Als ons inkomen al veertig jaar niet stijgt, hoe kunnen we dan nu zo welvarend zijn?

Vier decennia hard werken en ondernemen. En voor wat? Voor niets! Jaar na jaar zetten werknemers en ondernemers hun beste beentje voor, in de hoop op een klein beetje meer inkomen en iets meer koopkracht. Maar desondanks gingen Nederlandse huishoudens er sinds 1977 bijna geen cent op vooruit.

Dat was deze week de schokkende conclusie van een artikel van Rabobank. Het besteedbaar inkomen is in veertig jaar nauwelijks toegenomen, schreef de bank. ‘De vruchten van economische groei vertalen zich niet in huishoudinkomen.’ Wie zijn er dan wel rijk geworden van al onze ijver? De overheid, die de lasten flink verhoogde. En de bedrijven, die hun werknemers tot het uiterste uitwrongen.

Definitiekwestie

O ja, per persoon gingen we er overigens wel op vooruit, want het gemiddelde aantal mensen per huishouden daalde flink. En dat de overheid steeds meer geld nodig heeft, komt vooral door de gestegen zorgkosten, waar diezelfde gezinnen natuurlijk gebruik van maken. Als we de zorg uit eigen zak moesten betalen was het besteedbaar inkomen de afgelopen decennia veel meer gestegen. Het is dus deels een definitiekwestie: wat beschouw je als inkomen en wat niet?

Deze kanttekeningen maakt Rabobank overigens ook in het artikel. Maar ze waren blijkbaar geen reden om de alarmistische tekst (“groei vertaalt zich niet in huishoudinkomen”) af te zwakken. Zo kon afgelopen week toch het idee postvatten dat de Nederlander er in koopkracht al veertig jaar lang nauwelijks op vooruitgaat en dat de consument sinds eind jaren zeventig op de nullijn staat.

Lachwekkend kleine tv

Alle vijftigplussers die dit lezen, proesten nu waarschijnlijk lachend hun koffie over de krant. Want wie pakweg tien jaar of ouder was in 1977 en zich het leven van toen herinnert, weet dat dit een grap moet zijn. Nee, we waren zeker niet zielig, maar het materiële welvaartsniveau lag veertig jaar geleden wel degelijk een heel stuk lager. Vliegvakanties waren voor de rijken, wintersport was voor de uitslovers. De auto was tien jaar oud en wilde vaak niet starten. De fiets had geen – of maximaal drie – versnellingen en je moest nog helemaal zelf trappen. Twee keer per jaar kocht je nieuwe kleren. Een lachwekkend kleine tv met slechts twee zenders, teletekst in plaats van internet, een brief in plaats van een appje en een telefoon die met een snoer vastzat aan de muur …

Ach, opa vertelt … Natuurlijk is het gevaarlijk om op basis van dit soort anekdotes algemene uitspraken te doen. Daarom zouden de economen van Rabobank misschien eens onderzoek moeten doen naar hoe de materiële welvaart zich de afgelopen decennia daadwerkelijk heeft ontwikkeld, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Dat is niet makkelijk, want de cijfers hierover zijn niet zomaar voorhanden.

Groter wonen

Dat merkte ik zelf toen ik de afgelopen dagen op zoek ging naar dergelijke gegevens. Een moeizame zoektocht. Wat ik tot nu toe bij elkaar grabbelde en uitrekende, ziet u in de vier grafieken hiernaast.

Vergeleken met (bijna) veertig jaar geleden hebben we nu per persoon meer vierkante meters aan woonruimte. Een moderne eengezinswoning biedt per gezinslid (op basis van gemiddelde gezinsgrootte) bijna 73 m2. Voor een huis gebouwd tussen 1975 en 1985 was dat (uitgaande van toenmalige gezinsgrootte) nog geen 48 m2. In dat grotere huis is het ook veel behaaglijker. In 1980 werd nog 40% van de woningen met lokale kachels verwarmd. Inmiddels heeft 96% van de woningen centrale verwarming.

Per huishouden stond er in 1980 gemiddeld 0,8 personenauto voor de deur. Inmiddels heeft Nederland ruim één auto per huishouden. Die auto is luxer, betrouwbaarder en heeft vast meer pk’s. Maar daar vond ik (nog) geen betrouwbare cijfers over. Die vond ik wel over het aantal buitenlandse vakanties. In 1980 was dat nog 0,6 keer per persoon per jaar. Inmiddels boeken we elk jaar 1,1 vakantie naar het buitenland.

Het zijn slechts de eerste indicaties. Maar voor wie deze week dacht dat we er in veertig jaar niets op vooruit zijn gegaan, bieden ze misschien toch wat troost.