EINDEJAARSFEUILLETON 2014: DE SNELWEG

DE SNELWEG

Deel 1: Seculiere stagnatie

‘Anderhalf procent! Niet meer dan anderhalf procent! En als de olieprijs ook maar een beetje omhoog gaat en de euro ook maar een beetje duurder wordt, dan halen we dat niet eens.’

De minister stampvoet. Met zo weinig economische groei verliest de PvdA de volgende verkiezingen zeker. Net nu het zo lekker gaat met zijn carrière — minister van Financiën, voorzitter van de eurogroep, wie weet straks partijleider — dreigt zijn club een splinterpartij te worden. Economische groei is nodig, minder werkloosheid, meer koopkracht, en dan tevreden burgers die gewoon weer op zijn partij stemmen. Zoals het hoort.

Hij heeft zijn slimste ambtenaar opdracht gegeven met een spectaculaire oplossing te komen, een manier om de economische groei in korte tijd op de zwepen tot drie procent. Of vier. Waarom niet vijf?

Daarom staat hij hier om half vijf ’s ochtends in de ontvangsthal van Schiphol. ‘Ik heb een Amerikaanse econoom uitgenodigd’, heeft de ambtenaar hem verteld. ‘Eentje die precies weet hoe we onze vastgeroeste economie weer aan de praat krijgen. Haalt u hem op?’

De minister laat zijn ogen over de passagiers gaan die door de schuifdeuren lopen. Een dikke econoom, met een arrogante kop. Zo zou hij eruit moeten zien. Daar is hij! Precies zoals beschreven. De ander steekt zijn hand uit en zegt. ‘Larry Summers, great to meet you.’

Even later rijden ze samen naar Den Haag. De econoom kijkt somber uit het raam en zwijgt. Als ze door het Groene Hart bij Burgerveen rijden, spreekt hij voor het eerst. ‘Ik zie het al’, zegt hij. ‘Secular stagnation. Dit land lijdt aan een ernstige vorm van seculiere stagnatie. Alle symptomen.’

De minister houdt zijn adem in. Dat klinkt niet best. Fluisterend vraagt hij: ‘Is er een medicijn? Heeft u een routekaart uit deze ellende? Een soort blauwdruk van wat ik er aan kan doen?’

‘A template, you mean?‘, vraagt de econoom.

‘Nee’, zegt de minister. ‘Een blauwdruk.’

Later op zijn kantoor probeert de minister het nog eens. ‘Wat moeten we doen, mister Summers?’ De econoom pakt een dikke viltstift van het bureau van de minister en loopt naar de muur waar een kaart van Nederland hangt. Hij houdt het hoofd even schuin en laat dan de punt van viltstift landen in Zeeuws-Vlaanderen, boven op het plaatsje Cadzand. Dan kijkt hij schuin omhoog, naar rechts, en trekt in een enkele beweging een rechte lijn, schuin over de kaart.

Dwars door het Groene Hart, door Uithoorn en Diemen. Dan door het Markermeer, vlak langs Marken en verder naar Creil in de Noordoostpolder. Ten zuiden langs Heerenveen, ten noorden langs Groningen, totdat de stift stopt in Roodeschool.

‘Een snelweg’, legt de econoom uit, wijzend naar de lijn. ‘Minstens acht banen. Mag ook meer. Een weg van niets naar nergens. Een bestedingsimpuls, een banenplan, een investeringsagenda en een inkomensvermenigvuldiger, allemaal in één. Briljant, al zeg ik het zelf.’

De minister is met stomheid geslagen. De econoom wacht even, maar gaat dan door. ‘Eerst geef je de eigenaren van de grond een zak geld, dan huur je alle werkloze wegenbouwers en tunnelbouwers in, dan begint je economie al te groeien. Die groei zorgt voor inkomen en nieuwe vraag. Mensen gaan pakketjes bestellen, anderen moeten vaker zakenreizen maken. Auto’s, busjes en vrachtauto’s gaan de weg op. Voor je het weet staat er een file op je nieuwe snelweg. Zo versla je seculiere stagnatie, en niet anders.’

Een lach breekt door op de het gezicht van de minister. Ik ga een snelweg bouwen. Mijn eigen Derde Weg. Natuurlijk!

