Alle berichten van Mathijs

Stijging van de rente lijkt onvermijdelijk. Maar daarom zal het nog niet gebeuren

“Moet ik bitcoins kopen?” Begin dit jaar werd me dat nog ongeveer dagelijks gevraagd. Maar de laatste tijd hoor ik het nooit meer. Er is nu een nieuwe vraag populair: “Wanneer gaat de rente weer stijgen”. Huizenkopers vragen het, beleggers willen het weten, net als gepensioneerden die hopen op indexatie en studenten met een oplopende studieschuld.

Mijn (slappe) antwoord is dat ik het niet weet. Wie een ‘rentevisie’ heeft, denkt het beter te weten dan de markt en ik geloof niet dat ik de duizenden superslimme, professionele obligatiebeleggers die overal ter wereld continu proberen om vraag en aanbod van lang geld te matchen, structureel te slim af kan zijn.

Maar nu de Amerikaanse tienjaarsrente weer boven de 3% staat, terwijl die van Nederland nog onder de 0,8% blijft, begint het ook bij mij te kriebelen. Zo’n groot verschil in risicovrij rendement tussen de VS en Nederland lijkt onhoudbaar. De rentes in Europa zullen toch wel snel die van de VS achternagaan? Zodra de ECB stopt met opkopen, zodra de krapte op de arbeidsmarkt zich vertaalt in hogere lonen, zodra de stijgende olieprijs zorgt voor hogere inflatie, zodra de binnenlandse bestedingen in Europa verder aantrekken, zodra…

Voor je het weet heb je toch zomaar een rentevisie. Daar is een medicijn tegen: kijken naar de meerjarige rentegrafiek (zie hiernaast). Twintig jaar geleden stond de Nederlandse tienjaarsrente nog op bijna 6%. Daarna begon de grote daling. In 2007 – vlak voor het uitbreken van de kredietcrisis – was er al ruim anderhalf procentpunt af gegaan. Weer tien jaar later stond de rente bijna op nul. Een deel van deze daling komt door de afgenomen inflatie. De reële rente daalde dus minder snel, maar ging toch nog van 3,4% in 1997 naar min 0,3% nu.

Schermafbeelding 2018-05-08 om 10.24.51

Op veel momenten tijdens deze gestage daling dachten economen, beleggers en andere betweters dat de rente nu toch echt het dieptepunt had bereikt en dat een stijging onvermijdelijk was. Telkens zaten zij ernaast.

Een mogelijke verklaring daarvoor is dat de lange rente om structurele redenen zo laag is. Dus niet vanwege conjunctuur, ruim monetair beleid, bezuinigingen door overheden of crisisangst, maar omdat bij de huidige stand van economische ontwikkeling en demografie gewoon een lage rente hoort. De wereld vergrijst en ontgroend, dus iedereen spaart en niemand investeert. Mede daardoor zou de structurele economische groei wel eens op een lager peil zijn komen te liggen. Natuurlijk, de Hannover Messe stond afgelopen week weer vol met producenten van robots en 3D-printers die hogere productiviteit en lagere kosten beloven. Maar in de economische statistieken is van deze ‘vierde industriële revolutie’ nog weinig te zien. De groei van de arbeidsproductiviteit ligt juist op een opvallend laag peil.

In Nederland bijvoorbeeld, steeg de arbeidsproductiviteit de afgelopen tien jaar gemiddeld met slechts 0,7%. In de tien jaar daarvoor was dat nog 1,9%. De lange rente is uiteindelijk niets anders dan het (risicoloze) rendement op kapitaal. Als nieuwe technologie niet leidt tot grote productiviteitsstijging, is een laag rendement op kapitaal het logische gevolg. Wie denkt dat de rente weer snel zal stijgen, gelooft dus eigenlijk in het evangelie van de vierde industriële revolutie.

Misschien zit de relatie tussen rente en productiviteit nog wat ingewikkelder in elkaar. Deze week publiceerden twee economen van De Nederlandsche Bank een artikel op de website VoxEU.org over het mogelijke effect van de lage rente op de productiviteit. Door de lage rente, stellen zij, kunnen slecht presterende bedrijven ten onrechte overleven en blijven zwakke banken overeind. Dat drukt het structurele groeivermogen van een land. Ze testten deze hypothese voor zeven landen en vonden er inderdaad aanwijzingen voor.

Lage groei van de productiviteit kan dus zowel oorzaak als gevolg van lage rente zijn. Lage groei leidt tot lage rente, en die lage rente zorgt weer voor lage groei. Wie durft er nu nog te gokken op een snelle stijging van de rente?

(FD)

De arbeidsmarkt is krap, maar een loonexplosie blijft uit. Wie kunnen we daar de schuld van geven?

De spanning op de arbeidsmarkt neemt zo snel toe, dat de economen van het Centraal Planbureau (CPB) het niet meer kunnen bijbenen. Volgens hun laatste prognose, uit maart, zal de werkloosheid halverwege dit jaar dalen naar 3,9% van de beroepsbevolking.

