De arbeidsmarkt is krap, maar een loonexplosie blijft uit. Wie kunnen we daar de schuld van geven?

De spanning op de arbeidsmarkt neemt zo snel toe, dat de economen van het Centraal Planbureau (CPB) het niet meer kunnen bijbenen. Volgens hun laatste prognose, uit maart, zal de werkloosheid halverwege dit jaar dalen naar 3,9% van de beroepsbevolking.

Op Prinsjesdag vorig jaar voorspelde men nog 4,3%. En toch is men ook nu weer niet optimistisch genoeg. Want, zo bleek deze week uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de voorspelde 3,9% werkloosheid voor halverwege het jaar hebben we nu al bereikt. Niet alleen loopt de werkloosheid veel sneller terug dan gedacht, ook groeit de werkgelegenheid verrassend snel. En de vacatureteller komt ook alweer dicht bij de recordstand van voor de crisis.

Logisch dat het CBS inmiddels spreekt van een ‘overspannen arbeidsmarkt’. Bijna overal is die spanning inmiddels voelbaar, behalve aan het loonfront. CAO-lonen stegen in het eerste kwartaal van dit jaar met 1,7%. Dat is nauwelijks meer dan de 1,5% van vorig jaar en maar net meer dan de inflatie. De aantrekkende arbeidsmarkt vertaalt zich wel in meer werk, maar niet in duurder werk.

Vakblad Economisch Statistische Berichten (ESB) wijdde onlangs een themanummer aan dit vraagstuk. Een van de verklaringen: er is nog veel verborgen werkloosheid, die niet in het officiële werkloosheidscijfer zichtbaar is. Zo zijn er veel werkende Nederlanders die graag meer uren zouden werken. Zij tellen niet als werkloos (ze hebben immers werk), maar drukken de lonen nog wel.

Dat is ook de verklaring die wordt gegeven in nieuw onderzoek naar achterblijvende lonen in het Verenigd Koninkrijk. In een deze week verschenen working paper stellen de Britse economen David Bell en David Blanchflower dat de arbeidsmarkt in hun land veel minder gespannen is dan je op basis van de lage werkloosheid zou denken. De reden: onvrijwillig deeltijdwerk. Veel Britse deeltijders willen meer uren maken, en vormen zo een verborgen arbeidspool die de loondruk beperkt. Ook in Nederland zijn er veel ‘onvrijwillige deeltijders’. Volgens cijfers van het CBS, dat daar ieder kwartaal via een enquête onderzoek naar doet, waren er eind 2017 maar liefst 705.000 deeltijders die graag meer uren zouden werken. Dat is inderdaad een indrukwekkende arbeidsreserve.

Er zijn ook mensen met een voltijdbaan die aangeven nog meer uren te willen werken. Eind 2017 waren dat er 139.000. Maar omdat deze al een volle werkweek hebben, is dit eigenlijk een wens voor meer overuren. Overwerk is voor werkgevers in de regel duur, dus deze groep zal eerder een verhogend dan drukkend effect op de loonkosten hebben. Bij de verklaring voor de geringe loonstijging spelen deze overijverige voltijders daarom geen rol. Nederland lijkt dus, net als het Verenigd Koninkrijk, een verborgen colonne van onvrijwillige deeltijders te hebben die loonstijging voorkomt.

Maar toch ben ik nog niet echt overtuigd. Want als mensen in een enquête zeggen meer uren te willen maken, handelen ze daar dan ook echt naar? Zijn ze echt direct beschikbaar om die uren aan te bieden als de werkgever hun dat vraagt? Alleen dan heeft deze groep het voorspelde effect op de loonvorming.

 

Er zijn ook veel Nederlanders die zeggen juist minder uren te willen werken. Volgens het CBS geldt dat voor 250.000 deeltijders en 505.000 voltijders. Je kunt je afvragen: als ze echt minder willen werken, waarom doen ze dat dan niet? Er is in Nederland nota bene een recht op deeltijd.Als deeltijders die meer willen werken de lonen laag houden, zorgen deze vol- en deeltijders die juist minder willen werken dan niet juist voor extra loondruk? Op dit moment is de tweede groep zelfs groter dan de eerste. Dat is voor het eerst sinds 2009. Van alle werkenden is 8,1% onvrijwillig deeltijder en 8,7% vol- of deeltijdwerker met een wens voor minder uren. Het is lastig om beide groepen te vergelijken. Maar wie stelt dat onvrijwillige deeltijders de reden zijn voor de lage loongroei, zal toch ook moeten uitleggen waarom al die werkenden die eigenlijk minder willen werken geen omgekeerd effect hebben op de lonen.

(FD)