Deel 2: Ongelijkheid

In de Noordoostpolder gaat het voor het eerst helemaal mis. Ergens tussen het plaatsje Creil en – oh, ironie – Rutten, versperren woedende burgers de bulldozers de weg. ‘Niet door onze achtertuin’, staat er gekwast op de borden die ze meedragen. En: ‘Minder Snelweg’.

Het is forse tegenvaller voor de minister, want het ging juist zo lekker met de aanleg van zijn banenscheppende en groeibevorderende snelweg. In Zeeland had niemand geprotesteerd. ‘Zolang je maar geen polders onder water zet’, had de Commissaris van de Koning uitgelegd. De vijftig kilometer lange tunnel onder het Groene Hart was extreem duur geweest, maar de minister herinnerde zich de woorden van Larry Summers: ‘Hoe duurder hoe beter. Geld moet rollen.’

Amsterdam had even moeilijk gedaan, maar toen hij de burgemeester beloofde — zwart op wit — dat de hoofdstad nooit meer een Sinterklaasintocht hoefde te organiseren, mocht hij de snelweg dwars door de Bijlmer leggen.

Tienduizenden wegenbouwers hadden weer werk. Honderden aannemers draaiden weer omzet. Nog even en de economie zou flink gaan groeien, wist de minister. Totdat de polderbewoners de aanleg van de snelweg stillegden.

‘Ik ken een econoom die misschien kan helpen.’ De minister schrikt op uit zijn somber gepeins. Het is de ambtenaar.

‘Wie dan?’ vraagt hij.

‘Een Franse econoom. Hij heet Thomas Piketty. U kent hem vast.’

Natuurlijk! De beste econoom ter wereld. Het geniale wonderkind. ‘Heeft hij verstand van wegenbouw?’ vraagt de minister bezorgd.

‘Zijn eigen werk heeft hij uitgewalst tot een boek van ruim zeshonderd pagina’s’, antwoordt de ambtenaar schalks. ‘Dus dat zit wel goed.’

Enkele dagen later staan de minister en de Franse halfgod in de winderige polder, aan het voorlopige uiteinde van de snelweg in aanbouw. Dranghekken voorkomen dat het gezelschap van Kamerleden, columnisten, economen en WRR’ers dat de Fransman sinds zijn aankomst in Nederland achtervolgt – smekend om een enkel woord, hopend op een enkele blik – Piketty onder de voet loopt.

‘Ik zie het al’, zegt deze. ‘Een typisch geval van ongelijkheid.’

‘Werkelijk?’ vraagt de minister.

‘Ik zal het uitleggen. Dit zijn de drie Fundamentele Wetten van de Wegenbouw in de 21ste eeuw:

  1. Een weg is een weg.
  2. Een weg is af zodra het eindpunt is bereikt.
  3. ‘Er’ is groter dan ‘gee’.

Snapt u?’

‘Niet helemaal’, zegt de minister aarzelend. (Van achter de dranghekken steekt een hoongelach op).

‘Ik leg het uit, zegt de Fransman mild. ‘‘Er’ is de winst van de wegenbouwers en ‘gee’ is het nut dat de burgers aan de snelweg ontlenen. In de 19de eeuw was ‘er’ altijd groter dan ‘gee’. Dat heb ik ontdekt in een studie die de econoom Jane Austen verrichtte naar de schatrijke wegenbouwer Mr. Darcy. Wegenbouw zorgde toen ook voor enorme ongelijkheid.’

‘Maar geldt dat ook in deze eeuw?’ vraagt de minister. (Hilariteit achter het dranghek. Veel hoofdschudden).

‘Natuurlijk’, zegt de Fransman. ‘Wat toen gold, geldt nu ook. Per definitie. Dat is de kracht van wetenschap.’ (Hysterisch gejuich achter het dranghek nu. Enkele aanwezigen vallen in katzwijm).

De minister knikt begrijpend. ‘Maar wat doen we eraan?’

‘Belastingverhoging’, zegt de Fransman onverstoorbaar. ‘Laat de wegenbouwers flink betalen, en deel de opbrengst uit onder de omwonenden. Dat is eerlijk en minder ongelijk.’ (Oorverdovend lawaai van achter het dranghek. Mensen scheuren zich uit pure blijdschap de kleren van het lijf, slaan elkaar op de blote lichamen, zoenen, dansen, rollen door de modder).

‘Briljant’, zucht de minister. ‘Snel de belasting verhogen. En dan weer verder bouwen aan mijn snelweg.’

