Is het succes van Van der Leegte een luchtspiegeling?

‘Chapeau voor Wim van der Leegte!’ Met deze uitroep van bewondering peilde FD.nl de stemming onder lezers. Van der Leegte, topman van VDL en eigenaar van de Nedcar-fabriek in het Limburgse Born, had Nederland weer eens verrast met een industrieel succes. VDL Nedcar gaat voor BMW de nieuwe Mini-terreinwagen produceren. Dat levert 1200 nieuwe banen op, die deels worden ingevuld met uitkeringsgerechtigden die worden opgeleid in de eigen bedrijfsschool.

Prachtig nieuws, natuurlijk. Daarom kozen de kleine duizend lezers die de poll onder de chapeau-uitroep invulden bijna allemaal voor ‘Ja, hij heeft Nedcar weer op de kaart gezet’ en ‘Ja, hij laat zien dat de maakindustrie toekomst heeft.’

Vies en vuil
De maakindustrie heeft toekomst in Nederland. Het is een bewering die beleidsmakers tot een paar jaar geleden niet zomaar voor hun rekening durfden te nemen. Nederland zag de industrie – voor zover nog aanwezig – juist snel naar lagelonenlanden vertrekken, en dat was misschien wel helemaal niet erg. Met dienstverlening was immers veel te verdienen. Vooral in de Randstad werd daarom vol ingezet op de dienstensector. Logistieke diensten in Rotterdam, financiële diensten in Amsterdam, zakelijke diensten in Utrecht, (semi-)publieke diensten in Den Haag en creatieve diensten overal. Industrie was vies en vuil en bood alleen werk voor laagopgeleiden.

Buiten de Randstad dacht men daar anders over. Rond Eindhoven, in de Achterhoek en dus ook in Limburg ontstond in alle stilte een nieuwe, moderne maakindustrie: flexibel, innovatief en hoogtechnologisch. VDL, ASML, NXP, Inalfa, 24TailorSteel en vele andere grote en kleine industriële bedrijven draaien inmiddels mee in de Europese of mondiale top. Nederland dienstenland? Welnee, Nederland industrieland! Onze economische toekomst ligt in de innovatieve maakindustrie.

Tijdverspilling
Klinkt mooi, nietwaar? In plaats van ons geld verdienen met nutteloze financiële producten, vage marktonderzoeken, inhoudsloze consultantrapporten, oneindig lange coachingsessies en al die andere tijdverspilling die door moet gaan voor dienstverlening, gaan we gewoon weer dingen maken en verkopen.

Maar zien we het nieuwe industriële elan ook terug in de macro-economische cijfers? Is er sprake van ‘herindustrialisatie’ van Nederland? Dat valt tegen. De rol van de industrie in de economie is nog altijd tanende. In 1995 werd nog 13% van het bbp in de industrie verdiend. In de twintig jaar daarna daalde dat percentage gestaag, tot 11,7 in 2015. Van een opleving is niets te zien.

Als we verder terugkijken, blijkt dat deze trend al halverwege de jaren zeventig werd ingezet. Na de eerste oliecrisis komt het groeitempo van de industriële productie structureel onder dat van de economie als geheel te liggen. In de jaren daarvoor gingen beide nog gelijk op, zoals in de grafiek is te zien. Halverwege de jaren tachtig haakte de industrie weer even aan, maar toen de economie later weer flink ging groeien, moest de industriële productie toch weer afhaken. Kort voor de kredietcrisis zette de industrie een tussensprint in. Maar tijdens de recessie van 2009 werd juist deze sector het hardst geraakt. In de laatste paar jaar is er niets dat wijst op inhaalgroei van de industrie. Het gat tussen bruto binnenlands product (bbp) en industriële productie wordt alleen maar groter.

schermafbeelding-2016-11-08-om-19-21-40

Geen luchtspiegeling
Is het succes van Van der Leegte en al die andere nieuwe industriëlen dan slechts een luchtspiegeling? Nee, want de sectoren waarin zij uitblinken, groeiden wel degelijk verrassend snel. Sinds het begin van deze eeuw steeg de toegevoegde waarde in de Nederlandse transportmiddelenindustrie bijvoorbeeld met een keurige 25%. De machinebouw groeide zelfs met 48%. De elektrotechnische industrie verdubbelde de productie zelfs bijna. Deze sectoren deden het allemaal beter dan de economie als geheel.

schermafbeelding-2016-11-08-om-19-20-29

Dus waren er ook verliezers. De voedingsmiddelenindustrie groeit sinds 2000 niet meer, de grafische industrie kromp met 19% en in de elektrische-apparatenindustrie (lees: Philips) daalde de toegevoegde waarde met 43%.

Dat is het verhaal van de Nederlandse industrie: er zijn groeibriljanten, maar van herindustrialisatie is geen sprake. Nog niet in elk geval.