Op Prinsjesdag vorig jaar voorspelde men nog 4,3%. En toch is men ook nu weer niet optimistisch genoeg. Want, zo bleek deze week uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de voorspelde 3,9% werkloosheid voor halverwege het jaar hebben we nu al bereikt. Niet alleen loopt de werkloosheid veel sneller terug dan gedacht, ook groeit de werkgelegenheid verrassend snel. En de vacatureteller komt ook alweer dicht bij de recordstand van voor de crisis.

Logisch dat het CBS inmiddels spreekt van een ‘overspannen arbeidsmarkt’. Bijna overal is die spanning inmiddels voelbaar, behalve aan het loonfront. CAO-lonen stegen in het eerste kwartaal van dit jaar met 1,7%. Dat is nauwelijks meer dan de 1,5% van vorig jaar en maar net meer dan de inflatie. De aantrekkende arbeidsmarkt vertaalt zich wel in meer werk, maar niet in duurder werk.

Vakblad Economisch Statistische Berichten (ESB) wijdde onlangs een themanummer aan dit vraagstuk. Een van de verklaringen: er is nog veel verborgen werkloosheid, die niet in het officiële werkloosheidscijfer zichtbaar is. Zo zijn er veel werkende Nederlanders die graag meer uren zouden werken. Zij tellen niet als werkloos (ze hebben immers werk), maar drukken de lonen nog wel.

Dat is ook de verklaring die wordt gegeven in nieuw onderzoek naar achterblijvende lonen in het Verenigd Koninkrijk. In een deze week verschenen working paper stellen de Britse economen David Bell en David Blanchflower dat de arbeidsmarkt in hun land veel minder gespannen is dan je op basis van de lage werkloosheid zou denken. De reden: onvrijwillig deeltijdwerk. Veel Britse deeltijders willen meer uren maken, en vormen zo een verborgen arbeidspool die de loondruk beperkt. Ook in Nederland zijn er veel ‘onvrijwillige deeltijders’. Volgens cijfers van het CBS, dat daar ieder kwartaal via een enquête onderzoek naar doet, waren er eind 2017 maar liefst 705.000 deeltijders die graag meer uren zouden werken. Dat is inderdaad een indrukwekkende arbeidsreserve.

Er zijn ook mensen met een voltijdbaan die aangeven nog meer uren te willen werken. Eind 2017 waren dat er 139.000. Maar omdat deze al een volle werkweek hebben, is dit eigenlijk een wens voor meer overuren. Overwerk is voor werkgevers in de regel duur, dus deze groep zal eerder een verhogend dan drukkend effect op de loonkosten hebben. Bij de verklaring voor de geringe loonstijging spelen deze overijverige voltijders daarom geen rol. Nederland lijkt dus, net als het Verenigd Koninkrijk, een verborgen colonne van onvrijwillige deeltijders te hebben die loonstijging voorkomt.

Maar toch ben ik nog niet echt overtuigd. Want als mensen in een enquête zeggen meer uren te willen maken, handelen ze daar dan ook echt naar? Zijn ze echt direct beschikbaar om die uren aan te bieden als de werkgever hun dat vraagt? Alleen dan heeft deze groep het voorspelde effect op de loonvorming.

 

Er zijn ook veel Nederlanders die zeggen juist minder uren te willen werken. Volgens het CBS geldt dat voor 250.000 deeltijders en 505.000 voltijders. Je kunt je afvragen: als ze echt minder willen werken, waarom doen ze dat dan niet? Er is in Nederland nota bene een recht op deeltijd.Als deeltijders die meer willen werken de lonen laag houden, zorgen deze vol- en deeltijders die juist minder willen werken dan niet juist voor extra loondruk? Op dit moment is de tweede groep zelfs groter dan de eerste. Dat is voor het eerst sinds 2009. Van alle werkenden is 8,1% onvrijwillig deeltijder en 8,7% vol- of deeltijdwerker met een wens voor minder uren. Het is lastig om beide groepen te vergelijken. Maar wie stelt dat onvrijwillige deeltijders de reden zijn voor de lage loongroei, zal toch ook moeten uitleggen waarom al die werkenden die eigenlijk minder willen werken geen omgekeerd effect hebben op de lonen.

(FD)

Zonder interne markt was Nederland misschien wel €65 mrd armer

Vrijhandel in Europa is goed, maar hebben we daar de Europese Unie echt voor nodig? Kan het niet ook met een handelsakkoord? De Britse regering heeft die vraag inmiddels bevestigend beantwoord. ‘Brexit means brexit’, verklaarde premier Theresa May kort na het referendum en dat betekent vertrek uit de Europese interne markt.

Want wie heeft de interne markt nodig, als je ook een op maat gesneden handelsakkoord kunt krijgen? En als dat niet lukt, dan gelden altijd nog de regels van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO). Dus de Britten blijven na de brexit heus wel handel drijven met het Europese vasteland.

