Gestage opkomst robots geeft reden voor pessimisme noch utopie

(Ik mocht dit jaar een bijdrage leveren aan de Preadviezen  van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS). De match tussen Mens en Machine, was de titel van het rapport. Hieronder mijn hoofdstukje (filmpjes toegevoegd))

 

Gestage opkomst robots geeft reden voor pessimisme noch utopie

Robots kunnen niet voetballen. Ze proberen het wel en hun pogingen zijn dapper. Maar ze bakken er niets van.  Vooral de mensachtige robots slagen er nauwelijks in om de bal de goede kant te schieten. Vaak lijken ze de bal niet eens te zien en de enkeling die het ding wel opmerkt en er tergend langzaam naartoe schuifelt komt niet verder dan een wanhopig schopje in een willekeurige richting. De keepers duiken manmoedig naar niet bestaande ballen, en laten de echte zo het doel in rollen. Een voetbalwedstrijd tussen robots is niet om aan te zien. Ik kan het weten want ik liep in 2013 rond op het wereldkampioenschap robotvoetbal in Eindhoven.

De speciale voetbalrobots, met het uiterlijk van een omgekeerde prullenbak op wieltjes, ging het daar beter af dan de mensachtigen.  Zij passten netjes over en scoorden niet alleen bij toeval. Maar deze robots hebben maar één ledemaat onderaan hun kegelvormige lijf waarmee ze de bal een zwiep geven. Je zou net zo goed robothandbal kunnen noemen.

Ik bedoel dit niet onaardig. Goedbeschouwd is het een wonder dat er überhaupt sprake kan zijn van robotvoetbal. De robots zijn vrijwel autonoom en moeten de bal vinden, een strategie bedenken, die uitvoeren en ook nog samenwerken met teamgenoten. De programmeurs en robotbouwers leveren razend knap werk, en verleggen elk jaar weer de grenzen. Maar terwijl Gary Gasparov al in 1997 verslagen werd door IBM schaakcomputer Deep Blue, hoeft Arjan Robben nog lang niet bang te zijn door een voetbalrobot te worden gepoort.

De cijfers bevestigen dat beeld. Portugese onderzoekers analyseerden zes Europacup-finales en zes Robocup-finales: menselijke voetballers geven meer correcte passes en mikken hun doelpogingen zijn vaker binnen de palen van de goal. (Albreu 2011)

TABEL1: Mens voetbalt beter dan robot

Statistieken van zes Europacup- en zes Robocupwedstrijden
Mens Robot
Aangekomen passes 77,9% 65,9% als % van alle passes
Schoten op doel 69,6% 47,6% als % van alle schoten
 Bron: Abreu et al. (2011)

 

Deze cijfers overschatten de voetbalkunst van de robots nog. In een directe wedstrijd tegen menselijke voetballers zouden robots geen enkele kans zouden maken. Ze zouden waarschijnlijk maar een enkele keer aan de bal komen.

Machines zijn slim maar onhandig. Dat is de huidige stand van de technologie. De potentie van de robot is ongetwijfeld enorm, maar de machine is nog lang geen serieus substituut voor ingewikkelde manuele arbeid.

Technologische werkloosheid
Toch lijkt het in de politieke en maatschappelijk discussie alsof de robot op het punt staat een groot deel van het werk over te nemen. Minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vreest ‘technologische werkloosheid’. Voorstanders van het basisinkomen voeren de onstuitbare opkomst van de robot aan als argument om haast te maken met gratis geld voor iedereen. Pessimisten somberen over een wereld waarin iedereen werkloos is en al het inkomen naar de eigenaar van de robotfabriek gaat. Utopisten fantaseren over een wereld waarin niemand meer hoeft te werken en alles gratis is.

Economen hebben het onderwerp inmiddels ook ontdekt. Ook zij gaan er vaak vrij klakkeloos van uit dat de technologische ontwikkeling van de robot razendsnel gaat – ‘exponentieel’ zelfs. Daarbij gooien ze in hun enthousiasme soms robotisering en automatisering op één hoop. De robot en de computer zorgen beide voor snelle toename van de arbeidsproductiviteit, dus voor de arbeidsmarkttransitie zijn ze als identiek te beschouwen.

Maar dat is te kort door de bocht. De snelheid van de computer mag zich dan misschien exponentieel ontwikkelen (‘Wet van Moore’), verbeteringen aan de robot gaan eerder lineair.

