. En nu we weer uit de crisis zijn, zijn ook de tekorten weer gewoon terug.

Eerlijk gezegd vind ik dat nogal schokkend. Want wat hebben ondernemers, managers en beleidsmakers al die jaren gedaan? Waarom is er in de tussentijd geen structureel beleid gemaakt om iets aan de potentiële tekorten te doen? Nederland heeft zich door de crisis in slaap laten sussen. We hebben vooral afgewacht, zo lijkt het. Zelfs van het meest voor de hand liggende mechanisme, relatieve loonveranderingen, werd nauwelijks gebruikgemaakt. Wie krapte in de sector wil bestrijden, zal stevig moeten betalen. Alleen zo worden jongeren naar de juiste opleidingen geloodst, kiezen schoolverlaters voor sectoren met schaarste en worden werknemers uit krimpsectoren weggelokt. De cijfers over loon- en baangroei tussen 2006 en nu laten zien dat dit mechanisme in Nederland zeer gebrekkig werkt.

Want waar gingen de lonen het hardst omhoog? In de financiële sector, waar de vacaturegraad juist enorm daalde en de werkgelegenheid afnam. Precies in deze sector, die geen mensen aan moest trekken maar juist af moest stoten, steeg het maandloon (exclusief overwerk) sinds 2006 met maar liefst 39%. In de horeca, waar ondanks een enorme groei van de werkgelegenheid de vacaturegraad toch opliep, stegen de lonen slechts met 15%. Horeca was daarmee de marktsector met de laagste loongroei.

In de ICT stegen de lonen redelijk, waardoor wel wat nieuwe werknemers werden aangetrokken, maar lang niet genoeg om de vacaturegraad te laten dalen. ICT’ers gingen er gemiddeld minder op vooruit dan werknemers in de industrie, waar de werkgelegenheid sinds 2006 kromp en de vacaturegraad relatief laag was en is.

Al met al lijkt er in Nederland nauwelijks een relatie te zijn tussen schaarste, banengroei en loonstijging. De spanning op de arbeidsmarkt loopt op, maar niemand slaagt er in het ventiel open te draaien. Kom op ondernemers, als je echt kans wil maken op die schaarse computerexpert, timmerman of chef-kok, trek dan ruimhartig de portemonnee!

(FD)

Trumpiaanse tekorten

Het wordt toch pas 2039. Pas in dat jaar zal de Amerikaanse overheid het tekort op de begroting hebben weggewerkt.

President Donald Trump had eerder nog beloofd dat de federale begroting over tien jaar weer glad zou lopen. Maar op die belofte kwam zijn hoofd begrotingszaken, Mick Mulvaney, maandag terug. Er komt nog tien jaar bij, zodat pas in het jaar 2039 – Trump is dan 92 jaar oud, bij leven en welzijn – de belastinginkomsten weer toereikend zijn om de uitgaven te dekken.

Mulvaney benadrukt overigens dat hij nog steeds een tegenstander van tekorten is.

‘Ik zal altijd een “deficit hawk” zijn. Ik ben het vandaag, ik was het gisteren en zal het morgen ook zijn’, aldus de man die in 2013, als congreslid van de Republikeinse partij, Obama dwong tot extra bezuinigingen. Maar soms neemt het pad naar begrotingsevenwicht blijkbaar een twintig jaar durende omweg.

Eerst moet het tekort flink stijgen – in 2019 loopt het volgens planning op naar $1200 miljard – zodat de economie lekker gaat groeien en er zoveel meevallers op de begroting verschijnen, dat het tekort verdwijnt als sneeuw voor de zon. Dan moet die zon wel twintig jaar lang schijnen, maar daar kunnen we volgens de sommetjes van het Witte Huis wel op rekenen.

Tegelijk met deze zonnige voorspelling kwam Trump met een waarschuwing voor het buitenland. Donkere wolken pakken zich samen boven de landen die meer naar de VS exporteren dan vice versa.

Zij krijgen te maken met nieuwe importheffingen, want de Amerikanen willen niet langer de gekke henkie van de internationale handel zijn. Volgens Trump verliest zijn land enorme hoeveelheden geld aan landen als China, Mexico en Japan en dat moet stoppen.

Het grote tekort op de handelsbalans van de VS is Trump al jaren een doorn in het oog, en tijdens zijn verkiezingscampagne beloofde hij het verschil tussen import en export snel kleiner te maken. Maar in de afgelopen dertien maanden heeft blijkbaar niemand hem duidelijk kunnen maken dat verkleinen van het handelstekort alleen lukt als tegelijk het tekort op de begroting wordt aangepakt.

Een land dat meer invoert dan het zelf uitvoert is immers automatisch ook een land dat meer uitgeeft dan het zelf produceert en zelf verdient. Wie zijn handelstekort wil verkleinen zal zijn uitgaven en inkomsten meer met elkaar in evenwicht moeten brengen. Daarom zijn het tekort op de lopende rekening van de handelsbalans en het tekort op de overheidsbegroting twee zijden van dezelfde medaille.