 

Je hoort dergelijke redeneringen ook wel eens in Nederland. De kleine, maar luidruchtige groep die zich beijvert voor een ‘nexit’ – het vertrek van Nederland uit de EU – wil wel graag de open grenzen voor invoer en uitvoer behouden. Europa hoeft van hen alleen maar een handelsakkoord te zijn. Aan de handel hebben we immers onze welvaart te danken. De rest is ondemocratisch, dictatoriaal en … Ach, u kent dat liedje wel.

Rekenen

Het is moeilijk debatteren, want hoe bewijs je dat de interne markt ons meer oplevert dan een simpel handelsakkoord zou doen? Er zijn immers geen harde cijfers over handel en welvaart in een Europa zonder EU, dus er is geen vergelijkingsmateriaal.

Maar je kunt er wel aan rekenen. De afgelopen paar jaar zijn door onderzoekers nieuwe technieken ontwikkeld om de kosten en baten van vrijhandel onder verschillende hypothetische scenario’s te schatten. Het voert te ver om deze methoden hier te bespreken; bovendien zou dan al snel blijken dat ik niet precies weet hoe een ‘structurele versie van een gravitatiemodel’ werkt. Laat staan dat ik kan uitleggen wat het nieuwe ei van Columbus, de ‘Exact Hat Algebra’-methode, precies doet. Maar onderzoekers zijn dankzij deze innovaties nu in elk geval beter in staat de gevolgen van verschillende handelsregimes door te rekenen.

Moderne technieken

Ook drie economen van de Banque de France, de Franse centrale bank, gingen met de nieuwe technieken aan de slag. Deze maand verscheen het resultaat van hun onderzoek onder de titel: ‘The cost of non-Europe, revisited’. Deze titel is een verwijzing naar de bekende studie van de Europese Commissie uit 1988, waarin de voor- en nadelen van de (toen nog toekomstige) interne markt werden geschat. De Franse economen doen hetzelfde, maar dan terugkijkend en met moderne technieken.

Ze vergelijken de huidige interne markt met twee alternatieve handelsregimes. Het eerste is een normaal regionaal handelsakkoord over im- en exporttarieven zoals landen die overal ter wereld afsluiten. Het tweede een situatie waarbij Europese landen handel drijven volgens de afspraken van de WTO.

Winnaars

Uit de berekeningen blijkt dat de diepe economische integratie van de interne markt, waarbij behalve tarieven ook vrijwel alle andere handelsbelemmeringen zijn weggenomen, zorgt voor twee keer zoveel goederenhandel als een simpel handelsakkoord zou doen. De handel in diensten ligt bijna 60% hoger. Vergeleken met het WTO-scenario zijn de verschillen nog groter.

Die extra handel zorgt voor extra economische groei. Gemiddeld levert de interne markt een EU-lidstaat een 6,6% hoger bruto binnenlands product op, vergeleken met een regionaal handelsakkoord. Ten opzichte van het WTO-regime is dat zelfs 8,2%. Dat is nog zonder de mogelijke welvaartswinst door vrij verkeer van personen en kapitaal.

De verschillen tussen landen zijn groot. Kleine landen in het oosten profiteren veel meer dan grote landen in het westen. Het eurosceptische Hongarije, bijvoorbeeld is als EU-lid ruim 14% beter af dan met een handelsverdrag. Voor landen als Spanje, Italië en – jawel – het Verenigd Koninkrijk is dat veel minder. Griekenland profiteert het minst.

En Nederland? Wij horen overduidelijk bij de winnaars. Met een regionaal handelsakkoord was Nederland 7,6% armer geweest, en onder het WTO-regime zelfs 9,3%. Dat is omgerekend pakweg €65 mrd verlies aan inkomen en bijna het dubbele van wat het Centraal Planbureau eerder veronderstelde.

Die nexit? Ik zou er nog een nachtje over slapen.

Hanzeland is de nieuwe politieke factor in Europa

De ene dag ben je nog gewoon premier van een relatief klein EU-land. De volgende dag word je wakker als keizer van een groot Europees rijk. Je hebt geen 17 miljoen, maar ruim 49 miljoen onderdanen. Je rijk beslaat 2300 kilometer van noord naar zuid, en 2500 kilometer van oost naar west. Van Kiruna in het noorden van Zweden, tot Klein-Kuttingen in de zuidelijke heuvels van Limburg. Van het Letse Zilupe aan de grens met Rusland, tot de kliffen van het Ierse Dún Chaoin aan de rand van de oceaan.

Acht landen vormen samen het nieuwe rijk, de nieuwe machtsfactor in Europa: Nederland, Denemarken, Zweden, Finland, Ierland, Estland, Letland en Litouwen. Het lijkt op het eerste gezicht een toevallig samengeraapt stel landen. Met Nederland als founding father van de EU, Ierland en Denemarken die er in 1973 bij kwamen, Zweden en Finland die zich in 1995 aansloten en de drie Baltische staten die pas in 2004 EU-lid werden. Zes landen gebruiken de euro, twee hebben nog hun eigen munt. Het is bovendien een versnipperd rijk. Sommige van de acht landen delen zelfs geen enkele landgrens met een van de andere.