Deel 3: Ondernemende overheid

Ballonnen, vlaggen, bossen rode rozen. Het is feest in Roodeschool. De snelweg is gereed. De minister van Financiën kijkt trots om zich heen. Dit is zijn moment, zijn politieke erfenis, zijn gooi naar het partijleiderschap. Groei en banen. Anderen zeggen het alleen, hij doet het ook echt.

Fanfareorkest Concordia uit Middelstum speelt ‘Trias Politica’ van Jan Bosveld. Verderop vormen de jeugdspelers van de plaatselijke voetbalclub Corenos een erehaag. Hun rode broeken wapperen in de wind.

Naast de minister zit de collega van Sociale Zaken zich duidelijk te verbijten. ‘Kun je me garanderen dat deze weg 100% robotvrij is aangelegd?’ sist hij venijnig. ‘Of heb je de technologische werkloosheid alleen maar erger lopen maken.’

Negeren, denkt de minister. Zijn jaloezie is het bewijs van mijn succes. Na de Nacht van Guusje is de strijd binnen de partij echt losgebroken. Er komen verkiezingen aan, zoveel is duidelijk. Iedereen loopt zich warm om de kapot gestreden partijleider op te volgen.

De minister staat op en loopt naar de microfoon. Het orkest zwijgt. De publiek spitst de oren. De minister laat een stilte vallen.

Dat doet hij wel vaker. Tijdens debatten en tijdens interviews op tv. Eerst een stilte, intelligent kijken, en dan pas wat zeggen. Het werkt, zo heeft hij gemerkt. Mensen denken dat je verstandig bent, bedachtzaam en bekwaam, als je eerst even over je antwoord lijkt na te denken. Meestal heb ik gewoon geen idee wat ik moet zeggen, lacht de minister in zichzelf.

Hij raspt zijn keel. ‘Landgenoten’, zegt hij. ‘Vandaag openen we de weg van Cadzand naar Roodeschool. Daarmee openen we ook de weg van naar groei en de werkgelegenheid. Binnenkort rijden er bestelbusjes, vrachtwagen en zakenauto’s over dit asfalt. Nederland herstelt!’

Enkele weken later komen de eerste slechte berichten binnen. De weg is vrijwel leeg gebleven, rapporteert de ambtenaar. Een paar avonturiers zijn van Cadzand naar Roodeschool gereden. Een chauffeur had de verkeerde afslag genomen, en had tientallen kilometers op de stille weg gedwaald. Maar busjes, vrachtwagens of zakenauto’s zijn niet waargenomen.

De minister snapt het niet. We hadden toch seculiere stagnatie? En onderbesteding? Dan moest je toch investeren in infrastructuur? De markt zou de rest doen. Waar blijft het verkeer? Waar blijft de groei?

De ambtenaar kucht. ‘Ik weet een econoom die kan helpen’, zegt hij zacht. De minister veert op. ‘Wie is het?’

‘Het is een Italiaanse. Ze heet Mariana Mazzucato en schreef een boek over de ondernemende overheid dat bij ons ambtenaren zeer populair is.’

‘Hoe dat zo?’

‘Volgens Mazzucato is de overheid, en niet de markt, de echte groeimotor van de economie. Ambtenaren zijn de ware ondernemers.’

‘Ik ben om’, zegt de minister. ‘Haal haar naar Nederland.’

Twee dagen later is de minister terug in Roodeschool. Zonder fanfare maar met een Italiaanse econoom.

‘Ik zie het al’, zegt zij, starend over de lege snelweg. ‘Te weinig overheid.’

‘Meent u dat nou?’ vraagt de minister. ‘Te weinig overheid? In Nederland?’

‘Jazeker’, antwoordt de Italiaanse stellig. ‘Dit moet u doen. Begin een Staatsvervoersbedrijf, met overheidsbusjes, regeringsvrachtwagens en gesubsidieerd zakenvervoer. Laat die wagens 24 uur per dag rijden. Wedden dat die snelweg van je dan meteen vol is?’

De minister aarzelt. Is het zo simpel?

‘Kijk’, vervolgt de Italiaanse. ‘De iPhone zit vol technologie die door de overheid is bedacht. In alles wat bedrijven maken zitten enorme overheidsinvesteringen. Als de overheid leidt, volgt de markt uiteindelijk vanzelf.’

Juist, denkt de minister. Ik ga leiden. De markt volgt vanzelf!

