De werkloosheid begint weer te stijgen, maar denk niet dat de krapte op de arbeidsmarkt voorbij is

Ergens in april moet het zijn gebeurd. We hadden het natuurlijk niet door, want waren die maand bezig met de brexit, pulsvissen en een mysterieuze foto van een oranje donut waarop blijkbaar voor het eerst een zwart gat te zien was. Maar tussen al dat mediageweld had ook een kort krantenberichtje moeten staan met de titel: “Werkloosheid op begint weer te stijgen”.

Want terugkijkend was de 300.000 werklozen (seizoensgecorrigeerd) die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in april telde, het laagste aantal van deze conjunctuurgolf. In mei waren er per saldo 2000 werklozen bijgekomen, een maand later zelfs 13.000 en volgens de laatste stand (augustus) zijn er inmiddels 21.000 werklozen meer dan in april.

Handelsoorlogen, brexitangst en een dramatisch slecht jaar in de Duitse industrie beginnen de Nederlandse economie zichtbaar te raken. Het Centraal Planbureau verwacht voor dit jaar nog wel een redelijke 1,8% groei. En de 1,5% voor volgend jaar valt ook niet echt tegen. Maar de economie is duidelijk naar een lagere versnelling teruggeschakeld. We hebben nog wel banengroei, maar niet voldoende om het nieuwe arbeidsaanbod volledig te absorberen. Er komen meer nieuwe mensen bij die werk zoeken dan er werklozen zijn die werk vinden.

Daardoor loopt ook het werkloosheidspercentage weer licht op. Met 3,5% ligt dat nog altijd ver onder het historisch gemiddelde, maar in april stond het nog op 3,3%. Volgend jaar stijgt dat percentage door naar 3,6%, zo maakte het CPB op Prinsjesdag bekend.

Ongetwijfeld zijn er ondernemers en HR-medewerkers die juichen bij een beetje meer werkloosheid. Onze arbeidsmarkt is krapper dan ooit. Het aantal vacatures is bijna net zo hoog als het aantal werklozen. Met zo weinig keuze wordt een gelukkige match tussen werkgever en werknemer wel erg moeilijk.

Maar helaas voor al die bedrijven en instellingen met onvervulbare vacatures: de oplopende werkloosheid betekent niet dat de krapte voorbij is. Als we de definitie van werkloosheid een beetje breder maken, moet misschien zelfs de conclusie zijn dat de situatie op de arbeidsmarkt alleen maar nijpender wordt. Alle reserves drogen snel op.

Zo is het aantal mensen dat wel graag wil werken, maar denkt toch geen kans te maken op een baan, snel afgenomen. Deze groep van zogenoemde ‘ontmoedigden’ wordt niet meegeteld bij het officiële werkloosheidscijfer, want daarvoor geldt het criterium dat je actief bezig moet zijn met het zoeken naar werk. Nog maar een paar jaar geleden waren er meer dan 130.000 van deze ontmoedigden in Nederland. Inmiddels hebben velen van hen de moed weer gevonden en is deze stille reserve in aantal gehalveerd.

Er is ook een groep mensen die zegt wel graag te willen werken en toch niet actief zoekt naar werk, maar voor dat laatste niet ‘ontmoediging’ als oorzaak noemt. Dit is een wat ongrijpbare arbeidsreserve die ook niet meetelt voor het officiële werkloosheidcijfer. Vijf jaar geleden waren er nog 280.000 van deze niet-ontmoedigde niet-zoekers. Volgens de laatste meting is dat aantal gedaald naar 145.000. Ook deze reserve droogt op.

Een derde stille arbeidsreserve die vaak genoemd wordt, zijn de deeltijders die liever meer uren zouden werken. Zij zijn niet werkloos maar kunnen op een krappe arbeidsmarkt toch potentieel wat verlichting geven. Maar ook deze groep slinkt snel. In 2013 telde Nederland nog meer dan 600.000 van deze ontevreden deeltijders, anno 2019 is hun aantal gedaald tot 333.000. Tegelijkertijd zijn er juist veel meer mensen die het graag wat rustiger aan zouden doen en liefst minder uren zouden werken. Dat aantal is gestegen van 422.000 in 2013 naar bijna 560.000 nu.

De werkloosheid in enge zin stijgt een beetje, maar de spoeling op de arbeidsmarkt wordt toch nog steeds al dunner. Helaas voor al die ondernemers die op zoek zijn naar een ICT’er, technicus, kok of timmerman: de arbeidsmarkt blijft nog wel even pijnlijk krap.