 

Kunnen we het dan wel een rijk noemen? Eigenlijk niet. En dus is Mark Rutte, de premier van het grootste landsdeel, qua aantal inwoners, misschien ook geen keizer. Maar de Nederlandse premier is wel de bedenker van deze nieuwe coalitie van Europese landen. Bij het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie verliest Nederland een liberale bondgenoot in Brussel. Om te voorkomen dat de Duits-Franse as dan vrij spel krijgt in de discussie over de toekomst van Europa, waren nieuwe bondgenoten nodig. Dus reisde Rutte af naar de noordelijke hoofdsteden om een nieuwe liberale en opbouwend-eurosceptische coalitie te smeden.

Met z’n achten stuurden deze landen vorige maand een brief naar Brussel, waarin ze hun gezamenlijke visie op de toekomst van de Europese Unie uiteenzetten. De groep dringt aan op het naar de letter volgen van de begrotingsregels, het complementeren van de bankenunie en schaart zich achter het idee van een Europees Monetair Fonds dat landen kan assisteren bij het afwikkelen van onhoudbare schuld. Van een transferunie, waarin landen elkaar redden, wil de noordelijke coalitie niets weten. Van structurele hervormingen des te meer.

Het kan de historicus Rutte niet ontgaan zijn dat zijn nieuwe vriendengroep een laat-middeleeuws precedent heeft. Want afgezien van Ierland lijkt het gebied verdacht veel op het oude Hanzeverbond uit de veertiende en vijftiende eeuw. Steden rond de Noord- en Oostzee maakten toen handelsafspraken, waardoor de handel floreerde, van Brugge tot Riga. Volgens sommige historici was het in deze Hanzesteden dat het moderne Europa ontstond.

Toentertijd deden ook steden mee in wat nu België, Duitsland en Polen is. Daar moet de huidige noordelijke samenwerking het (vooralsnog) zonder doen. Maar het grootste deel van het oude Hanzeverbond is vertegenwoordigd.

Hanzeland lijkt me daarom een goede naam voor de nieuwe machtsfactor binnen de EU. De acht lidstaten hebben een gezamenlijk bruto binnenlands product van €2110 mrd. Dat is bijna 14% van de hele EU-economie en na het vertrek van de Britten zelfs ruim 16%. Hanzeland is dan de op twee na grootste economie van de EU, net achter Frankrijk. Een machtsfactor van belang.

De begrotingscijfers van Hanzeland zijn keurig. Alle overheden samen komen per saldo zelfs op een klein overschot uit. De staatsschuld bedraagt slechts 54% van het bbp. Vandaar dat men ook zonder veel moeite een gezamenlijke EMU-visie kon ontwikkelen.

Maar de economische banden kunnen nog wel wat strakker binnen het verbond. Nog geen 10% van de Europese export van Nederland gaat naar Hanzeland. Voor de import is dat percentage nog lager. Ook gaat slechts 9,7% van de Europese investeringen van Nederland naar onze nieuwe bondgenoten.

Tijdens Rutte’s volgende reis langs de Noord- en Oostzee moet hij maar een handelsmissie meenemen.

(FD)

Onze data zijn van ons

Moet Facebook worden opgebroken in kleinere delen? Moet de macht van het bedrijf gebroken worden via anti-kartelmaatregelen? Moet het bedrijf misschien aankopen als Instagram en Whatsapp afstoten, zodat het wat van z’n dominantie verliest?

Het zijn logische ideeën. Toen het Amerikaanse Standard Oil begin vorige eeuw 90% van de raffinagemarkt in handen kreeg, greep de overheid immers ook in. De hoogste rechter bepaalde dat de antikartelwetgeving werd overtreden en dwong het bedrijf zich in stukken op te breken. Anno 2018 heeft Facebook een vergelijkbare machtspositie. Wie in contact wil blijven met vrienden, kennissen en mediabedrijven moet zich wel aansluiten bij het netwerk. Zuckerberg is de nieuwe Rockefeller, want informatie (‘data’) is de olie van de 21ste eeuw. De machtspositie van Facebook is evident.

Maar is opbreken of afslanken van Facebook echt de juiste oplossing? Ik denk het niet. Er is een belangrijk verschil tussen de olie-industrie van de vroege 20ste eeuw en de informatie-industrie van honderd jaar later. De eerste was geen echt natuurlijk monopolie. Oliewinning en -raffinage is een activiteit waarvan de kosten dalen naarmate je het grootschaliger aanpakt, dus het was logisch dat Standard Oil bleef groeien. Maar de toenemende schaalvoordelen in de olie-industrie hebben ook een plafond. Standard Oil had niet één grote raffinaderij, die zo enorm was dat niemand er mee kon concurreren. Het bedrijf had er meerdere, op meerdere plaatsen in het land. Die raffinaderijen hadden ook in handen van anderen kunnen zijn. In die zin is de olie-industrie geen natuurlijk monopolie, maar een natuurlijk oligopolie, met meerdere grote aanbieders die allemaal hun kosten minimaliseren.

