We draaien de gaskraan dicht en dat doet pijn. Maar deze pijn is heilzaam

Nederland moet van het gas af. Vanwege de aardbevingen in Groningen, vanwege het opwarmende klimaat en natuurlijk ook omdat de Nederlandse gasvoorraad toch al aan het opraken was. Maar afkicken van je gasverslaving is niet makkelijk. De chemische industrie is ingesteld op aardgas als grondstof en huishoudens zijn ervan afhankelijk voor warme voeten, warme douche en de warme prak. Nederland zonder gas wordt voor iedereen flink wennen.

Of beter: voor bijna iedereen. Want de minister van Financiën is er al lang aan gewend. Het definitief dichtdraaien van de gaskraan zal de overheidsbegroting verder weinig pijn doen. ‘De economische gevolgen van verminderde gaswinning zijn beperkt’, schrijft De Nederlandsche Bank deze week in de halfjaarlijkse economische prognose. Het kost de economie slechts 0,1%-punt groei. Het effect op de begroting noemt DNB ‘beperkt’, want er is nu al niet zoveel meer over van de gasbaten, die ooit allesbepalend waren voor het humeur van een kabinet.

 

Al in 2016 kwam het aandeel van de gasbaten in de totale overheidsinkomsten voor het eerst in ruim een halve eeuw onder de 1% uit. Vorig jaar daalde dat verder naar 0,8%. Minister Wopke Hoekstra zal er niet warm of koud van worden als dat percentage de komende jaren naar nul daalt. De grootste begrotingspijn is al door zijn voorganger genomen.

Want toen Jeroen Dijsselbloem het ministerie nog runde, was de Nederlandse overheid voor meer dan 5% afhankelijk van gasinkomsten. In de crisisjaren waren de gasbaten een van de weinig inkomstenbronnen die de begroting nog wat wind in de rug gaven. Dat kwam door een wat hogere gasprijs, maar ook omdat de gaskraan tussen 2009 en 2014 wat extra werd opengedraaid. Juist toen het begrotingstekort door de dubbele recessie opliep, namen de inkomsten uit gas toe.

Dat is niet voor het eerst. Wanneer we terugkijken naar bijna zestig jaar gasinkomsten, valt op dat een hogere gasopbrengst vaak samenvalt met een groter begrotingstekort. Gedurende de jaren zeventig en tachtig nam het belang van gasbaten in de overheidsbegroting snel toe. In 1969 ging het nog om minder dan 1 procent, vijftien jaar later was dat al 10%. Dat kwam door een stijgende prijs (twee oliecrises zorgen voor dure olie, en de gasprijs was daar toen nog aan gekoppeld), maar ook door meer productie. De gasproductie verdrievoudigde in die periode. Maar die extra inkomsten leidden niet tot een gezondere begroting. Integendeel: het begrotingstekort steeg juist enorm, van pakweg 1% van het bbp in 1969 naar bijna 6% begin jaren tachtig.

In de jaren negentig gebeurde het omgekeerde: de gasbaten namen flink af, vooral door de lage olieprijs, terwijl het tekort omsloeg in een overschot. En begin deze eeuw ging het weer andersom: hogere gasbaten gingen samen met een stijgend tekort op de begroting.

Je kunt deze opvallende correlatie op twee manieren verklaren. Je kunt erin lezen dat de gasbaten een rol als stabilisator van de begroting speelden. Telkens als het slecht ging met de economie, en de begrotingstegenvallers zich opstapelden, leverde het gas net op tijd wat extra inkomsten op. De gasbel van Slochteren was zo het nationale appeltje voor de dorst.

Maar er is ook een ander verhaal mogelijk: telkens als de gasinkomsten stegen, verdween de begrotingsdiscipline bij de overheid als sneeuw voor de zon, en werden extra ballen in de kerstboom van de verzorgingsstaat gehangen. Daardoor schoot de begroting bij de minste economische tegenwind meteen in het rood. Juist door de luxe van de gasbaten, liep het begrotingstekort uit de hand.

Of misschien zijn beide verklaringen wel tegelijkertijd geldig: de gasbel als begrotingsstabilisator ondermijnde de begrotingsdiscipline. Het appeltje voor de dorst voorkwam dat de overheid zuinig met de watervoorraad moest doen. Als dat het geval is, dan is dat – naast aardbevingen, klimaat en de oprakende voorraden – nog een extra reden om zo snel mogelijk ‘van het gas af’ te gaan.

(FD)