Tweehonderd jaar na David Ricardo moeten we nog steeds vechten voor open grenzen en vrije handel

De Brexit wordt een feest. Want in plaats van Duitse auto’s, Italiaanse wijnen en Franse kaasjes, kunnen de Britten straks eindelijk weer genieten van mooie producten van eigen bodem. Dat denkt althans de Britse conservatieve parlementariër John Redwood. Redwood zit in het Britse Lagerhuis namens het kiesdistrict Wokingham (in Zuid-Engeland) en was eerder staatssecretaris in het kabinet van John Major. Niet de belangrijkste Tory dus, maar ook niet de minste.

Afgelopen vrijdag besloot Redwood dat het uit moest zijn met het gesomber over gesloten Europese grenzen na de brexit. Want waarom alles importeren, als we het ook zelf kunnen maken? Hij scheef een blog waarin hij de Britse auto’s de Britse wijnen en de Britse kazen roemt. ‘Er is een overdaad aan keuze’, jubelt de MP. Redwood is ongetwijfeld een intelligente man, met een studie aan Oxford en een carrière in de financiële sector en de industrie. Dat bewijst maar weer dat slimme mensen niet immuun zijn voor het virus van het protectionisme.

Niets zo aantrekkelijk voor een politicus dan een nationalistische oproep om eigen producten te kopen. We zien dezelfde oer-emotie bij Donald Trump, Marine Le Pen en vele andere populistische politici. Misschien moet Redwood dit weekend maar eens in zijn (Britse) auto stappen en vanuit zijn district een kort ritje naar het westen maken. Dan komt hij al snel in het aangrenzende district Witshire. Daarin ligt het plaatsje Chippenham, met aan de rand daarvan de kleine St. Nicolaaskerk uit 1779. Als Redwood om het kerkje heen loopt vindt hij het grafmonument van de politieke-econoom David Ricardo (1772-1823). Dat is een passende plek om eens wat te bladeren in Ricardo’s boek On the Principles of Political Economy and Taxation uit 1817, waarin het belang voor alle landen van open grenzen en internationale handel voor het eerst helder uit de doeken werd gedaan.

Niet alleen een passende plek om dat boek te lezen, maar ook de perfecte tijd. Want het was deze week precies tweehonderd jaar geleden dat On the Principles voor het eerst in de handel kwam. In zijn boek legt Ricardo uit dat ook voor een land dat alles prima zelf kan produceren, handel met andere landen voordelig is. Dit is het principe van de comparatieve voordelen. Ricardo geeft het beroemde voorbeeld van handel in wijn en textiel tussen Portugal en Engeland. Zelf als Portugal zowel wijn als textiel efficiënter, dus met minder manuren kan produceren, dan nog is het voordelig als Portugese producenten zich specialiseren in het product waarin ze relatief (comparatief) het beste zijn. Als Portugezen relatief het best zijn in het maken van wijn, kunnen zij de productie van textiel beter aan de Engelsen overlaten en voortaan wijn exporteren en textiel importeren. Dat is beter voor de welvaart en rijkdom in zowel Portugal als Engeland. Het is een fraaie theorie die twee eeuwen later nog recht overeind staat.

 

Vorige week werd de prestigieuze John Bates Clark Medal voor de beste econoom onder 40 jaar uitgereikt aan David Donaldson van Stanford, onder andere voor zijn empirisch onderzoek naar de geldigheid van de theorie van comparatieve voordelen. Donaldsons conclusie: na tweehonderd jaar is Ricardo’s idee nog altijd alive and kicking.

Economen gebruiken de theorie van Ricardo ook om voor landen hun ‘revealed comparative advantage’ (RCA), of ‘gebleken comparatieve voordelen’ te berekenen. Dit doen ze door het deel dat een bepaalde groep exportproducten (bijvoorbeeld chemie) uitmaakt van de totale export van een land, af te zetten tegen diezelfde verhouding voor de wereld als geheel. Een RCA hoger dan één laat zien waar een land relatief goed in is. Ter illustratie hiernaast de specialisaties van Nederland. We zijn niet zo goed in machinebouw en textiel, maar wel in chemie. De allerhoogste RCA scoort Nederland in agrarische sectoren, bij de export van vee en groente. Ook dat is geruststellend genoeg al minstens tweehonderd jaar het geval.

(FD)