Bij Facebook ligt dat anders. Omdat het platform interessanter wordt naarmate er meer mensen aan mee doen, is er eigenlijk maar een markt voor één aanbieder tegelijk. De kosten zijn dan het laagst en de opbrengsten het hoogst. Als we zo’n natuurlijk monopolie opknippen, heeft dat dus echte kosten.

Daarom moet Facebook op een heel andere manier worden aangepakt. Niet via kartelwetgeving, maar door het toewijzen van eigendomsrechten. Want van wie is de informatie die Facebook gebruikt en doorverkoopt? Dat is nooit goed gedefinieerd. De wetgever zou moeten zorgen dat persoonlijke gegevens altijd persoonlijk blijven en niet met een enkel vinkje worden weggegeven. Toestemming voor het gebruik van onze informatie moet intrekbaar zijn, met behoud van de functionaliteiten van Facebook. Alleen die functies waarvoor de toegang tot onze data aantoonbaar noodzakelijk is, mogen geblokkeerd worden.

Een markt kan pas goed functioneren als de eigendomsrechten gedefinieerd zijn en afdwingbaar kunnen worden. Hoogste tijd om dat voor Facebook te regelen. En al die andere bedrijven die onze informatie willen vermarkten.

(FD)

De betaalhel

Bijna vier op de tien Nederlanders is het overzicht intussen kwijt. Ze weten niet meer wat ze betalen, wanneer ze betalen en waarom. Daardoor worstelen ze met het bijhouden van de financiële administratie en lopen ze de kans op boetes en schulden. Dat bleek deze week uit onderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Vooral Nederlanders jonger dan 35 jaar en mensen met weinig ‘digitale vaardigheden’ raken snel het overzicht op hun geld kwijt.

Zelf ben ik net iets ouder dan 35 en digitaal redelijk handig. Dus ik ben het overzicht niet kwijt. Maar wel mijn humeur. En ook mijn laatste restje welwillendheid om mee te denken met bedrijven en instellingen die geld van mij verwachten. Want incasseerders van Nederland, wat wilt u precies van ons? Waarom maakt u ons leven tot een hel van onmogelijke wachtwoorden, zogenaamd persoonlijke websites, dringende e-mails vol verdachte linkjes en maandelijkse oproepen vol valse lokkertjes om toch vooral automatisch te gaan betalen? Wij zijn uw hooggeëerde klant als we iets willen kopen, maar zodra het op betalen aankomt moeten we precies de pasjes doen van het dansje dat u heeft uitgedacht.

Vroeger, vertelt de 35-plusser, vroeger was het beter. Gedurende de maand vielen de acceptgirokaarten op de deurmat. Die legde je netjes op een stapel. Aan het eind van de maand controleerde en ondertekende je ze, deed ze in een (gratis) envelop in de bus en alles was voor mekaar. We hoefden toen geen zestiencijferige getallen over te typen, geen cijfers en letters te spelen met rekeningnummers, niet in te loggen op MijnAanbieder.nl of een andere persoonlijke website, en we waren ook niet bang dat we met een domme klik op de betaalknop in een e-mail al ons spaargeld naar een crimineel op Malta overmaakten.

Inmiddels is de wereld digitaal en zou betalen nog makkelijker moeten zijn. Maar mijn zorgverzekering, kabelboer, telefoonaanbieder, energiebedrijf, spaarhypotheker en creditkaartmaatschappij hebben allemaal hun eigen digitale betaalsystematiek. Mijn lijst met wachtwoorden wordt al langer, de alerts vullen mijn mailbox, en ik moet zo ongeveer iedere dag de een of andere ‘Mijn Omgeving’ checken om te zien of er niet iemand geld van mij verwacht.

Maar ik snap wel waarom het mij zo moeilijk wordt gemaakt om mijn rekeningen te betalen. De energiebedrijven, verzekeraars en telco’s willen mijn handtekening onder een machtiging. Ze willen zelf het geld van mijn rekening kunnen pakken.

Daar doe ik dus niet aan mee. De automatische incasso hoort wat mij betreft in het rijtje woekerpolis, overlijdensverzekering en aflossingsvrije hypotheek. Leuk voor de aanbieder, niet voor de klant. Wie overzicht en controle wil houden op zijn eigen geld, betaalt z’n rekeningen zelf. Een keer per maand, op een eenvoudige en gebruiksvriendelijke manier.

Bedrijven van Nederland, dat moet u toch kunnen organiseren?

Red de starter

Komt er dan geen einde aan het goede nieuws over de Nederlandse huizenmarkt? Ook in februari schoten de prijzen weer omhoog. De gemiddelde woning werd in een jaar tijd maar liefst 9,5% meer waard. Dat was de sterkste stijging sinds 2001. Sinds het dieptepunt in 2013 is de huizenprijs alweer 26% gestegen.

Iedereen blij, behalve de starter. Want voor wie toe is aan z’n eerste koopwoning is iedere prijsstijging slecht nieuws. Zeker in de grote steden, waar de prijzen nog veel sneller zijn gestegen, komen starters steeds moeilijker aan de bak. Probeer anno 2018 nog maar eens een betaalbare woning binnen de Amsterdamse ring te vinden.

