Sterke provincies profiteren van de zwakkere: hoogste tijd voor ouderwets regiobeleid

Investeer een miljoen in Drenthe, en in Overijssel vieren ze feest. Doe hetzelfde in Overijssel en in Noord-Brabant gaat de kurk van de fles. Extra investeringen in Noord-Brabant zorgen voor een feeststemming in Zuid-Holland. Onze provincies zijn geen gesloten economieën, dus als de een meer uitgeeft, profiteren de andere daar ook van.

Dat is natuurlijk geen verrassende vaststelling; de Nederlandse productieketens houden zich niet aan provinciegrenzen. Toch besloten onderzoekers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de economische samenhang tussen de provincies nauwkeurig in kaart te brengen. Dat deden ze met een goede reden. Daarover later meer, eerst de resultaten van het onderzoek.

Het bestedingseffect van een investeringsimpuls in een gemiddelde provincie slaat voor bijna driekwart neer in die provincie zelf neer. Gemiddeld 17% van de extra productie komt in andere provincies terecht. De rest van de bestedingen (zo’n 9%) gaat via import naar het buitenland. In een aantal provincies is de ‘weglek’ wat groter. Flevoland houdt maar 68% van een investering in de eigen regio binnenboord. Voor Drenthe is dat percentage vrijwel hetzelfde: 67%. Logischerwijs zijn het vooral de wat kleinere provincies waar relatief veel van de extra bestedingen buiten de provinciegrenzen belanden.

Het zijn de economisch sterke regio’s die juist profiteren. Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant komen uit de bus als duidelijke winnaars. Van investeringen in Groningen en Friesland profiteert Noord-Holland het meest, terwijl Zuid-Holland de grootste ontvanger is van extra uitgaven in Noord-Brabant en Flevoland. Noord-Brabant zelf is de grootste winnaar bij maar liefst zeven provincies en kunnen we dus uitroepen tot Kampioen Meeliften. Dat komt vooral door de grote Brabantse bouwsector, schrijven de onderzoekers, maar verderop in het rapport laten ze ook zien dat Noord-Brabant via de indrukwekkende techsector bestedingen uit andere provincies aantrekt.

Dit is belangrijke nieuwe kennis. Het PBL laat zien dat sterke regio’s meer profiteren van zwakkere regio’s dan andersom. Van extra geld voor Zeeland of Limburg komt een flink deel in Noord-Brabant terecht, maar als Brabanders investeren sijpelt er maar weinig door naar de Zeeuwse en Limburgse economie. Daarmee ontkrachten de onderzoekers het optimistische idee dat als we maar flink investeren in de Nederlandse topregio’s als Amsterdam, de Rotterdamse haven en de regio Eindhoven, zwakkere regio’s worden meegesleept in de vaart der volkeren. Die hypothese was ooit een van de redenen om te stoppen met het (niet al te succesvolle) Nederlandse regiobeleid. In plaats daarvan kwam ‘Pieken in de Delta’ en het ‘Topsectorenbeleid’, waarmee juist alle geld en energie op de winnaars werd gezet.

Afgaande op het PBL-rapport wordt het tijd dat de pendule weer terugzwaait, want het beleid maakt de ongelijkheid tussen regio’s groter. Het centrum groeit, de periferie blijft achter. Misschien moet er toch weer gerichter regiobeleid worden gevoerd. Nederland is meer dan een paar grote steden met wat prut ertussen, schreef ik op deze plaats al eens. Die prut verdient in elk geval ook de aandacht van Den Haag.

Recent internationaal onderzoek komt tot een soortgelijke conclusie. Volgens de gerenommeerde geograaf Andrés Rodríguez-Pose van de London School of Economics zorgt de wereldwijde trend van urbanisatie en agglomeratie voor vergeten regio’s waar de economische omstandigheden verslechteren en de inwoners minder kansen hebben. De opkomst van populistische partijen zou mede te wijten zijn aan deze regionale ongelijkheid. Rodríguez-Pose noemt dat ‘De wraak van de plaatsen die er niet toe doen’ en pleit voor beleid gericht op de ontwikkeling van achterblijvende regio’s.

Het Nederlandse beleid richt zich nog altijd vooral op de winnaars. In de Ruimtelijk Economische Ontwikkelstrategie (REOS)  van dit kabinet, gaat het over ‘internationaal concurrerende toplocaties’, ‘aantrekken van toptalent’ en ‘versterken van connectiviteit van toplocaties’. Misschien moet er daarnaast ook meer aandacht komen voor ‘floplocaties’, voor regio’s die nietautomatisch profiteren van trends als urbanisatie, globalisering en digitalisering. Niet per se om de populisten de pas af te snijden, maar omdat minder regionale ongelijkheid ons land gewoon wat prettiger maakt.

(FD)