Gestage ontwikkeling
Ik heb het afgelopen jaar bezoeken gebracht aan Nederlandse bedrijven waar robots worden ontwikkeld, verkocht en gebruikt en heb gesproken met ondernemers en experts. De bezoekjes kwamen voort uit journalistieke interesse, dus hadden geen wetenschappelijk doel. Desondanks is mijn ‘kwalitatieve conclusie’ dat de ontwikkeling en toepassing van robotica voor de industrie een moeizaam proces is. Het gaat stapje voor stapje, met veel praktische problemen en weinig plotselinge technologische revoluties. De ontwikkeling gaat gestaag. Niet exponentieel.

De lasrobot van nu is veel sneller, nauwkeuriger en goedkoper dan zijn voorganger uit de jaren tachtig. Maar fundamenteel is het nog altijd dezelfde eenarmige machine. De techniek van de lasrobot vindt al meer toepassingen in andere industrieën, want de arm kan nu ook dingen oppakken, wegleggen, optillen, krijgt al meer zintuigen, een steeds slimmer brein en wordt al beter in het samenwerken met mensen. Maar dit is eerder een incrementele dan een revolutionaire ontwikkeling.

Juist de snelheid waarmee de ontwikkeling van de inzetbaarheid van robots gaat, bepaalt of er sprake zal zijn van Asschers technologische werkloosheid. Vervangt de robot massaal huidige werknemers, of vooral hun kinderen? In het laatste geval kan adequate scholing massawerkloosheid voorkomen. Of anders: is er tijd om overbodig geworden werknemers om te scholen? Gaat de robotisering geleidelijk genoeg om het economische treintje van lagere productiekosten, hogere welvaart, nieuw behoeften en nieuwe werkgelegenheid, voldoende vaart te laten maken? Kunnen we de sociale en economische instituties tijdig aanpassen?

De gestage (in plaats van exponentiele) ontwikkeling van de robottechnologie, van dit moment geeft reden voor optimisme. De robot gaat banen vervangen, maar de ontwikkeling gaat tot nu toe met een snelheid die die maatschappij en politiek kan bijhouden. [NOOT 1]

International Federation of Robotics
Cijfers over de snelheid waarmee robottechnologie de afgelopen jaren wereldwijd in de industrie is ingevoerd, wijzen ook eerder op een gestage, dan exponentiele opkomst. Betrouwbare statistieken zijn overigens niet ruim voorhanden. De International Federation of Robotics (IFR), een vereniging van robotproducenten en –onderzoekers in Frankfurt, heeft de beste dataset.

In 1995 werden er wereldwijd een kleine 70.000 industriële robots verkocht [NOOT 2].  In 2013 was dat opgelopen naar ruim 175.000 stuks, zo’n 2,5 keer zoveel. [NOOT 3] Ter vergelijking: on dezelfde periode vertienvoudigde het aantal verkochte PC’s.

GRAFIEK 1: Aantal verkochte industriële robots wereldwijd, bron: IFR (2014)

Afbeelding0

In de tien jaar tot 2013 steeg de totale voorraad aan operationele industriële robots in Europa van pakweg 280 duizend naar 392 duizend. In Aziatische landen liep het aantal op van 440 duizend in 2004 naar bijna 690 duizend in 2013. Terwijl in de Amerikaanse industrie het aantal operationele robots steeg van 200 duizend naar 226 duizend. Het is een duidelijke en stevige stijging, maar geen explosie.

GRAFIEK 2: Geschatte voorraad operationele industriële robots, bron: IFR (2014)
Afbeelding1

Ook in Nederland gaat de introductie van de robot op de werkvloer eerder gestaag dan explosief. In 2008 bedroeg de voorraad werkende robots in de industrie 4.848 stuks. In 2013 was dat aantal 7.403.

Nederland
Met dergelijke aantallen telt Nederland internationaal nauwelijks mee. Ook als rekening wordt gehouden met de relatief kleine maakindustrie, zijn de getallen gering. Op iedere 10.000 werknemers in de industrie, staan er in Nederland slechts 93 robots. In Europese landen als Frankrijk, Spanje, Italië, België en Zweden is dat beduidend meer. De Duitse industrie telt voor iedere 10.000 werknemers 282 robots. In Japan is dat aantal 323. In Zuid-Korea zelfs 437.

