Collectieve uitgaven sinds Piet de Jong: minder onderwijs, veel meer zorg

Piet de Jong werd afgelopen donderdag 100 jaar. De duikbootcommandant die premier werd, zat tussen 5 april 1967 en 6 juli 1971 in het zadel als regeringsleider. In het jaar dat De Jong aftrad, gingen Mark Rutte en Jeroen Dijsselbloem voor het eerst naar de kleuterschool. Halbe Zijlstra vierde zijn tweede verjaardag. Diederik Samsom zag pas vier dagen na De Jongs aftreden het eerste licht en Lodewijk Asscher moest daar nog ruim drie jaar op wachten.

De kleuters en zuigelingen van toen zijn inmiddels groot en regeren het land. Zijn hun prioriteiten anders dan die van de generatie van Piet de Jong? Is de overheid in de afgelopen 44 jaar gegroeid of gekrompen?

Collectieve uitgaven
Om met die laatste vraag te beginnen: de Nederlandse overheid legt anno 2015 een iets groter beslag op de economie dan in 1971. Dat blijkt uit cijfers van het CPB. De collectieve uitgaven bedroegen in het laatste jaar van De Jongs kabinet 43% van het bruto binnenlands product (bbp). In 2015 komt deze collectieve uitgavenquote naar verwachting net wat hoger uit, op 45%.

Schermafbeelding 2015-04-12 om 09.27.34

Dat laatste percentage is dan wel het laagste sinds het begin van de kredietcrisis in 2008. Bovendien ligt het ruim onder het gemiddelde percentage sinds 1971. Want in de jaren na De Jong gingen de collectieve uitgaven hard omhoog. Onder premier Joop den Uyl stegen de collectieve uitgaven naar ruim 49% van het bbp. Zijn opvolger Dries van Agt schoot — ondanks de ombuigingen uit Bestek ’81 — door naar 57% in 1982. En onder verantwoording van Ruud Lubbers werd in 1987 het record van 58% neer gezet.

Effect kredietcrisis
Lubbers zou er later in slagen de collectieve uitgaven weer enigszins onder controle te brengen. In 1994, zijn laatste jaar als premier, gaf de overheid 51% van het bbp uit. Pas onder leiding van Wim Kok (en niet te vergeten zijn minister van Financiën Gerrit Zalm) kwam de uitgavenquote in 1999 weer terug op 43%, het niveau van Piet de Jong.  Overigens speelde de verzelfstandiging van de woningcorporaties hierbij een rol.

Tijdens de vier kabinetten van Jan Peter Balkenende bleef de uitgavenquote rond dat percentage hangen. Totdat de kredietcrisis het cijfer omhoog stuwde, naar 48% in 2008. Onder Rutte zijn we weer wat gezakt naar de eerder genoemde 45% — we zijn weer bijna terug in 1971.

Meer geld voor zorg
Maar het kabinet-Rutte-Asscher besteedt het geld wel heel anders dan het kabinet-De Jong. In de afgelopen 44 jaar zijn de beleidsprioriteiten duidelijk verschoven. We geven tegenwoordig vooral veel meer geld uit aan gezondheidzorg. Dat die uitgaven stijgen is natuurlijk breed bekend, maar de toename is toch opzienbarend. In 1971 ging 2,9% van het bruto binnenlands product naar de zorg. In 2015 is dat ruim verdrievoudigd tot 9,6%. Vergrijzing, vooruitgang in de medische wetenschap, hogere kwaliteitseisen van het publiek, het zijn natuurlijk vooral veranderingen die buiten de invloedsfeer van de politiek liggen, die deze stijging veroorzaakten. Maar het veel gehoorde verhaal dat er enorm hard op zorg wordt bezuinigd, blijkt op macroschaal in elk geval niet waar. Integendeel.

Schermafbeelding 2015-04-12 om 16.36.57

Bij de uitgaven voor sociale zekerheid werd wel hard ingegrepen. Die liggen nu met 12,7% van het bbp nog met net boven de 11% van De Jong. Dat percentage stond in 1983 nog op een ongelooflijke 20% van het bbp.

Minder voor onderwijs
Waar is verder nog op bezuinigd? Op defensie: in 1971 nog goed voor 2,8% van het bbp, inmiddels meer dan gehalveerd. Aan infrastructuur gaf De Jong nog 2,9% uit. Rutte doet het met 1,4%. Subsidies aan bedrijven gingen ook flink omlaag. En – schokkend! – aan onderwijs gaf De Jong (6,4%) flink meer uit dan Rutte (5,3%) nu doet.

Schermafbeelding 2015-04-12 om 09.27.50

De lage rente levert ook een flinke besparing op. De Jong betaalde over een veel lagere staatsschuld rente ter waarde van 2,5% van het bbp. Rutte kost dat slechts 1,3% van het bbp, het laagste percentage in de naoorlogse periode. Maar daarvoor moeten we niet de Nederlandse premier, maar de Italiaanse ECB-president bedanken.

(Verscheen eerder hier)