De vorige keer dat werkloosheid onder 5% dook, stond de arbeidsmarkt er minder goed voor dan nu

Goed nieuws over de arbeidsmarkt wordt vaak met scepsis ontvangen. Nu de werkloosheid voor het eerst in zes jaar weer onder de 5% van de beroepsbevolking is gedoken, zoals het CBS onlangs meldde, zijn veel reacties argwanend. Zijn het wel ‘echte banen’? Meten we werkloosheid misschien helemaal verkeerd? Zijn er in werkelijkheid niet veel meer mensen werkloos? En als de werkloosheid al daalt, gaat het dan niet veel te langzaam?

Om met die laatste vraag te beginnen: nee, de werkloosheid daalt juist opvallend snel. Het percentage werkzoekenden is na de laatste recessie eerder en sneller gaan dalen dan tijdens eerdere perioden van herstel. Het afgelopen jaar ging het werkloosheidspercentage omlaag van 6% naar 4,9%. De afgelopen halve eeuw ging dat slechts een keer nog sneller: tijdens de hoogconjunctuur van 1998. Dus nee, langzaam gaat het niet.

Maar geeft die snel dalende werkloosheid dan wel een goed beeld van de gezondheid van de arbeidsmarkt? Er wordt zoveel niet meegenomen in het cijfer. Mensen die wel willen werken, maar niet actief zoeken, bijvoorbeeld. Mensen die zich teleurgesteld hebben teruggetrokken van de arbeidsmarkt. Gaat het wel zo goed als het werkloosheidscijfer suggereert?

De netto arbeidsparticipatie
Laten we voor een antwoord op die vraag eens naar een andere arbeidsmarktindicator kijken. Niet naar het percentage werklozen maar naar het percentage werkenden. Deze zogenoemde netto arbeidsparticipatie geeft een veel bredere blik op het arbeidsmarktherstel, want het laat zien welk deel van de bevolking tussen 15 en 75 jaar daadwerkelijk werk heeft.

Voor Nederland staat de netto arbeidsparticipatie momenteel (juni 2017) op 66,6%, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Dat betekent dat van alle inwoners tussen 15 en 75 jaar twee derde werkt. De rest is met pensioen, zit op school, is huisvrouw of -man, arbeidsongeschikt, werkloos, rentenier of om een andere reden niet actief.

Dit percentage van 66,6 is redelijk hoog. De gemiddelde arbeidsparticipatie sinds 2003 ligt er met 65,8% onder. Maar begin 2009, toen de crisis net begon, stond het hoger.

Misschien is het beste moment om dit percentage tegen af te zetten juni 2006, precies elf jaar geleden. Ook toen dook het werkloosheidspercentage voor het eerst sinds tijden weer onder de 5. De arbeidsparticipatie lag echter een stuk lager: op 64,8%, een verschil van 1,8 procentpunt. In dat opzicht staat de arbeidsmarkt er nu beter voor dan in 2006: de werkloosheid is net zo hoog, maar een groter deel van de mensen werkt. Met andere woorden: het aantal mensen dat niet wil of kan werken ligt nu beduidend lager.

Een reden hiervoor is de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Crisis of geen crisis, de opmars van de werkende vrouw is doorgegaan. In 2006 werkte 57,6% van de vrouwen tussen 15 en 75 jaar. Nu is dat 61,8%, een toename met 4,2 procentpunt. In dezelfde periode daalde de arbeidsparticipatie van mannen licht, met 0,7 procentpunt. Mannen werken nog wel vaker dan vrouwen, maar de voorsprong slinkt snel.

Participatie oudere mannen omhoog
Maar dat geldt niet voor alle mannen. De participatie van oudere mannen (tussen 45 en 75 jaar) schoot de afgelopen jaren omhoog. Ondanks alle verhalen over ouderen die nooit meer aan de bak komen, steeg hun arbeidsparticipatie met maar liefst 4,5 procentpunt. Het gaat hier waarschijnlijk vooral om werknemers die – anders dan de vorige generatie – niet met VUT of prepensioen gingen, dus hun baan gewoon hielden.

Bij de vrouwen ging de participatie onder alle leeftijdsgroepen omhoog, maar ook hier het hardst bij vrouwen van 45-plus. Van hen werkte in 2006 slechts 41%. Sinds dit jaar is dat meer dan de helft.

De krimp van de arbeidsparticipatie zit geconcentreerd bij de groep mannen tussen 25 en 45 jaar – traditioneel de groep met het hoogste percentage. Deze groep zit nu nog altijd 3,3 procentpunt onder het niveau van 2006.

Conclusie: de snel dalende werkloosheid is geen vals signaal, ook de arbeidsparticipatie laat sterk herstel zien. Alleen mannen tussen 25 en 45 jaar blijven wat achter. Kom op mannen!

(FD)