GRAFIEK 3: Robots per 10.000 werknemers in de industrie, bron: IFR (2014)

Schermafbeelding 2016-01-16 om 23.16.52

Aanwezigheid van een omvangrijke auto-industrie blijkt bij deze relatieve aantallen overigens van doorslaggevend belang.  De ‘robotdichtheid’ in deze sector is vele malen groter dan in de industrie als geheel. Zo staan er bij Japanse robotbouwers per 10.000 werknemers maar liefst 1.520 robots te lassen en te assembleren, terwijl dat aantal in de rest van de Japanse industrie op 214 blijft steken. De Franse auto-industrie zet 1.057 robots in per 10.000 werknemers. Elders in de Franse industrie is dat aantal slechts 66.

GRAFIEK 4 Robots in de auto-industrie, bron: IFR (2014) Schermafbeelding 2016-01-16 om 23.15.40

De dominantie van de auto-industrie, waar de robot al decennia geleden intrede deed, is een indicatie dat het met de robotisering van de industrie minder snel gaat dan zowel de pessimisten (“iedereen werkloos”) en utopisten (“nooit meer werken”) veronderstellen.

Ten slotte is er ook weinig bewijs dat de robot in razendsnelle vaart andere (dommere, minder flexibele) machines verdringt. De verkoop van verkochte industriële robots, als percentage van de verkoop van andere machinegereedschappen is tussen 2006 en 2013 wel wat, maar niet veel toegenomen. In Duitsland ging dit percentage van 14 naar 20%, in Japan van 19 naar 27%, in Zuid-Korea van bijna 8 naar ruim 11%, en in de VS van een kleine 16 naar 18%. Alweer: een gestage toename.

GRAFIEK 5 Verkoop robots als % van verkoop machinegereedschappen, bron: IFR (2014)

Schermafbeelding 2016-01-16 om 23.14.54

 

Slotopmerking
De robot komt en zal banen verslinden en creëren. Dat is zeker. Maar of dat zo snel gaat in de discussie over de gevolgen van robotisering vaak wordt verondersteld, is allerminst zeker. Cijfers uit het recente verleden laten zien dat de introductie van de robot in de industrie tot nu toe met betrekkelijk overzichtelijke vaart is gegaan. Anders dan bij de computer is er geen exponentiële ontwikkeling zichtbaar.

Dat kan in de toekomst natuurlijk veranderen. Wellicht wordt binnenkort een drempelwaarde overschreden en schiet het gebruik van robots in bedrijven exponentieel omhoog. Sommige deskundigen verwachten dat moment binnen twee tot vijf jaar. Maar voordat we de werkweek verkorten tot 15 uur, het basisinkomen invoeren en een eigenaren van robotfabrieken een nivellerende topbelasting opleggen, zullen we daar eerst harder bewijs van moeten zien.

 

[NOOT 1] Dit sluit aan bij de conclusies van Graetz en Michaels (2015). Zij gebruiken een panel van 17 landen tussen 1993 en 2007 en vinden dat introductie van robots in de industrie heeft geleid tot hogere productiviteit en bbp, zonder effect op het aantal (door mensen) gewerkte uren.

[NOOT 2] De definitie van industriële robot die de IFR hanteert luidt: ‘An automatically controlled, reprogrammable, multipurpose manipulator programmable in three or more axes, which can be either fixed in place or mobile for use in industrial automation applications.’ Hier vallen bijvoorbeeld volautomatische karretjes (bij voorbeeld in gebruik in de logistiek en industrie) niet onder.

[NOOT 3] Naast industriële robots zijn er ook robots werkzaam in de dienstensector. In 2013 werden er wereldwijd 21.000 dienstenrobots verkocht. Vergeleken met de 175.000 industriële robots zijn dienstenrobot (het grootste deel bestaat uit melkrobots en militaire drones) op dit moment economisch gezien veel minder relevant. Ook bij de groei van dienstenrobots is tot nu toe eerder sprake van een gestage, dan explosieve groei.

 

 

Referenties
Abreu, Pedro, Israel Costa, Daniel Castelão, Lúıs Paulo Reis en Júlio Garganta (2011), Human vs. Robotic Soccer: How Far Are They? A Statistical Comparison (unpublished)

Graetz, Georg en Guy Michaels (2015), Robots at work, NBER Working Paper 10477

International Federation of Robotics, World Robotics, Industrial Robots 2014, IFR Statistical Department

International Federation of Robotics, World Robotics, Service Robots 2014, IFR Statistical Department

Pratt, Gill A. 2015. “Is a Cambrian Explosion Coming for Robotics?” Journal of Economic Perspectives, 29(3): 51-60. http://pubs.aeaweb.org/doi/pdfplus/10.1257/jep.29.3.51