 

Deel 4: Gratis geld

Het is druk op de snelweg. De minister staat op de rand van de tunnel onder het Groene Hart. Onder hem door flitsen busjes, vrachtwagens en zakenauto’s. Een prachtig gezicht. Dat is voortrazende economische groei, mijmert de minister tevreden.

‘Het zijn trouwens wel allemaal onze eigen wagens.’ De ambtenaar naast hem spreekt zachtjes. ‘Allemaal van het staatsvervoersbedrijf.’

De minister op schrikt uit zijn mijmering. ‘Er zullen inmiddels toch wel veel private auto’s rijden?’, vraagt hij. De overheid hoefde alleen maar te leiden, de markt zou vanzelf volgen. Zo had de Italiaanse econome het uitgelegd.

‘Misschien komen die private busjes en auto’s nog’, probeert de ambtenaar. ‘Misschien staan we hier gewoon te vroeg.’ De minister schudt zijn hoofd. Dit wordt zijn Waterloo. Een extreem dure weg, waarop alleen overheidsbusjes rijden. Zo dol maakten zelfs de Grieken en Cyprioten het niet. Zodra de pers hier lucht van krijgt, hang ik.

‘Kunnen we nog iets doen?’ vraagt hij met dunne stem. De ambtenaar schuifelt onrustig. ‘Tja’, begint hij. ‘Ik weet misschien een econoom die een oplossing heeft.’

De minister aarzelt. Drie economen hebben hem dit moeras ingestuurd. Waarom zou hij naar een vierde luisteren?

‘Dit is een econoom met een bewezen staat van dienst. Hij heeft de Amerikaanse economie aan de praat gekregen. Dan moet hij van uw snelweg toch ook wel een succes kunnen maken?’

‘Wie is die tovenaar?’ vraagt de minister.

‘Ben Bernanke, de vorige voorzitter van de Fed. Hij is vrij en wil vast wel helpen.’

Inderdaad, Bernanke komt graag. Nog geen week later staat de minister weer op de rand van de tunnel, met naast hem een bebaarde Amerikaanse econoom.

‘Wat moet ik doen?’ vraagt hij wanhopig. ‘De benzineaccijns verlagen zodat het rijden op mijn snelweg eerder loont? Of de wegenbelasting verlagen?’

‘Nee’, reageert de Amerikaan fel. ‘Dat juist niet! Dan gaan de prijzen omlaag en krijg je deflatie. Iedereen zal dan zijn auto op de vluchtstrook parkeren en wachten tot de prijs van benzine en de wegenbelasting nog verder daalt. Ik heb een veel beter idee.’

Hij legt zijn onorthodoxe plan uit. De minister moet biljetten van €100 plakken op alle hectometerpaaltjes langs de snelweg. Op elk van de 3150 paaltjes naar het noordoosten en op elk van de 3150 paaltjes naar het zuidwesten. De bankbiljetten zullen duizenden, tienduizenden automobilisten aantrekken. Ze zullen van paaltje naar paaltje rijden, steeds gelokt door het volgende biljet. De bankbiljetten moeten natuurlijk steeds vervangen worden, dus er is een ruime kwantiteit van nodig.

‘Maar hoe lang moet ik strooien met bankbiljetten?’ vraagt de minister.

For a considerable time‘, legt de econoom uit.

‘En hoe krijg ik steeds genoeg bankbiljetten bij ieder paaltje?’

‘Ik zou het met een helikopter doen’, zegt de econoom. Hij geeft de minister een knipoog, stapt in de gereedstaande taxi en is vertrokken.

‘Bankbiljetten strooien, hoe verzint hij het’, sputtert de minister. Dan haalt hij zijn schouders op en belt Klaas Knot voor een geldwagen met bankbiljetten. En Jeanine Hennis voor een Apache-helikopter.

Het duurt even voordat de eerste geldwagen arriveert. Knot zelf is meegekomen. ‘Ik moest eerst nog even een lading goud afleveren in Amsterdam’, legt hij uit. ‘Dat lag al zestig jaar in New York, maar het CDA en de SP wisten dat de Amerikanen het gingen stelen. We hebben het er net op tijd weggehaald.’

Het zal wel, denkt de minister. Hij pakt een stapel bankbiljetten en stapt in de Apache.

Deel 5: Particulier initiatief

Plak een bankbiljet op elk hectometerpaaltje, had de Amerikaanse econoom geadviseerd. Dan komt er vanzelf verkeer op je snelweg.