Nu is dat probleem van alle tijden. Wie niets te verkopen heeft, staat op achterstand in een stijgende markt. Maar er zijn twee redenen waarom het nu erger is dan anders. Allereerst omdat starters onder de nieuwe, strengere regels voor hypotheekrenteaftrek vallen. Zij moeten daardoor in de praktijk voor een simpele, volledig aflossende hypotheek kiezen. Daarvan zijn de maandlasten hoger dan de spaarhypotheken die bestaande huiseigenaren vaak mogen meenemen als ze een nieuw huis kopen. Starters worden daardoor makkelijk overboden, en vissen steeds naast het net.

Een tweede oorzaak ligt in de lage rente. Die is op zich natuurlijk gunstig voor huizenkopers, dus ook voor starters. Maar tegelijkertijd zorgt de lage rente ervoor dat starters de strijd aan moeten met mensen die willen beleggen in woningen, of bijvoorbeeld op zoek zijn naar een huis voor hun studeerde kind. Dit soort kopers krijgen geen hypotheekrenteaftrek, want die geldt alleen voor de eerste woning. Deze rentesubsidie door de overheid gaf mensen die een huis willen kopen om er zelf in te wonen altijd een voorsprong op beleggers.

Maar bij de huidige lage hypotheekrente is de aftrek laag. Bovendien is het overheidsbeleid om die aftrek langzaam in te perken. De natuurlijke voorsprong van gewone huizenkopers op beleggers is daardoor gering. Dat zie je terug in de cijfers. In Amsterdam werd vorig jaar één op de vier huizen zonder hypotheek verkocht, zo bleek uit onderzoek van het Kadaster. Van de huizenkopers die al één of meerdere huizen bezitten, koopt maar liefst 61% zonder hypotheek.

Starters staan dus op achterstand ten opzichte van doorstromers, en zijn hun natuurlijke voorsprong kwijt ten opzichte van beleggers. Ik doe het als econoom niet graag, maar een pleidooi voor een interventie door de overheid lijkt me nu toch op z’n plaats. Maak het beleggers moeilijk door een hoger tarief voor de overdrachtsbelasting in te voeren voor wie al een huis bezit. Kom met voordelige startersleningen, vooral in de grote steden. Of verzin een andere manier om de nieuwkomers op de huizenmarkt een opkontje te geven. Het is tijd voor overheidsingrijpen!

 

(FD)

BABYMOORD

Ik had maar een paar dingen in m’n mandje, dus ik mocht bij de servicebalie afrekenen. Terwijl mijn boodschappen gescand werden, viel mijn blik op de wand vol met pakjes sigaretten. Niet de vrolijk gekeurde pakjes van heel vroeger, toen ik ook een paar jaar dacht dat roken stoer was, maar enge pakjes met plaatjes van rottende monden, etterende abcessen en troebele pupillen. Ik zag zelfs foto’s van dode baby’s.

Ik dacht: als het zulk gevaarlijk spul is, waarom verkoopt deze winkel het dan? Bankiers die een woekerpolis verkopen worden tot in het derde geslacht achtervolgd door ‘klantbelang’ schreeuwende toezichthouders. Maar de super mag gewoon pakjes babymoord verkopen. Waarom eigenlijk?

Ik geef het toe, het is geen bijster originele gedachte. Begin 2016 vroeg de artsenorganisatie KNMG al om een verbod op sigarettenverkoop in supermarkten, en in tankstations, boekwinkels en drogisterijen. Rokers zouden dan alleen nog in gespecialiseerde tabakswinkels terecht kunnen.

Zo ver wilde de politiek niet gaan, maar het vorige kabinet beloofde wel een uitstalverbod: vanaf 2020 moeten er dichte deuren voor het sigarettenrek. In sommige supers is dat al het geval.

Maar uit het zicht is natuurlijk heel wat anders dan niet meer verkopen. Moeten de grote supermarkten, vanwege het maatschappelijk belang, eigenlijk niet uit eigen beweging stoppen met sigarettenverkoop? Om eerlijk te zijn: ik twijfel. Voor je het weet verkopen ze ook geen vette chips, zoute drop of vers gebrouwen India Pale Ale meer. Daar kun je – als je de inname maar flink ver opvoert – immers ook dood aan gaan. De consument mag uiteindelijk toch zelf kiezen hoe ongezond hij of zij wil leven?

Maar toen wees de Rotterdamse gedragseconoom Robert Dur mij op een recent artikel van Nobelprijswinnaar Oliver Hart (Harvard) en Luigi Zingales (Chicago). Zij zetten vraagtekens bij de vijftig jaar oude stelling van Milton Friedman, dat bedrijven moeten gaan voor winstmaximalisatie, ook als daarmee publieke belangen in de wielen worden gereden. Voor die publieke belangen kan de overheid zorgen en ethiek is iets voor individuen, stelde Friedman. De maatschappij is beter af als bedrijven doen wat hun aandeelhouders willen, en dat is geld verdienen.

