Europa in de greep van slordig geformuleerde angst voor deflatie

De prijzen in het eurogebied stijgen nauwelijks meer. In augustus bedroeg de inflatie 0,3%. Dat is het laagste percentage sinds 2009, toen er een paar maanden lang sprake was van regelrechte deflatie.

Krijgen we nu weer deflatie? Als de olieprijs verder daalt en de  Russische sancties zorgen voor lagere voedselprijzen, is dat goed mogelijk. De deflatie van 2009 was overigens zonder consequenties. Ondanks vijf maanden van dalende prijzen, herstelde de Europese economie stevig.

Toch is deflatie een groot gevaar, want, zo leggen experts keer op keer uit, als prijzen dalen stellen consumenten en bedrijven hun bestedingen uit. Van Lanschot-econoom Luc Albers gebruikte afgelopen week deze woorden op de Belgische tv. Het Centraal Planbureau schreef ze onlangs op in een publicatie. En zelfs ECB-president Mario Draghi maakte zich schuldig aan dit slordige taalgebruik.

Want dat is het: slordig. Wie beweert dat deflatie een probleem is omdat mensen hun bestedingen uitstellen, vertelt slechts het halve verhaal. Want wanneer stel je bestedingen uit? Als door te wachten met uitgeven, de koopkracht van je geld stijgt.

Maar dat is eigenlijk de normale situatie. We noemen dat ‘sparen’ en ‘rente ontvangen’ .  Wie zijn 100 euro niet meteen uitgeeft, maar tegen 4% rente spaart, kan over een jaar voor 104 euro boodschappen doen. Wachten loont, in de normale wereld. En in zo’n normale wereld is er ook inflatie. Laten we zeggen dat die 1,5% bedraagt. De koopkracht van 100 euro daalt daardoor met anderhalve euro. Per saldo levert uitstellen van besteden (sparen) 2,50 euro extra koopkracht op. De reële rente (dat is rente minus inflatie) is 2,5%.

Nu naar de abnormale wereld van deflatie: stel dat het prijspeil daalt met 1,5%. De centrale bank verlaagt de rente naar 1%; er is toch geen inflatiegevaar. De reële rente bedraagt dan ook 2,5%. De beloning op wachten is net zo hoog als in de ‘normale wereld’.

Dat bestedingen uitstellen lucratief is, is dus niet bijzonder. Het is de natuurlijke gang van zaken in een normaal werkende economie. Waarom is er dan toch zoveel angst voor deflatie? De reden is dat de centrale bank de rente niet of nauwelijks onder de nul procent kan krijgen. Dat is fysiek onmogelijk, omdat bij een negatieve spaarrente spaarders hun geld in bankbiljetten opnemen en onder hun hoofdkussen leggen. Dan krijgen ze in elk geval nog nul procent.

Als de beleidsrente niet lager kan zijn dan nul en er is sprake van deflatie, dan is de reële rente positief. Als een economie dan ook nog eens in een recessie zit, is dat volgens sommige economen een groot probleem. Volgens hen is een fiks negatieve reële rente (dus een boete op sparen) de enige manier om de economie weer aan de praat te krijgen. Deflatie maakt dat onmogelijk.

Dat is de theorie waarop de angst voor deflatie is gebaseerd. Dus niet: consumenten wachten op goedkopere producten. Maar wel: we kunnen de reële rente niet negatief genoeg maken. Dat betekent ook dat er nauwelijks verschil is tussen lage inflatie en milde deflatie. Er ligt geen magische grens bij 0% inflatie. Hoe hoog of laag is de reële rente, dat is de enige relevant vraag.

Het antwoord? Behoorlijk laag. Neem Nederland: met een 10-jaars rente van slechts 1% en een inflatie van 0,6%, bedraagt de reële rente 0,4%. Dat is iets meer dan de -0,5% (negatief!) van de afgelopen twee jaar. Maar afgezien van die twee jaar, staat de reële rente op het laagste niveau sinds 1977. De recessie van de jaren tachtig kwamen we door met een reële rente van 6 tot 7%.

Schermafbeelding 2014-09-06 om 20.43.55

Spanje zit al een tijdje in de ‘deflatiespiraal’, maar groeit harder dan Frankrijk en Finland, waar de prijzen bovengemiddeld snel stijgen. De Portugese economie groeit met 0,8 procent terwijl de prijzen dalen. Oostenrijk groeit net zo hard, bij een inflatie van 1,7%.

Zorgen over de Europese economie zijn terecht. Maar het bewijs dat lage inflatie en te hoge reële rente het Europese hoofdprobleem is nog lang niet geleverd.