Dat haal je de koekoek, denkt de minister boos. Natuurlijk kwamen alle Nederlanders even geld halen op zijn weg. Er stond een week lang een file van Cadzand tot Roodeschool. Totdat de bankbiljetten op waren en al het verkeer weer even snel verdween.

Het staatsvervoerbedrijf is inmiddels opgedoekt. Daar zal nog wel een parlementaire enquête over komen. CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt heeft al driehonderd Kamervragen gesteld en RTL Nieuws heeft minstens zoveel WOB-verzoeken ingediend. De minister weet hoe laat het is. Zijn snelwegproject heeft nooit economische groei opgeleverd. Zijn politieke toekomst ligt in duigen. Voorbij. Mislukt. Over en uit.

Hij komt zelden meer uit zijn kantoor. De gordijnen blijven dicht, het licht is altijd gedimd. Alleen de fles Luxemburgse likeur die zijn oude vriend Jean-Claude Juncker hem wekelijks stuurt, kan zijn humeur nog opbeuren. Maar de roes duurt kort.

Economen blijven oplossingen aandragen. Een Tilburgse econoom stuurt lange epistels op briefpapier van Harvard University, met ideeën voor de snelweg. ‘Ik begrijp dat je al met Larry, Thomas en Mariana hebt gesproken’, schrijft hij. ‘Alle drie zijn goede vrienden van mij. Je hebt mij vast ook gebeld, maar moet je telefoontje hebben gemist.’

Een Amsterdamse econoom — of was het nou een aardrijkskundige? — stelt in een woedende brief voor een lijst op te stellen met namen van iedereen die aan de mislukte snelweg heeft meegewerkt. ‘Stommeling’, was de aanhef boven de brief. ‘Ongelofelijke ezel’. De minister had niet verder gelezen.

En dan was er die Nobelprijswinnaar, die in zijn column in de New York Times schreef dat ‘de domme Hollanders natuurlijk minstens tien snelwegen hadden moeten bouwen’.

Tien snelwegen. De minister rilt. Hij neemt een slok uit Junckers fles en gaat onder zijn bureau liggen. Slapen. Nooit meer wakker worden, denkt hij.

Lawaai. Dan licht. Gordijnen die ratelend openschuiven. De ambtenaar schudt aan zijn schouder. ‘Wakker worden’, zegt hij dringend. ‘Dit moet u zien.’ De minister laat zich meevoeren. Het ministerie uit, de auto in. Ze rijden weg.

De minister ziet een grijze lucht. Het lijkt steenkoud buiten. ‘Welke dag is het’, vraagt hij. ‘1 januari’, antwoordt de ambtenaar. Een nieuw jaar. Uit de grauwe wolken begint het te sneeuwen.

Kort daarna stappen ze uit. De sneeuw valt nu in grote vlokken. De minister herkent deze plaats. Dit is zijn mislukte snelweg, met daar de ingang van zijn tunnel. ‘Wat doen we hier?’, vraagt hij.

Vanuit de tunnel klinkt muziek. Er is een nieuwjaarsfeest aan de gang. ‘Van de omwonenden’, legt de ambtenaar uit. Ze lopen de tunnel in. Verderop zijn speeltoestellen geplaatst voor de kinderen. Weer wat verder is een reusachtige kerstmarkt gaande.

Dan gaan ze weer de auto in en rijden door de sneeuw naar de Noordoostpolder. De weg is daar een kartbaan geworden. Honderden kinderen, tieners en volwassenen rijden er hun rondjes. Naar Friesland dan, waar de snelweg wordt geveegd voor het Fries kampioenschap skeeleren.

Overal waar de minister kijkt, zijn kraampjes met eten, winkeltjes met souvenirs en kaartjesverkopers. Over de vluchtstroken zoeven particuliere fietstaxi’s en kleine elektrische autootjes, die de bezoekers van het ene evenement naar het andere brengen. Het zoemt, gist en krioelt van activiteit, vitaliteit en ondernemingszin.

De minister gaat op een houten bankje zitten, naast een kraampje met glühwein. Sneeuw valt op zijn haar.

‘Particulier initiatief’, prevelt hij en schudt zijn hoofd. ‘Particulier initiatief. Waarom heeft geen econoom me daarop gewezen?’

(Eindejaarsfeuiletons van eerdere jaren staan hier: 2013, 2012, 2011)