Het handelstekort van de VS moet omlaag, op dat punt zijn de meeste economen het met Trump eens. Maar diezelfde economen weten sinds deze week dat ze daar minstens tot 2039 op zullen moeten wachten.

Wie legt het Trump uit?

(FD)

Drie jaar en tweeduizend miljard euro later en nog steeds is niet duidelijk of het opkopen van obligaties helpt

De Europese economie groeit zo gezond dat de hardliners binnen de Europese Centrale Bank zich weer roeren. Onze eigen Klaas Knot roept al een tijdje dat er geen reden is door te gaan met het opkoopprogramma. Zijn Duitse en zijn Oostenrijkse collega zeggen het hem na. En zelfs de Franse ECB-bestuurder Benoît Coeuré ziet het einde van ‘kwantitatieve verruiming’ (in jargon: QE, quantitative easing) naderen.

In oktober vorig jaar beloofde ECB-president Mario Draghi nog dat het opkopen in elk geval tot september 2018 zou doorgaan, dus daar lijkt voor de monetaire hardliners binnen de ECB weinig aan te doen. Maar direct na september moet het dan ook maar meteen voorbij zijn. Geen langzame afbouw, maar in een keer stoppen.

Mocht dat gebeuren, dan zijn we dus slechts zeven maanden verwijderd van het einde van Europa’s extreemste monetaire experiment ooit. In totaal is er voor ruim meer dan €2000 mrd aan staats- en bedrijfsobligaties opgekocht. Allemaal met het doel om de inflatie omhoog te krijgen, zodat het eurogebied een neerwaartse spiraal van deflatie en recessie zou kunnen vermijden.

Experiment geslaagd, zou je kunnen concluderen. Want voor Japanse toestanden moet je anno 2018 niet in Europa zijn. De economie groeit, de werkloosheid daalt en ondernemers zijn vol optimisme. Draghi kwam, zag en overwon. Zijn methode was onorthodox, maar het deflatiespook is verslagen. Dat klinkt mooi. Maar ik heb mijn twijfels.

Het verhaal van Draghi was altijd: de inflatie is gevaarlijk laag, deflatie dreigt. Daardoor is de reële rente – dat is de nominale rente minus de inflatie – te hoog om de economie weer op gang te krijgen. De ECB kan met het normale beleid niets doen, want de beleidsrente staat al op nul. Dus zijn nu onorthodoxe maatregelen nodig om de inflatie op te drijven zodat de economie weer kan groeien. QE leidt tot inflatie, inflatie leidt tot lage reële rente en dat zorgt vervolgens voor investeringen door bedrijven en extra uitgaven door consumenten en dat zorgt weer voor nieuwe inflatie, net zolang tot de inflatiedoelstelling van de ECB weer is bereikt.

Voor alle duidelijkheid: Draghi sluit met deze argumentatie aan bij de mainstream van de monetaire theorie, dus het was niet uit persoonlijk hobbyisme dat de ECB het opkoopprogramma startte. Maar om te beoordelen of de analyse ook echt klopt en QE noodzakelijk was, is het niet voldoende om te wijzen op de gezonde economische groei van dit moment. Dat kan immers ook andere oorzaken hebben.

Nee, belangrijk is ook om te kijken naar de inflatie zelf. Heeft QE de inflatie in het eurogebied duidelijk aangewakkerd? Ik betwijfel dat. Natuurlijk, met 1,3% staat de Europese inflatie nu een stuk hoger dan de minus 0,1% van maart 2015, toen het opkopen begon en ook hoger dan de (plus) 0,4% van augustus 2014 toen Draghi voor het eerst hintte op QE. Maar dat verschil wordt grotendeels veroorzaakt door de olieprijs.

Kijken we naar de kerninflatie (dat is inflatie zonder energie- en voedselprijzen), dan blijkt het effect van QE veel kleiner. In augustus 2014 bedroeg die kerninflatie 0,9%. Bij de start van het opkoopprogramma, zeven maanden later, was dat 0,6%. Toen weer een jaar later het maandelijkse opkoopbedrag werd verhoogd van €60 mrd naar €80 mrd was de kerninflatie 1,0%. En toen dat in 2017 werd teruggedraaid was dat 1,2%. Afgelopen maand daalde de kerninflatie weer naar 1,0%. Dat is dus €2000 mrd aan opgekochte obligaties, voor enkele tienden procentpunten extra inflatie.

Het lijkt mij nogal stevig aan de prijs. Misschien dat het onorthodoxe beleid wel via andere wegen de economie heeft aangejaagd. Via hogere beurskoersen, hogere huizenprijzen, nieuw vertrouwen in de toekomst. Dat kan allemaal. Maar hogere inflatie waar het bij de start allemaal om te doen was, dat heeft QE niet geleverd. Een experiment waarvan na drie jaar en duizenden miljarden euro’s nog steeds geen duidelijk effect aan te tonen is, daar moeten we misschien maar gewoon mee stoppen. Niet in september, maar per direct.

(FD)