Hart en Zingales zijn het eens met de stelling dat een bedrijf in het belang van aandeelhouders moeten handelen, maar denken dat die meer wil van het leven dan alleen maar geld. Een aandeelhouder is een mens, met eigen ethiek en maatschappelijke voorkeuren. Als aandeelhouders van de supermarkt een voorkeur hebben voor levende, in plaats van dode baby’s, is stoppen met sigarettenverkoop dus geboden. Bedrijven zouden niet moeten streven naar maximale winst, maar naar maximale aandeelhouderswelvaart.

Het ABP kondigde onlangs aan niet meer te beleggen in tabaksfabrikanten. Ik vraag me af: zou het pensioenfonds nog wel supermarkten in portefeuille hebben?

(FD)

Economie van het eurogebied getroffen door winterdipje. Of is er meer aan de hand?

Slecht nieuws over de economie van de eurozone. Het nieuwe jaar is heel matig begonnen. Eind vorig jaar zongen economen en analisten nog de lof van het sterke economische herstel, inmiddels klinkt hun liedje een stuk valser. Zo ongeveer al het economische nieuws van de afgelopen weken viel tegen. Is de veelgeprezen ‘euroboom’ al weer voorbij?

Wie naar de productie in de bouw kijkt, zal denken van wel. In januari van dit jaar werd er in het eurogebied ruim 2% minder gebouwd dan een maand eerder. Deze forse daling volgde op vijf maanden van continue stijgende bouwproductie en kwam voor analisten als een verrassing.

Hetzelfde geldt voor de recentste cijfers over de Europese industrie. In januari dook de industriële productie opeens omlaag, met meer dan 1%. De industrie was in 2017 juist met een opvallend sterke opmars bezig. Ook de export van het eurogebied naar de rest van de wereld – die in de laatste maanden van 2017 juist enorm was toegenomen – kromp in januari van dit jaar.

Op zichzelf zijn deze tegenvallende cijfers nog geen reden voor paniek. Dit soort macro-economische reeksen vertoont wel vaker fluctuaties. Zolang ondernemers maar optimistisch blijven en de orderboeken goed gevuld, is er weinig aan de hand. Maar ook de stemming lijkt de afgelopen maanden om te slaan.

Deze week publiceerde de Europese Commissie haar maandelijkse ‘Economic Sentiment’-peiling, waarmee het vertrouwen onder Europese producenten wordt gepeild. Het cijfer bleek in februari flink gedaald. In januari was dat ook al het geval. Europese ondernemers zien de toekomst nog wel zonnig in, maar zijn minder optimistisch dan enkele maanden geleden.

Onder Duitse producenten is deze stemmingsomslag nog duidelijker te zien. De beroemde IFO-index, waarmee het Duitse oordeel over de huidige en toekomstige omstandigheden wordt gemeten, ging tussen januari en maart flink onderuit. De IFO-index staat historisch gezien nog altijd hoog, maar komt nu al twee maanden op rij lager uit dan verwacht. Vooral het oordeel over de toekomstige ontwikkelingen loopt snel achteruit.

Het Duitse producentenvertrouwen geeft vaak de toon aan voor de vertrouwensindices in andere Europese landen. In Nederland boekt het producentenvertrouwen nog altijd record na record. Donderdag zal het Centraal Bureau voor de Statistiek de resultaten voor de maand maart publiceren. Gezien de Duitse cijfers gok ik dat we ditmaal geen nieuw vertrouwensrecord gaan neerzetten.

Is er nog meer slecht nieuws? Jazeker. Terwijl de ECB hoopt op hogere inflatie, lijkt het tempo van de geldontwaarding in het eurogebied juist af te nemen. In februari kwam de inflatie uit op 1,1%. Dalende inflatie is geen teken van krachtig herstel. Integendeel.

Ook de inkoopmanagersindex voor het eurogebied beweegt zich niet de goede kant op. De cijfers van vrijdag geven aan dat zowel in de industrie als de dienstensector het tempo van de economische expansie aan het afnemen is. De samengestelde inkoopmanagersindex kwam afgelopen maand uit op 55,3. Dat ligt nog boven de 50 punten, wat duidt op groei van de productie, maar het cijfer is op het laagste peil in veertien maanden uitgekomen.

Moeten we ons dan maar weer voorbereiden op een nieuwe recessie? Nee, dat is nog lang niet nodig. Het is heel goed mogelijk dat de matige cijfers een tijdelijk fenomeen zijn: een winterdipje van de economie, waarbij ondernemers tijdelijk kopschuw werden gemaakt door angst voor de brexit, voor een handelsoorlog met de VS en voor een politieke patstelling in Duitsland.

Inmiddels is er een akkoord over de brexit-transitie met de Britten, lijkt Trump zijn pijlen vooral op China en niet op Europa te richten en is Merkel gewoon van start gegaan met haar zoveelste kabinet. De groei in het eurogebied kan weer gewoon doorzetten. Veel analisten vinden dat het meest waarschijnlijke scenario.

Ik denk er nu ook zo over. Maar ik ga de indicatoren de komende weken extra goed in de gaten houden, want stiekem maak ik me toch een beetje zorgen.

FD

Zelfstandigen hoeven geen verplicht pensioen: ze sparen nu al meer dan werknemers

Het zijn dus toch niet de nieuwe armen van de toekomst. Ze lopen straks niet met bedelnap van deur naar deur, smekend om een aalmoes. En ze zijn daarom nu niet oneerlijk aan het concurreren met werknemers die elke maand verplicht een deel van hun inkomen in het pensioenfonds moeten storten.

Deze week konden we opnieuw een algemeen geldende waarheid over zelfstandigen naar het rijk der fabelen verbannen. Vriend en vijand roepen al jaren dat zzp’ers niet of nauwelijks voor hun pensioen sparen en dat ze zo tegen onnatuurlijk lage tarieven hun diensten kunnen aanbieden. Wie dan leeft, dan zorgt, denkt de zelfstandige. En als er op latere leeftijd diepe armoede dreigt, schiet de overheid vast wel bij. Dat opportunisme staat in schril contrast met de zwoegende werknemer die weet dat hij iedere maandag, en vaak ook een stuk van de dinsdagochtend, voor zijn pensioenfonds werkt. Nu even op een houtje bijten, zodat je na de pensioendatum je hand niet hoeft op te houden. De Nederlandse werknemer is een ijverige mier die in de zomer zijn wintervoorraad bouwt, de zzp’er is een krekel die de hele zomer zingt, maar in de winter bij de mier komt bedelen om eten.

Vandaar dat de vakbonden al jaren pleiten voor verplicht pensioensparen voor zzp’ers. Ze krijgen bijval van vele kanten. De AFM stelde enkele jaren geleden: ‘Alle studies laten zien dat mensen geneigd zijn te weinig en te laat te gaan sparen voor hun pensioen. Waarom worden zzp’ers niet beschermd tegen een te laag pensioen? De praktijk laat wel zien dat ze nu vrijwillig onvoldoende pensioen opbouwen.’

Maar een nieuwe studie van het Centraal Planbureau (CPB) werpt nieuw licht op de zaak. Zelfstandigen bouwen niet minder maar juist meer vermogen op gedurende hun werkzame leven. Zzp’er gaan gemiddeld niet arm maar juist rijk met pensioen.

Het CPB gebruikt in de studie een ruime definitie van vermogen. Behalve naar pensioentegoeden en eigen spaargeld kijkt men ook naar het huizenbezit en hypotheekschuld. De pensioentegoeden zijn in principe natuurlijk niet aan individuele werknemers toe te kennen, want we werken in Nederland nog steeds niet met individuele potjes. De CPB-economen hebben daarom het pensioenvermogen van werknemers geschat door de netto contante waarde van de pensioenaanspraken te berekenen, onder bepaalde veronderstellingen over rente, inflatie en levensverwachting.

Uit de sommen blijkt dat werknemers meer pensioenvermogen opbouwen dan zelfstandigen met hetzelfde mediane bruto-inkomen. Zo’n werknemer heeft voor zijn of haar zestigste jaar voor €229.500 aan pensioenaanspraken bij elkaar gespaard. Een vergelijkbare zelfstandige zit daar met €180.000 een stuk onder. Maar van andere typen vermogen bouwen de zzp’ers juist veel meer op dan werknemers met hetzelfde bruto-inkomen. Ze sparen en beleggen bijvoorbeeld veel meer. Het financieel vermogen loopt gedurende het leven op naar bijna €70.000 voor het zestigste levensjaar, en stijgt in de tien jaar daarna nog verder door naar €87.000. Voor werknemers is dat nog niet de helft van dat bedrag.

Ook lossen zelfstandigen veel meer af op hun hypotheek. Daardoor loopt de nettowaarde van het onroerend goed (dus bezit minus hypotheek) tijdens het leven van de zelfstandige op naar €240.000, tegen slechts €60.000 voor de werknemer.

Alles bij elkaar opgeteld, concludeert het CPB, ‘lijken zelfstandigen meer vermogen op te bouwen dan werknemers’. Wat zelfstandigen missen aan pensioenopbouw, maken ze meer dan evenredig goed met opbouw van ander vermogen. Dit geldt zeker voor zelfstandigen met een eigen woning, maar ook zelfstandigen met een huurwoning bouwen evenveel of meer op dan werknemers.

Natuurlijk, een afgeloste woning eet je op je oude dag niet zomaar op en het financiële vermogen van zelfstandigen wordt misschien wel minder prudent belegd dan dat van de pensioenfondsen. Maar het idee dat de zzp’er voor zijn eigen bestwil gedwongen moet worden om voldoende financiële buffers op te bouwen, blijkt nergens op gebaseerd. En het beeld van de niet-sparende zelfstandige die zo op oneerlijke wijze concurreert met werknemers, houdt geen stand.

(FD)